width and height should be displayed here dynamically

100 jaar kantoren in Brussel

Sinds de jaren ’70 tracht de Brusselse architectuurscène de functionalistische erfenis uit te gommen en te vergeten, of op zijn minst te negeren. Als het niet anders kan, wordt ze ingekapseld in historisch ogende heropbouw. Met de oprichting van de Archives d’Architecture Moderne (AAM, 1966) en het Atelier de Recherche et d’Action Urbaine (ARAU, 1968) mengt Maurice Culot zich in de strijd om het behoud en het herstel van de Brusselse binnenstad. Hij beschouwt de hele moderne beweging als een miskleun en pleit voor een terugkeer naar een architectuur en stedenbouw van vóór de industriële revolutie. De nostalgie naar de pre-industriële stad laat zich aflezen aan de geromantiseerde straatbeelden in tekeningen en perspectieven van ARAU. De stad wordt erin gekoesterd als een pre-industrieel beeld of icoon. Het in de jaren ’70 en ’80 door onder meer Leon Krier beleden paradigma – de reconstructie van de Europese stad – heeft een belangrijke invloed uitgeoefend op deze idealiserende beeldvorming.

Dertig jaar ‘missioneringswerk’ van AAM en ARAU lijken, aan het eind van de 20ste eeuw, uiteindelijk vruchten af te werpen. Traditionele bouwblokken corrigeren het modernistische geweld, de boulevards worden hersteld als zogenaamde publieke ruimte, ‘atypische’ torengebouwen zullen worden afgetopt. Die behouden en ‘gereconstrueerde’ stad is echter geen stad meer, maar een tot pretpark omgetoverd reservaat voor toerisme en consumptie. De hele aanpak van AAM eindigt in een pijnlijke karikatuur wanneer men ziet dat het stadsherstel à la Culot en Krier uitloopt op een reeks valse historische beelden, die binnen de kortste keren uitmonden in een veel vervelender monotonie en simplisme dan het vermaledijde modernisme. De reconstructie van de Lakensestraat of de huidige invulling van het Europakruispunt zijn daar voorbeelden van. Het resultaat van ARAU kan men aflezen aan de reeks ‘postmoderne’ kantoorgebouwen, waarvoor onder meer Jaspers en zijn Bureau d’Art Urbain tekent, van de Cera-zetel in Leuven tot de nieuwe zetel van de KBC-bank en nog veel meer in Brussel.

De ARAU-doctrine vormt de ideologische basis van de tentoonstelling 100 jaar kantoren, die de Fondation pour l’Architecture in samenwerking met AAM organiseert. De tentoonstelling buigt zich over de toekomst van het kantoorgebouw: “Mogelijk worden de grote kantoorgebouwen in de loop van de XXIste eeuw in het slechtste geval geleidelijk aan als uitstervende dinosaurussen, en in het beste als kathedralen of historische monumenten aanzien.” De Fondation doet in ieder geval hard haar best om het kantoorgebouw om te toveren tot een historische of postmoderne idylle. Zo zouden volgens Maurice Culot de nieuwe kleedjes rond de Zuidtoren, de Bastiontoren of de Lottotoren en de bouw van nieuwe kantoren met een neo-eclectisch kleedje – men denke aan het Markiesgebouw vlakbij de Sint-Michielskathedraal! – bijdragen tot de pittoreske verscheidenheid van het stedelijk landschap. Het markante BBL-gebouw van de Amerikaanse architecten Skidmore Owing en Merrill – een geslaagd experiment met gestandaardiseerde architectonische elementen – zou dan weer onrechtstreeks bijdragen tot de banalisering van dit landschap, dixit Culot. Onder impuls van deze nefaste reconstructie-ideologie wordt het Internationaal Rogier Centrum (de Martinitoren) – een multifunctioneel complex met woningen, kantoren, handelsruimten, cultuur, recreatie en horeca – opgeofferd ten voordele van nog maar eens een kantoorkolos. En dit terwijl men in de tentoonstelling, volgens dezelfde ideologie, pleit voor een radicale herbestemming van kantoren voor gemengd gebruik.

Wegens uitbreidingswerken aan haar lokalen in de Kluisstraat te Elsene brengt de Fondation haar tentoonstelling op de gelijkvloerse verdieping van een kantoorgebouw, vlakbij het Brusselse Madouplein. Wie denkt dat de Fondation deze gedwongen verhuizing zou aangrijpen om de confrontatie aan te gaan met de gebouwde realiteit, komt bedrogen uit. De tentoonstelling is opgebouwd volgens een rastervormig patroon van grijze blokken (kantoorgebouwen?) op een kamerbreed, rood tapijt. De ‘rode loper’ reikt echter meestal niet verder dan een foto of een tekening van de gevel van het kantoorgebouw. Plannen en doorsnedes worden angstvallig achterwege gelaten, zeer sporadisch krijgt men een kantoormeubel te zien. De tentoonstelling heeft vooral oog voor de buitenkant van het kantoorgebouw en laat daarmee heel wat belangrijke aspecten ongemoeid, zoals de internationale invloed op de Brusselse kantoorbouw; de relatie van het kantoorgebouw met de stedelijke omgeving; de vermenging van verschillende functies; aspecten zoals het pendelverkeer en het thuiswerk; het verband tussen technologie, bestemming van het gebouw en de gebruikte bouwmethode; het alsmaar groeiende aanbod van kantoorgebouwen in de periferie, enzovoort.

De tentoonstelling is chronologisch onderverdeeld in verschillende secties, die verbonden worden aan de initiatiefnemers van de projecten: toekomstige gebruikers, de openbare en private sector, aannemers van openbare werken, bouwpromotoren en internationale instellingen. Elke sectie gaat vergezeld van een summiere tekst van zogenaamde specialisten op het vlak van de stedenbouw of architectuur, maar waarin enige zin voor kritische reflectie over de realiteit ontbreekt. Dezelfde oppervlakkigheid spreekt uit de begeleidende catalogus met Atoma-systeem, waarin – naast een agenda! – vooral plaatjes zijn opgenomen. In de tentoonstelling komen drie wijken, die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de inplanting van kantoorgebouwen, op summiere wijze in beeld: de Leopoldswijk, het Noordkwartier en de Louizalaan. De verbazingwekkende kortzichtigheid – de reconstructie van de Europese stad – speelt ook daar een nefaste rol, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de door ARAU gestuurde herinrichting en decoratie van het Stefaniaplein. Aan de kijker om het kritische overzicht te bewaren.

 

• De tentoonstelling 100 jaar kantoren loopt nog tot 31 december 1999 op de gelijkvloerse verdieping van een kantoorgebouw aan het Madouplein, Kunstlaan 3, 1210 Brussel (02/648.02.59).