Airs de Paris
Voor zijn dertigste verjaardag bedacht het Centre Pompidou zichzelf met een tentoonstelling over de stad Parijs, gezien door de ogen van hoofdzakelijk Franse kunstenaars, ontwerpers en architecten. Toen Marcel Duchamp in 1919 zijn New Yorkse vrienden-verzamelaars Louise en Walter Arensberg bezocht, nam hij als geschenk een ampul van 50 cm³ Parijse lucht mee. Zijn laatste readymade Air de Paris vormt het uitgangspunt van een tentoonstelling die moet aantonen dat Parijs ook vandaag nog in de wereld van de hedendaagse kunst een belangrijke plaats bekleedt, terwijl de ampul ironisch genoeg ook symbool staat voor de artistieke braindrain naar de nieuwe wereld – en ook hier was Duchamp ver vooruit op zijn tijdgenoten – die de daaropvolgende jaren pas goed op gang kwam. De Parijse lucht waaraan het modernisme zijn ontstaan te danken had, werd met succes geëxporteerd.
In Airs de Paris, let op het meervoud, wordt de stad Parijs gezien als een mogelijk prototype van de hedendaagse global village, die vooral gekenmerkt wordt door haar grote diversiteit. De organisatoren erkennen ruiterlijk dat er vandaag geen artistiek centrum meer bestaat. Ze zien Parijs op dezelfde manier als Berlijn, Shanghai of Los Angeles, als een aire of plaats onder de andere. Het werk van Duchamp wordt gezien als een mobiel kunstwerk van een wereldburger die zowel de geografische als de artistieke grenzen verlegde, en waarop iedere kunstenaar die zichzelf respecteert zich nog steeds beroept.
Dat het Centre Pompidou in 1977 met een retrospectieve tentoonstelling van Duchamp geopend werd, is voor deze jubileumtentoonstelling dan ook mooi meegenomen. Zijn Air de Paris, niet de oorspronkelijke lucht uit 1919, maar de in Milaan gefabriceerde editie uit 1964, wordt geflankeerd door een Date Painting van On Kawara, APR.28.1977, de datum van de opening van het Centre Pompidou, en een persiflage van Olivier Babin, die in dezelfde stijl The Day After schilderde, 16AOUT2007, of de dag na het einde van deze tentoonstelling.
Airs de Paris is ingedeeld in thematische hoofdstukken die gaan van stadsplanning en populaire straatcultuur over urbane ecologie en biotechnologie tot de identiteit van de gemeenschap en de intimiteit en de eenzaamheid van het individu. Gelukkig zijn de meeste werken sterker dan het theoretisch kader, dat eerder verwarrend werkt dan verhelderend. Mede hierdoor gaan de bijdragen van architecten, ingenieurs en ontwerpers totaal de mist in. Onbegrijpelijk dat het multidisciplinaire karakter van het opzet, tevens het unieke project en de bestaansreden van het Centre Pompidou, hier uit elkaar valt in twee afzonderlijke tentoonstellingen. Temeer omdat de totaal tegenovergestelde visie van de ontwerpers, die blijven zoeken naar schoonheid en vooruitgang, en de zeer kritische blik van de kunstenaars, die in de stad vooral degradatie en lelijkheid zien, hoe dan ook een interessante confrontatie had opgeleverd.
De tentoonstelling wordt geteisterd door een onstuitbare drang naar een al dan niet ironische recyclage van klassieke modernen en gevestigde hedendaagse kunstenaars. Dit modieuze fenomeen noemt men met veel aplomb Remix. Het steekt reeds in de eerste zaal de kop op, met hommages aan en persiflages op Duchamp en zijn gedachtegoed van onder anderen Olivier Babin, Richard Fauguet (een reeks silhouetten op de muur van bekende werken van kunstenaars als Duchamp, Beuys, Lavier, Hyber, Kippenberger, Séchas en Présence Panchounette) en Michel Blazy met zijn Pluie d’air, een zwarte synthetische regen. Naast de film Conical Intersect (1975) van Gordon Matta-Clark, over zijn sculpturaal-ruimtelijke ingreep in een huis in de rue Beaubourg op het moment dat het Centre Pompidou gebouwd werd en de wijk errond werd afgebroken, staat een video van Rirkrit Tiravanija en Pierre Huyghe met beelden van een feestje waarop een taart in de vorm van Gordon Matta-Clarks Splitting met veel understatement middendoor gezaagd werd. Ook de stalactieten van Saâdane Afif zijn een goedkope, puur formele recuperatie van de bâtons van Cadere, zonder aandacht te besteden aan de oorspronkelijke context waarin dit historisch belangrijke werk ontstaan is.
Door enkel werken op te nemen van Franse kunstenaars of kunstenaars die in Parijs werkzaam zijn, maakt het Centre Pompidou, gewild of ongewild, tegelijkertijd ook de stand van zaken op van de Franse kunst. Een protectionistische reflex die sinds La force de l’art in het Grand Palais en Notre Histoire… in het Palais de Tokyo het Franse cultuur-politieke klimaat meer en meer bepaalt. Deze beperking hypothekeert de dynamiek van het opzet.
Met zijn bewerkte foto’s toont Alain Bublex, geïnspireerd door de ideeën van Le Corbusier die voorspelde dat het centrum van de stad zich zou verplaatsen naar de periferie, een hallucinante prefiguratie van het toekomstige Parijs. Een andere interessante associatie is de fotoreeks met Parijse graffiti van Jean-Luc Moulène. Maar wat een film van Valérie Jouve over de haven van Rotterdam hier komt doen, of een video van Valérie Mréjen over de problemen van religieus opgevoede joden die hun geloof hebben afgezworen, is niet echt duidelijk. De Franse driekleur van aaneengenaaide t-shirts (met inclusief het Mickey Mousemotief) van Saâdane Afif, de djellabas van François Curlet met Nike-, Adidas- of Filamotief, de papieren bloemen van Franck Scurti in de kleuren en de motieven van de vlaggen van de leden van de UNO of de met melk overgoten Afrikaan van Adel Abdessemed, brengen het niet verder dan een gimmick. De marmeren huizen van Louise Bourgeois, die de tentoonstelling meer prestige moeten geven en het niveau optrekken, doen hier niet ter zake. Haar geliefkoosde thema heeft geen urbane of architectonische connotaties. Het huis staat voor de vaderfiguur, tevens is het een symbool van de familiale drama’s die er zich hebben afgespeeld.
Als symbool van het Parijs van de jaren ’50 en ’60 en een van de belangrijkste Mythologies van Roland Barthes is de Citroën DS (déesse of godin) een mooi icoon van de vooruitgang, de snelheid, de welvaart en het comfort van de grootstad. De gereduceerde versie voor één persoon van Gabriel Orozco geeft een duidelijk beeld van de recente evolutie naar een meer individualistisch tijdperk. Tunnel (1999), een 35-mm film van Thomas Demand, toont een snelle camerabeweging in de in bordkarton gereconstrueerde tunnel onder de Pont de l’Alma waar prinses Diana het leven liet. De reconstructie van het Parijse appartement van Nan Goldin, met uiteraard haar eigen foto’s, maar ook relieken en andere religieuze of macabere voorwerpen die soms in haar foto’s voorkomen, heeft meer weg van een cabinet de curiosité dan van een kunstenaarswoning. Zowel in het werk van Sophie Calle, die er overnachtte, als in de foto’s van Sugimoto, blijft de Eiffeltoren een romantisch cliché dat onherroepelijk met de grootstad verbonden blijft.
Wat klonk als een mooi onderwerp voor een hommagetentoonstelling van het Centre Pompidou aan de stad Parijs (en aan zichzelf) bewijst dat de inspiratie zoals deze ten tijde van Marcel Duchamp effectief aanwezig was, vandaag niet meer functioneert. De tentoonstelling eindigt dan ook met een cynische noot. Het verplichte bordje ‘Exit’ boven de uitgang werd vervangen door het woord Exil, een neonwerk van Adel Abdessemed. Sinds 1919 verbleef Duchamp ook meer in Amerika dan in Frankrijk. In 1955 werd hij Amerikaans staatsburger.
Schrijnender is evenwel dat het opzet van de tentoonstelling door de werkelijkheid wordt tegengesproken. Kunstenaars wijzen er bij deze gelegenheid op dat de hoge huurprijzen (een atelier in Berlijn kost driemaal minder dan in Parijs) en het gebrek aan zowel kleinschalige initiatieven als belangrijke internationale manifestaties, zoals de betreurde Biennale de Paris, Parijs voor jonge kunstenaars helemaal niet aantrekkelijk maken. Ook de monopoliepositie van het Centre Pompidou, dat niet alleen tentoonstellingen organiseert in het Grand Palais, maar ook zijn oog heeft laten vallen op de 7000 m² grote kelderverdieping van het Palais de Tokyo, om er monografische tentoonstellingen te organiseren van “des plasticiens confirmés, à mi-carrière, et vivant en France”, draagt niet bij tot de vernieuwing, de energie en de dynamiek waar Parijs al jaren naar op zoek is. Na Hans Ulrich Obrist, Hou Hanru en Jérôme Sans, die Parijs respectievelijk ruilden voor Londen (Serpentine), San Francisco en Newcastle, aanvaardde Nicolas Bourriaud recent een aanbod van de Tate.
• Airs de Paris tot 15 augustus in het Centre Pompidou, Place Centre Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33;www.centrepompidou.fr/airsdeparis).