width and height should be displayed here dynamically

Alan Turing. Computers als intelligence service

Van alle diensten die de postmoderniteit karakteriseren, zijn computers de meest essentiële. De 19de eeuw dacht in termen van energie en productie, de 20ste eeuw in termen van informatie en denken. Intelligentie wordt een service, een dienstverlening die van intellectuelen op machines overgaat. De wereldgeschiedenis van het dier dat spreekt en telt, eindigt in machines die deze activiteiten automatiseren door het verschil tussen letters en cijfers af te schaffen. In 1937 bewees Alan Turing dat al wat berekenbaar is ook bestuur- en schakelbaar is. Vandaar zijn waarschuwing in 1951, drie jaar voor zijn dood: ‘Vanaf een gegeven moment zullen we er moeten van uitgaan dat de machines de macht overnemen.’

Macht is geen dienst. Het voortdurende gepraat over het ‘computertijdperk’ – waarbij de gecomputeriseerde beelden alvast voor de nodige zelfreclame en verkoopscijfers zorgen – benadert geenszins waar het om gaat. Omschrijvingen zoals ‘postmoderniteit’ voor het tijdvak waarin we leven, verhullen alleen maar dat intelligence in het wonderlijk meerduidige Engels van de wereldmacht ook spionage betekent en intelligence service ook geheime dienst. Geen enkele organisatie of firma heeft meer tot de opkomst van het computertijdperk bijgedragen dan het Amerikaanse National Security Agency, sinds 1952 het centrum van de strategische ontcijfering van geheime boodschappen. En als de Sterrenoorlog uitbreekt, is dat alleen maar om ‘de algemeen aanvaarde militaire premisse’ te bevestigen ‘dat in elke toekomstige oorlog de overwinning voor het kamp zal zijn weggelegd dat het elektromagnetische spectrum het best weet te controleren’.

In de marge van dergelijke voor hen onleesbare informatiestromen spreken historici liever van een Tweede Industriële Revolutie dan van een Tweede of Derde Wereldoorlog. In hun optiek voltooien de computer als hardware en de cybernetica als software van het vroegere denken een vreedzame vooruitgang die in de loop van twee eeuwen heeft geleid tot de automatisering van de industriële productie en van de sturing van de economie. De (post)historiografie van de grote bedrijven verschuift de oorsprong van de eigen wordprocessors naar het vrije spel van de marktkrachten onder elkaar (en, in het beste geval, tegen de onverschillige natuur).

Maar wat we vandaag de dag als ‘intelligentie’ in de zin van service van machines kennen (iets wat doorgaans niet meer in vraag wordt gesteld), dat vond zijn oorsprong in en stond in dienst van ‘intelligentie’ in de betekenis van geheime dienst. Lang alvorens ze voor een ware revolutie zorgden in onze kantoren en boeken, onze drukkerijen en databanken, hadden computers al een Wereldoorlog beslist, de Tweede. ‘Historische eerlijkheid’ gebiedt ons de computer als een wapen te beschouwen. ‘Zonder deze context is het absoluut onmogelijk om de ontwikkeling ervan te begrijpen.’

Ook de wiskunde heeft een geschiedenis, al was het maar omdat haar cesuren geschiedenis schrijven. Wat Turing in 1937 bewees, ongeveer tegelijk met Emil Post en Alonzo Church, daarvoor was toen plots de tijd rijp. De wiskunde veranderde haar definitie in een automatisch wapen.

Turings schandaleuze redenering was simpelweg dat ook de meest intelligente menselijke rekenaar (of computer, zoals dat in 1937 nog onschuldig kon heten) slechts een papiermachine is die volgens onwrikbare regels schrijfgerei, gom en getallenkolommen hanteert. Om die reden moest Churchill, als eerste minister en Alan Turings krijgsheer, de nieuwe, technische betekenis van de computer niet eerst uitvinden, zoals Rolf Hochhuth dat in zijn novelle Alan Turing heeft beschreven. Die betekenis was immers al aanwezig in het wiskundige bewijs: ze wachtte enkel nog op opdrachtgevers en bouwplannen.

De technische oorlog leverde beide. Twee getallenkolommen die voor de oorlog van belang waren en waarin de menselijke papiermachines vanwege de benodigde rekentijd telkens weer gefaald hadden, schreeuwden om elektronica: het ballistische probleem van de drukgolven die ontstaan bij explosies, en het probleem van de inlichtingendiensten om de vijandelijke berichten te decoderen. Daarom werd de computer niet ontwikkeld vanuit de privésector of door de druk van de concurrentie, maar op bevel van de centrale planningsstaven van de oorlog van de heksenmeesters [1], zoals de Tweede Wereldoorlog bekendstond bij zijn ingenieurs. (Opmerkelijk is dat de Amerikaanse industrie ook na de overwinning ongeïnteresseerd bleef.)

De ENIAC in Philadelphia, die als eerste Amerikaanse machine zoals gebruikelijk ook alle roem van de ‘eerste’ computer oogstte, is het directe resultaat van een opdracht om schootstafels op te stellen. Met zijn 18.000 vacuümbuizen loste de ENIAC ballistische vergelijkingen tien keer sneller op dan tafelrekenmachines en honderd keer sneller dan mensen. Om die reden begon de ENIAC in december 1945 met een tot op vandaag geheimgehouden rekenopdracht uit Los Alamos, het centrum van het onderzoek naar de uraniumbom. John von Neumann, als wiskundige van de bom en de Wereldoorlog zowat Turings geheime concurrent, had vóór de eerste testexplosie nog gevreesd dat de bom volledige staten zoals New Mexico van de kaart kon vegen. Zo omslachtig was de handmatige berekening van drukgolven.

De Colossus in Bletchley Park daarentegen, halfweg tussen de militaire denkfabrieken van Oxford en Cambridge, was met zijn 1500 vacuümbuizen al in december 1943 opgestart. Het computertijdperk brak aan, roemloos en op duivenvoeten, omdat het voor de overwinning zorgde in de allergeheimste van alle oorlogen tussen geheime diensten. Dertig jaar lang bleef het bestaan van deze machine en haar tien nog kolossalere opvolgers verborgen onder de onverbiddelijke bescherming van de Britse Official Secrets Act. Wetteksten ter geheimhouding en acties van de geheime dienst verheimelijkten in feite alleen maar dat elf kolossen de geheime dienst zelf door machinale intelligence service hadden vervangen. Maar wat ze ontcijferden waren radiogolven die aan vijandelijke zijde eveneens door machines waren gecodeerd: de Wereldoorlog tussen het informatieverkeer van de Wehrmacht en de Secret Service werd gevoerd door automaten. Precies daarom had de Government Code Cipher School (GCCS) in Bletchley Park twee dagen na het begin van de oorlog Alan Turing, de jonge docent uit Cambridge, als adviseur in dienst genomen. De automatisering van de wiskunde zelf besliste de uitkomst van een oorlog die zonder rekenmachines ‘een pak langer had kunnen duren en mogelijk in het beste geval onbeslist zou zijn geëindigd’. Turings bewijs van 1937, in se bedoeld als oplossing van een wiskundig abstract beslissingsprobleem, bood (in de woorden van Turings bewonderenswaardige biograaf Andrew Hodges) tezelfdertijd een oplossing voor ‘het beslissingsprobleem van de wereld’. Een Brit maakte onze pax Americana mogelijk, om er vervolgens aan te sterven.

De transfer van informatietechnologie maakt wereldmachten.

Want toen Turing in 1912 in het Londense stadsdeel Paddington werd geboren, heerste het British Empire nog over de wereld. Macht als energie huisde in de slagschepen, macht als informatie in de telegraafkabels – tijdens de Muiterij van Sepoy (1857) hadden deze laatste zelfs Indië onderworpen. Dus diende Turings vader Hare Britse Majesteit op tweederangs administratiepostjes in Bellary, Kurnool, Vizigapatam en andere knooppunten van het Indische Keizerrijk. Ook Turings moeder Sara, die haar man leerde kennen tijdens zijn eerste vakantiereis per schip en die haar zoon (volgens de wet van Derrida) nog zou begraven en biograferen, kwam uit een familie van louter Empire-ingenieurs: de Stoneys legden dammen in de Nijl, trokken spoorwegen door Indië, en in 1894 waren zij het die het begrip ‘elektron’ de wereld instuurden.

Zo kon het Britse Rijk werk beginnen te maken van de modernisering van zijn machtstechnieken. In 1904 bouwde John Ambrose Fleming een elektronenbuis; Lee de Forest ontwikkelde hieruit in 1906 het eerste energieloze besturings- en schakelelement, en in Turings geboortejaar ook een elektronische versterker. Het nog onontgonnen terrein van de hoge frequenties gaf Guglielmo Marconi, de grootste profiteur van andermans uitvindingen, de mogelijkheid om de Britse machtsbasis te herdefiniëren: het monopolie van de kabeltelegrafie werd afgelost door de radiotelefonie, de technologie die tijdens de Eerste Wereldoorlog vlooteskaders en gevechtsvliegtuigen, en occasioneel bij wijze van test zelfs mitrailleursnesten en tanks, op afstand zou aansturen.

Aan deze Wereldoorlog had Turing een moeder te danken. Koloniale ambtenaren gaven hun kleuters immers doorgaans in vreemde, doch Britse handen. Zoals de Empire-dichter Kipling en zo vele Turings of Stoneys voor hen, groeiden Turing en zijn oudere broer op zonder ouders: aan het Kanaal, in het pension van een kolonel op rust. In 1917 bleef Sara Turing, van wie enkele verwanten uitgerekend in het domein van de onderzeebootbestrijding onderzoek verrichtten, echter na een vakantieverblijf in Engeland, terwijl haar man via de Middellandse Zee en het Suezkanaal naar zijn Indische post terugreisde. Hij wilde haar niet blootstellen aan de torpedo’s van de totale onderzeebootoorlog van de Duitsers. In hetzelfde jaar onderschepte Room 40, de centrale van de Britse afluisterdiensten onder leiding van admiraal Sir William Reginald Hall, een geheim kabeltelegram van Berlijn aan Mexico-Stad. Aan de hand van een in 1914 buitgemaakt Duits codeboek ontcijferden deze diensten de boodschap; de publicatie ervan was voor Woodrow Wilson de aanleiding om Duitsland de oorlog te verklaren. De eeuw van de cryptoanalyse die oorlogen kon beslissen was aangebroken.

In 1922 ontsproot aan de Britse middengolfsystemen, waarmee tijdens de Wereldoorlog bevelen en een enkele keer ook muziek waren verzonden, ook een burgerlijke tak: de BBC. Admiraal Hall liet niet na zijn vertrouwenspersonen het staatsentertainment binnen te sluizen. De koloniale ambtenaren bleven evenwel het oude geschreven medium trouw. Met Latijn en met financiële opofferingen liet vader Turing, die na zijn literatuurstudies in Oxford ook nog Tamil en Telugu leerde, zijn zonen voorbereiden op een public school, de smeedplaats van het ambtenarenkader. In 1922 volgde Alan zijn broer John naar de voorbereidingsschool Hazelhurst. ‘Een volledig decennium van geworstel met krassende vulpennen en lekkende inktreservoirs was aangebroken, waarbij niets wat Turing schreef gespaard bleef van doorhalingen, vlekken en een onregelmatigheid die heen en weer slingerde tussen bombastisch verzorgd en totaal verloederd.’

Dit handschrift zorgde ervoor dat Turing steeds opnieuw slechte punten kreeg, zelfs in de latere jaren in de public school, toen zijn werkstukken voor wiskunde reeds de kennis van zijn leraren op de proef stelden. Onder de condities van de media bleven de scholen aan hun oude opdracht vasthouden en disciplineerden ze de toekomstige generatie ambtenaren via het handschrift (zoals in de 19de eeuw de dichters en secretarissen). Ook op Turings theorie van de lerende rekenmachines had dit flink wat impact. Slechts wanneer het erom ging de disciplinering tegelijk als vrijheid te verkopen, sloot het schoolbestuur, met als doel ook de controle op ‘spontane, onbewaakte brieven’ vanuit Hazelhurst te garanderen, een ‘onverstandig pact’ met Turings moeder. Dit schreef althans de overlevende biografe, uitgerekend in de marge van een brief die de zich van geen kwaad bewuste Turing op het hoogtepunt van zijn schoolvermijdingsstrategieën toont. Een kind dat op zijn vijfde meer geïnteresseerd was geweest in de getallen op lantaarnpalen dan in de letters in boeken en als zevenjarige de honing van Schotse honingbijen volgens vluchtrichting had geordend, begon op zijn elfde met de constructie van zijn eerste schrijfmachine. Men kan zich nauwelijks een nog technischer manier voorstellen om moeder en school anders dan via bekonkelde pacten de ‘klachten over Alans handschrift’ te besparen.

In hetzelfde jaar van Turings ‘ongemeen primitieve schets van een schrijfmachine’ ontstond de meest complexe schrijfmachine uit de militaire geschiedenis. Zes jaar lang, vanaf de eerste muziekuitzendingen naar het front van de loopgravenoorlog, had de Duitse generale staf tegen de mogelijkheid van een amusementsradio gestreden. Marconi’s uitvinding beperkte weliswaar het risico van afgetapte telegraafkabels en beantwoordde zo aan het vooropgezette doel, maar de vrees bestond dat het risico daarmee nog hoger zou uitvallen en er op wereldschaal zou kunnen worden afgeluisterd. Hierop ‘antwoordde de uitvinder dat admiraals en generaals zich nog altijd konden beschermen door gecodeerde boodschappen te versturen’. Precies dit onderscheid stelde het Reichspostministerium aan de Reichswehr voor om haar weerstand tegen Duitse BBC-imitaties te breken. Het ministerie ‘wees erop dat door de technische innovaties (in het bijzonder de ontwikkeling van de vacuümbuistechniek) een vermindering van de wederzijdse storing en interferentie te verwachten viel, als men het tenminste tot op zekere hoogte eens kon raken over de frequentieverdeling. De omschakeling van de ambtelijke radiodiensten op sneltelegrafie gecombineerd met het gebruik van codeermachines zou dan snel genoeg de bewaring van het telegraafgeheim verzekeren.’

De verwijzing naar codeermachines kwam (na Halls ontcijfering van het Zimmermanntelegram) precies op het juiste moment. In 1926 nam de Reichsmarine haar eerste codeermachines in dienst. De Enigma, een nagelnieuwe ontwikkeling van Nederlandse en Duitse ingenieurs, voltrok voor de militaire radio dezelfde omwenteling als Turing in de wiskunde had teweeggebracht: een automatische schrijfmachine loste de menselijke papiermachines af die sinds de Renaissance boodschappen letter per letter met potlood en rasterpapier hadden moeten coderen. Nu volstond een druk op het 26 toetsen tellende klavier van de Enigma, en ‘meerdere na elkaar geschakelde, gekoppelde rotoren produceerden voor elke letter die via het toetsenbord van de schrijfmachine werd ingegeven een ongelooflijke verscheidenheid aan transformatiemogelijkheden. Daarenboven werden er ook nog stekkerverbindingen aangebracht die de letters met elkaar substitueerden. De Duitse Enigmamachines maakten zo meer dan een biljoen verschillende codeersleutels mogelijk. Aangezien in de Tweede Wereldoorlog bovendien de beginpositie van de rotoren elke dag volgens vastgelegde codewoorden werd gewijzigd, golden deze machines in de praktijk als veilig.’ Tot Turing het tegendeel bewees.

In 1926 echter was Turing, nadat hij op de eerste schooldag in zijn eentje een beroemde fietstocht van zestig mijl had gemaakt, nog maar pas intern geworden aan de public school in Sherborne. Ook daar leerde hij geen schoonschrift, klassieke talen of de als ‘levenskunst’ geroemde habitus van de upper class. Wel leerde hij er de twee belangrijkste bindmiddelen waarmee de Britse elite werd gekweekt, namelijk sport en homoseksualiteit. In 1930 stierf Christopher Morcom, Turings laatste platonische vriend, die hem drie dingen naliet: een vulpen van het merk Research, een nieuw atheïsme en een door zijn ontroostbare ouders uitgeschreven Christopher-Morcom-prijs voor natuurwetenschappen. De pen ging natuurlijk verloren (net zoals na 1945 een zilverschat die Turing in de bossen rond Bletchley Park had begraven), maar het boek dat Turing als prijs kreeg, introduceerde hem in de cryptografie en begeesterde een leerling die, naar het oordeel van zijn leraren, ‘zijn tijd besteedde aan hogere wiskunde terwijl hij zijn meest elementaire taken verwaarloosde’. Dat was ook de reden waarom het eerbiedwaardige King’s College, dat qua wiskundige reputatie enkel Göttingen moest laten voorgaan, na een eerdere afwijzing uiteindelijk toch de deuren voor Turing opende. In 1935, nadat hij was gepromoveerd op Carl Friedrich Gauß’ foutenfunctie, was de tweeëntwintigjarige de jongste docent in het Cambridge van Ludwig Wittgenstein, George Edward Moore en andere knappe koppen die Göttingen sinds de Machtergreifung had verloren.

En toch. Terwijl de fietsende Turing zijn zomervakanties in wisselend gezelschap in Duitse jeugdherbergen doorbracht, begon de Wehrmacht de blitzkrieg informatietechnisch voor te bereiden. Haar probleem: het niet opnieuw tot een loopgraven- en stellingoorlog te laten komen, maar de vijandelijke linies op hun zwakste punt te doorbreken en zo in te sluiten. (Wereldoorlogen leren van elkaar.) Dergelijke sikkelslagen [2] veronderstelden echter pantserdivisies, die op hun beurt een perfecte besturing op afstand veronderstelden. In 1934 vond het Heereswaffenamt de oplossing: VHF-radiocommunicatie en Enigmamachines voor het volledige leger. Via een technische omzetting van de klassieke wiskundige analyse (van Euler over Fourier tot Gauß) beschikte de Wehrmacht, lang voor al haar tegenstanders, reeds over frequentiemodulatie (FM).

De implementatie van de klassieke wiskundige analyse hield ook Turing nog bezig. Tot de wiskundige nalatenschap van de jonggestorven Bernhard Riemann behoort onder meer de zètafunctie, die als een van de weinige overgangspunten tussen de analyse en de getaltheorie (of anders geformuleerd: tussen de continue en de discrete wiskunde) richtinggevend zou blijken. Om de nulpunten van deze functie te controleren (ver voorbij de menselijke rekentijd) verliet Turing de isolatie van de Britse elite-universiteiten en begon hij technische apparaten functioneel naar zijn hand te zetten, zoals verder alleen Vannevar Bush aan het Massachusetts Institute for Technology dat kon. Was er in 1939 geen wereldoorlog uitgebroken, dan was in Liverpool een machine om de getijden te voorspellen het model voor Turings analoge computer geworden. Een wiskunde van de golven, zoals in een op VHF gefundeerde Wehrmacht.

Dit raderwerk met zijn geleidelijke stappen en beperkte mogelijkheden was echter niets tegen de Universele Discrete Machine, waarvoor Turing naar verluidt in 1935 op de weides van Grantchester een ingeving kreeg en waarvoor hem de hoogste eer ten deel zou vallen die een uitvinder zich kan dromen, namelijk dat zijn uitvinding zijn naam zou dragen. Hoewel de turingmachine nooit is gebouwd, was ze even revolutionair op technisch als op wiskundig vlak. De wiskundige analyse, die sinds Leibniz en Newton oneindige toenaderingen tot de natuur had gezocht, werd door eindig veel stappen afgelost; de pure symbolenspelletjes van de wiskundigen uit Göttingen sloegen om in schakeltechnische ernst. De buitengewoon primitieve schets voor een schrijfmachine die de elfjarige Turing had gemaakt was niet voor niets geweest. Met een ‘superschrijfmachine’, zoals Hodges het formuleert, zette Turings model alle discrete operaties die klavieren met de 26 letters kunnen vormen om in al even discrete operaties met binaire getallen. Slechts de secretaresses of de marconisten die bij schrijfmachines of Enigma’s moesten meelezen, werden door Turing geëlimineerd. Opdat ze alle andere machines zou kunnen imiteren, schrijft en leest Turings machine zélf.

Sindsdien zijn er onze eindeloze stromen bits: lange rijen computergetallen die zowel getallen als letters, zowel functies als axioma’s adresseren. De getallen hebben hun opposities afgekeken van de letters, de letters van de getallen hun berekenbaarheid – die sinds Gödel via een eenvoudige nummering zelfs ook zinnen kan omvatten. Geen toeval dus dat Turing in het systeem van vergelijkingen van zijn universele machine gebruik moest maken van de meest buitenissige schrifttypes, dat hij een verhandeling over haakjes en punten in de logica voorlegde en dat hij kort voor zijn dood de wiskunde het begrip ‘gegoten letters’ schonk. Geen toeval ook dat de niet-continue functies van onze binaire eeuw – tot ‘afschuw en ontzetting’ van traditionele wiskundigen – naar letters als π, x of zelfs ш zijn genoemd, dat ze met andere woorden voor hun hoeken en kanten in het coördinatensysteem ook in de letterkast van de zetter een equivalent weten te vinden. De overwinnaar in elke betekenis van het woord is een wiskunde van de schrijfmachine: haar precisie hangt – in tegenstelling tot analoge computers, die allemaal aan het onophoudelijke ruisen van de natuur grenzen – slechts af van de inspanningen die worden geleverd bij de constructie ervan.

Daarom was het zaak de nieuwe wiskunde ook fysisch te implementeren. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, als het ware per dagorder zonder handtekening, bezetten algoritmes het laboratorium. Maar niets had de elektrotechniek, met haar trillingen en golven, haar elektronenbuizen en spoelen, voorbereid op binaire getallen. Enkel Joseph Henry’s ouderwetse relais, dat eerder al het fundament voor de telegrafie was geweest, leek een mogelijkheid te bieden om het stijgen van curven om te zetten in een schakeling tussen ja- en neen-toestanden. Plots was de tijd er rijp voor. In de naar de uitvinder van de telefoon genoemde Bell Labs werkte Claude Shannon (tegelijk met twee vergeten Japanners) zijn theorie uit, en voordat het opperbevel van de Wehrmacht hem onder de wapens riep, knutselde Konrad Zuse in Berlijn bij een postbediende thuis uit trapschakelaars en relais de eerste binaire computer in elkaar. Deze mechaniek door elektronenbuizen vervangen vond hij ‘een bezopen idee’ omdat ‘buizen dienden om radioapparaten te bouwen’ en radioapparaten analoge machines waren. Turing ten slotte monteerde in Princeton, waar hij van 1936 tot 1938 tussen de geëmigreerde grootheden van de wiskunde resideerde, als eerste toepassing van zijn universele machine een binaire vermenigvuldigingsmachine. De snelle roem van een positie als assistent, die John von Neumann (en dus Amerika) hem aanbood, sloeg hij af: hij verkoos het om met spoelen en relais, met boormachines en soldeerbouten te leren omgaan. Turing was een eenvoudig man. Wat zijn leraar in Cambridge omschreef als zijn ‘vermetelheid om in de fundamenten van de wiskunde papierstroken met geponste gaatjes te hebben ingevoerd’, stuurde ook Turings alledaagse leven. De uitvinder van de computer wilde enkel zelfgebouwde techniek gebruiken en elektronische breinen maken ‘zo middelmatig als het brein van de president van AT&T’, zoals hij luidkeels in de kantine van Bell Labs verkondigde. Zijn horloge stelde hij af op een ster die op een welbepaald tijdstip achter een naburig huis verdween; zijn hooikoorts bestreed hij met gasmaskers, mankementen aan zijn fiets met bindgaren; wat kledij, haarsnit en gedrag betrof zagen de meeste mensen hem nog op zijn dertigste aan voor een eerstejaars.

Maar onschuldig was de ineengeknutselde binaire vermenigvuldigingsmachine geenszins. In de herfst van 1937 rekende ook Turing, die vier jaar voordien nog tegen de Britse bewapening had geprotesteerd, met oorlog. Bijgevolg moest zijn vermenigvuldigingsmachine geheime berichten zo elegant coderen dat honderd Duitsers aan honderd tafelrekenmachines honderd jaar nodig zouden hebben om ze te ontcijferen. Computers en hun voorlopers, de primitieve vooroorlogse relaisschakelingen, zijn niet uitgevonden om de geheimen van een volledig analoge natuur te ontsluieren. In het ja en neen van de binaire toestanden op zich huizen bevelen, commando’s, strategische beslissingen. Turing, nog net binnen de grens van het onder de Official Secrets Act toelaatbare, noemde de cryptoanalyse, en niet de fysica, ‘de meest lonende toepassing’ van computers.

Geen wonder dus dat de Britse geheime dienst hem opdroeg dit ook in de praktijk aan te tonen. Na wiskundige modelmachines en knutselarijen met relais was het tijd voor oorlogstechnische ernst. Vanaf 1940 kraakten Turings zogenaamde ‘bombes’ (nadat Gordon Welchman ze logisch had geoptimaliseerd) de Duitse Enigma, vanaf 1943 kraakten de kolossen van Turings leerlingen of navolgers ook de T52, de Geheimschreiber van Siemens & Halske die werd ingezet voor oorlogstelegrafie op het hoogste strategische niveau. Media zijn geen protheses van een hypothetische mens die zijn zintuigen wil uitbreiden, ze zijn een wapentechnische escalatie. Tegen de besturing op afstand per radio door de Wehrmacht, het bedrijfsgeheim van haar Blitzkriege, was enkel de overgang van analoge naar digitale machines opgewassen. Slim ingezette elektronenbuizen met slechts twee schakeltoestanden haalden het van radiofrequentiebuizen. Eleganter dan Turing vroeger bijen of zijn verwanten in 1917 onderzeeboten lokaliseerden, lokaliseerden zij nu het vijandelijke commandosysteem zelf.

Tevergeefs had Zuse het Heereswaffenamt gesuggereerd om de zogenaamd onkraakbare Enigma door zijn computers te vervangen. Tevergeefs had Heinrich Scholz, de laatste logicus in Göttingen, die zijn studenten vanzelfsprekend in de B-Dienst (Beobachtungsdienst) van de Duitse cryptoanalyse onderbracht en met Zuse in contact stond, Turings machinale weerlegging van het programma van Hilbert vertaald. Naar verluidt had Hitler de suggestie van minister van bewapening Albert Speer dat de machines van Zuse ‘een bijdrage zouden kunnen leveren tot de eindzege’ afgedaan met een verwijzing naar ‘de moed van zijn soldaten’. Het gevolg was dat de Wehrmacht Turings beslissende voorsprong in de oorlog niet meer inhaalde (om nog te zwijgen van het Rode Leger). De weliswaar zelfstandig opererende, maar wel via VHF op afstand gestuurde officieren in tanks of onderzeeboten, verving de Wereldoorlog door autonoom sturende machines: computers, raketten, wapensubjecten. De weg naar een Sterrenoorlog lag open.

In 1944, toen de oorlog informatietechnisch en op het niveau van de geheime dienst al was beslist, brak voor een overbodig geworden Turing zijn zwartste jaar aan. Kort daarvoor nog prominent aanwezig in de coördinatie van de geheime diensten in de VS, verliet hij het ondertussen verbureaucratiseerde Bletchley Park om helemaal in zijn eentje een nooit ingezette codeermachine te ontwikkelen voor het telefoonverkeer tussen de krijgsheren Churchill en Roosevelt. In de zomer waarmee Gravity’s Rainbow eindigt, ging Turing een laatste keer op dienstreis naar de bezette cryptologiecentra in Duitsland, daarna ruilde het Empire zijn oorlogsheksenmeesters in tegen bestuursambtenaren, zijn vloten en kolonies tegen de bescherming van een alliantie. Het streng geheimgehouden UKUSA-akkoord tussen het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten had (niet zonder Turings medewerking) de machinekennis reeds van Bletchley Park naar Washington getransfereerd, wat aan gene oever van de Atlantische Oceaan zou uitmonden in de National Security Agency met haar spionagecomputers en spionagesatellieten. De technologietransfer was beëindigd toen Truman op 28 augustus 1945 het volledige traject, van Göttingen over Cambridge en Bletchley Park tot Fort Meade, tot staatsgeheim verklaarde. Het feit dat de intelligence service-computer de agenten van de geheime dienst zelf overbodig maakt, zou in de geschiedenis telkens weer over het hoofd gezien worden. Van toen af aan kregen Turing en zijn kennis het predicaat classified, in zijn eigen woorden de ‘idiote term van Amerikaanse oorsprong om documenten volgens geheimhoudingsniveau te classificeren’. In Turings teksten en radio-uitzendingen verdwenen de vijf bepalende jaren.

En terwijl in Amerika de naoorlogse strategen, op de eerste plaats John von Neumann, die op weg was naar de atoomraket, specificaties voor steeds weer nieuwe computers opstelden en die ook konden laten uitvoeren, had Turing moeite om zijn projecten voor een universele machine eerst aan de staat en vervolgens aan een terug oplevende industrie te verkopen. De ACE (Automatic Computing Engine) bleef fragmentarisch, de computer van Manchester University liet Turing nog tijdens de ontwikkelingsfase voor wat hij was. Een computerarchitectuur die niet in het bedje van ‘de Amerikaanse zonde van de modulaire herhaling’ ziek was, zou ongebouwd blijven. Na de oorlog verdween bij de eerste computerhistorici Turings naam achter die van John von Neumann. Hij nam ook nauwelijks nog deel aan de latere ontwikkelingen, toen William Shockley’s uitvinding in Engeland werd opgepikt en in 1952 de eerste computer op basis van transistors mogelijk werd.

Toen Turing in 1935 zijn eerste ideeën ‘Over berekenbare getallen’ [3] verzamelde of assembleerde (om de Engelse term te gebruiken die tegenwoordig door technici in de mond wordt genomen), kon zijn vriend en schaakpartner David Champernowne nog spottend opmerken dat men om een dergelijke machine te installeren een gebouw ter grootte van de Albert Hall nodig had. Dankzij hun 1500 tot 2400 vacuümbuizen pasten de kolossen van 1944 al in de zogenaamde hutten van Bletchley Park, wat ook de reden was waarom Turing het geheugen van zijn ACE louter uit financiële overwegingen niet volledig elektronisch uitvoerde. Met de tweede generatie computers op basis van transistors – in Manchester vanaf 1952, in de Bell Labs vanaf 1955 – zonken de grootte, de schakeltijden en de prijzen verder met een factor 10, totdat de ingenieurs van Intel in 1971 hele batterijen transistors in een geïntegreerde 1-chip-computer aan elkaar schakelden. De esthetica van de miniaturisering als esthetica van de verdwijning.

Turing heeft hem ooit eens beschreven, deze lange weg van de Egyptische papyrusrollen (of Sherbornes handschriften) over traditionele boeken en bandopnames tot het geheugen in het geschakelde circuit. Maar in de eerste plaats heeft hij die weg zelf bewandeld. Het feit dat zijn universele machine de wiskunde had gematerialiseerd, liet omgekeerd ook toe de materie te mathematiseren. Onder de naam cybernetica bereikte de zelfbesturing, nadat ze eerst van subjecten of officieren op automatische wapensystemen was overgegaan, uiteindelijk zijn begin. Vandaag de dag is materie informatie, en niet langer slechts energie.

Volgens een spotvers van een medestudent in Hazelhurst keek Turing tijdens het obligate hockeyspel liever naar het groeien van de madeliefjes. Dit vers kwam de biografe en overlevende steeds weer in de zin wanneer ze aan Turings laatste jaren terugdacht. Met behulp van de rij van Fibonacci uit 1202, het eerwaardige, klassieke voorbeeld van een recursieve (of ook wel: berekenbare) functie, wilde hij immers niet meer of minder dan de ordening van de bloemenblaadjes ontcijferen. Hij liet het grafische programma van zijn computer de ingewikkeldste differentiaalvergelijkingen printen, tot ook Sara Turing moest toegeven dat ze steeds meer op de vlekken van een bonte koe begonnen te lijken. Mother Nature’s Son, zoals de Londense scene hem later met elektronische muziek zou fêteren, had de geheime berichten van de Wehrmacht ingewisseld voor die van dieren, planten en embryo’s. Het ‘Fort Europa’ was tot een berekenbare eisprong gekrompen of geminiaturiseerd.

Een ander soort berouw toonde de oorlogstechnicus Turing niet. In de eerste plaats geen sociaalkritisch berouw over zijn ‘machine die – onvermijdelijk – een leger van elektronische slaven zou voortbrengen’ en die ‘miljoenen werkloos zou maken’. Voor hem was het niet meer dan een conventie om ‘mensen die op de gebruikelijke wijze ter wereld komen van de machines uit te sluiten’. Turing had kinderen noch berouw toen in 1952 een aanklacht wegens homoseksuele ontucht de reden daarvoor publiek maakte. Ook stervend trad het Empire nog steeds tegen zijn eigen elitebindmiddel op. Het vonnis luidde: hormonenkuur.

Zonder klagen bekende Turing hierop aan één enkele vriend dat hij voor de geheime dienst had gewerkt, maar als homoseksueel niet meer acceptabel was. Want met de beschermende alliantie had Groot-Brittannië ook de verplichting aanvaard om in alle veiligheidskwesties de Amerikaanse normen te volgen. Sinds 1950 liep McCarthy’s campagne tegen homoseksuele risicoprofielen in het State Department, de CIA en de NSA. Alan Turing, vroeger ‘het hart van de Anglo-Amerikaanse alliantie’, beet in een in blauwzuur gedrenkte appel naast zijn bed. Hij was Disneys Sneeuwwitje niet vergeten. Een vluchtige lijkschouwing zag het als zelfmoord, een door de liefde verblinde moeder als een ongeluk, maar het sprookje speelt zoals bekend met een derde mogelijkheid. Turingmachines, de wiskunde van het eindige, hebben eindig veel toestanden.

Hans Magnus Enzensberger heeft aan Turing een van die mooie nieuwe gedichten gewijd die een soort human science fiction worden. De poëzie – zinspelend op alle mythes en anekdotes die excentriekelingen omgeven – beloofde Turing het eeuwige leven. Men kan ‘hem, of zijn simulacrum, bijwijlen, vooral op druilerige oktoberdagen, in de omgeving van Cambridge, op afgemaaide stoppelvelden, onberekenbaar een zijsprong wagend, in de nevel dwars het veld in zien rennen’.

Sinds er artificiële intelligentie bestaat, wordt ook de meest intelligente poëzie echter mythe of anekdote. Turings spook of simulacrum waart, veel waarschijnlijker dan op de weilanden van de Engelse romantiek, in elke computer uit de supermarkt rond. Waar iets verdwijnt, vloeien de geldstromen. Na de Eerste Wereldoorlog schonk de industrie ons radio’s en geluidsfilms, na de Tweede Wereldoorlog televisie en de personal computer, terwijl ze zelf al de opdracht heeft afscheid te nemen van Von Neumann en haar rekencapaciteit op het niveau van Star Wars te brengen. Maar alle computers, of ze nu volgens de von-Neumann-architectuur zijn ontworpen of niet, blijven turingmachines.

Een maand voor zijn dood vertrok Turing uitgerekend met zijn psychoanalyticus naar de badstad Blackpool. De jungiaan bleef wachten terwijl Turing de tent van een waarzeggende zigeunerin betrad. Na een halfuur kwam hij lijkbleek naar buiten en zei geen woord.

Vertaling uit het Duits: Maarten Bullynck en Iannis Goerlandt

 

Noten van de vertalers

De citaten in de tekst komen uit Alan Turing: The Enigma, Andrew Hodges’ biografie.

1 Naar de Duitse ondertitel in de vertaling van The Secret War van Gerald Pawle – Englands geheimer Krieg. Der Kampf der Hexenmeister. In het Engelse origineel is sprake van The Wizard War, naar een uitspraak van Churchill.

2 In het Duits ‘Sichelschnitte’, op zijn beurt een vertaling van het Engelse ‘sickle cuts’, een militaire term van Churchill.

3 On Computable Numbers is een opstel van Alan Turing uit 1937.

Bovenstaande tekst is een vertaling van het essay Alan Turing. Computer als intelligence service, opgenomen in: Friedrich Kittler, Unsterbliche. Nachrufe, Erinnerungen, Geistergespräche, München, Wilhelm Fink Verlag, 2004 (pp. 59-81).