width and height should be displayed here dynamically

Anagramme. De collectie van het MAC’s

Het jonge museum voor hedendaagse kunst van de Franse Gemeenschap van België, gevestigd te Grand-Hornu, beschikt inmiddels over een collectie van zo’n 150 nummers, edities en kunstenaarsboeken incluis. Afgelopen jaar was het MAC’s te gast in het Musée d’art moderne Lille Métropole (Villeneuve d’Ascq), onder de noemer Voisins officiels; en op dit moment presenteert men een keuze uit de verzameling in eigen huis, op de archeologische site van Grand-Hornu. De begeleidende publicatie is gewoon het boek dat bij Voisins Officiels verscheen: Album. Collection du Musée des arts contemporains du Grand-Hornu 1999-2004. Het bevat teksten van Laurent Busine, Denis Gielen en France Hanin, poëtische reflecties van Ghislain Olivier en een volledige inventarislijst van werken in bezit van het MAC’s.

Het collectiebeleid van het MAC’s karakteriseren is niet makkelijk. Zelf gewaagt het MAC’s vaak van de band met het geheugen en de architectuur, maar daar kun je veel kanten mee uit. Iets concreter wordt het als je weet dat Christian Boltanski’s Les registres du Grand-Hornu (1997) vaak als pièce de résistance wordt genoemd. Les registres is het grootste en meest imposante stuk uit de collectie, het werd ‘in situ’ gemaakt voor het hooimagazijn van het oude fabriekscomplex, nog voor het museum openging, en het handelt over de site zélf. Boltanski heeft één lange wand van het magazijn volgestapeld met blikken dozen, beplakt met foto’s en registernummers van de mijnwerkers die in de kolenmijnen van Grand-Hornu hebben gewerkt. De betrokkenheid op het industriële verleden verklaart misschien ook waarom het MAC’s zich liet verleiden tot de fotoreeksMaschinen van Thomas Ruff, werk dat gebaseerd is op folders van industriële machines.

Ook de presentatie Anagramme die nu in Grand-Hornu loopt, gaat over het “geheugen” en de “architectuur”. Het persbericht vermeldt wel nog een derde thema: “het verband met het poëtische”. Die krachtlijn vormt al een poëtisch raadsel op zich; toch valt op dat het MAC’s veel werk verzamelt dat zich tot poëtische mijmeringen leent. In Anagramme is er bijvoorbeeld de korte film Piano (2002) van David Claerbout, die hier met nóg twee werken in depot – de video-installatie Retrospection (2000) en de foto Geiser (2000) – flink is vertegenwoordigd. In Piano zien we een vrouw thuiskomen en de trap opgaan. Ze hoort pianoklanken, houdt zich in en ziet, door een openstaande deur, een jongen die in een verlaten kamer een schraal deuntje speelt aan een vleugelpiano. Dan zet een orkest in. Het strikte realisme van de scène krijgt plots een filmische allure, maar bij de vrouw is er vooral een psychologische omslag: in plaats van naar boven te gaan, naar haar appartement, daalt ze de trap af en verdwijnt ze opnieuw in de gietende regen.

Droom en werkelijkheid. Eenzaamheid. De condition humaine. Hier kun je op doormijmeren. Anagramme – en de verzameling van het MAC’s – bevat niet alleen poëtisch werk, de poëzie is vaak gelinkt aan ‘menselijke’ thema’s. Wat verderop wordt Don’t let the T-Rex get the Children (1999) geprojecteerd van Maria Marshall: een kindergezichtje lacht ons full screen toe, maar de camera neemt afstand, en het kind blijkt een jongetje in een isolatiecel te zijn. Of hoe dicht vreugde en verdriet bij elkaar liggen. Ander werk focust op de broosheid van het individu. Zo is er een ‘schooljongensportret’ van Rineke Dijkstra, naast werk van Thierry de Cordier dat de eenzame mens met het kunstenaarschap verbindt. Van Balthasar Burkhard hangt er een foto van een mannenrug naast een luchtfoto van Mexico City: het broze lichaam versus de geometrische stad, een posthumanistisch oceanisch ‘grid’ waarin de ‘idee mens’ volledig is opgelost. En een driedelig fotowerk van Eulàlia Valldosera, met formaties van sigarettenpeukjes die uitgelegd zijn op de grond, mag dan wel aan zwermen van vogels of insekten doen denken, de informatie in de persmap corrigeert ons: in deze zwerm peukjes zit een “vrouwenlichaam zonder ledematen of hoofd” verscholen; de peukjes getuigen van Valldosera’s vruchteloze poging om te stoppen met roken; en de drie foto’s in het MAC’s werden, meer bepaald, uitgevoerd na “pogingen tot abortus”.

Dat de collectie nog meer materiaal bevat rond deze menselijke thema’s, blijkt uit het Album. Denis Gielen heeft zijn tekst – Vade retro! L’individu face à l’appareil luidt de titel – volledig opgehangen aan werken die de precaire toestand van de mens in de moderne wereld aankaarten: naast Dijkstra is er nog werk van François Curlet (gepersonaliseerde kaartjes die hij – naar aanleiding van Voisins Officiels – naar bewoners stuurde van de oude arbeiderswijk van Grand-Hornu), en er zijn de ‘groepsportretten’ van David Claerbout en Hui Zhuang (Retrospection, een videobeeld gebaseerd op een oude schoolklasfoto; en Grand magasin, een langgerokken beeld van honderden Chinese bedienden en militairen). Ook voor het universele thema ‘leven en dood’, dat zowel Gielen als France Hanin bezighoudt, is er illustratiemateriaal in het depot: een tweedelig fotowerk van Andres Serrano met bebloede handen en polsen (Knifed to Death I-II, uit de serie The Morgue) en een foto van Robert Mapplethorpe uit 1976 (Arm). Jammer genoeg gaat het vaak om werk dat die ‘menselijke thema’s’ op een irritante manier voorkauwt of op smaak brengt. Het thema wordt ofwel in een hapklare narratieve structuur gegoten (het jongetje in de isolatiecel van Maria Marshall) of het wordt geserveerd met een laagje World Press Photo-glitter (de onuitstaanbare ‘Christus-handen’ van Andres Serrano). Het MAC’s blijkt wel vaker op gelikte poëzie te vallen. In Anagramme zijn er bijvoorbeeld de goudgele, verlaten stadsbeelden te zien van Rut Blees Luxemburg: slappe stemmingskunst.

En dan is er nog de al even poëtische omkadering, met de teksten in het Album: de essays en de – ondraaglijke – poëtische instantreflecties waarmee Ghislain Olivier de reproducties van de werken begeleidt. Ook de tentoonstelling Anagramme – alleen al die titel – is affirmatief poëtisch. De werken worden gedoseerd en gespatieerd op een manier die haast aan het pretentieuze grenst – het is alsof ze moesten ‘wegen’ als woorden in een gedicht. Typerend is bijvoorbeeld dat van Thierry De Cordier slechts het ‘wandelende trapezium’ en één bewerkte foto wordt getoond. Nochtans was er plaats genoeg om al het tweedimensionale werk van deze kunstenaar – het MAC’s heeft zes stuks in depot – op zaal te hangen.

Representatief verzamelen is niet de eerste zorg van het MAC’s. Zelfs de Waalse of Franstalige kunstscène wordt niet in de breedte verzameld. Er is substantieel werk van een aantal Franstalige Belgen (Jacques Charlier, Patrick Corillon, Sylvie Eyberg, Michel François, Michel Frère, Ann Veronica Janssens, Joëlle Tuerlinckx en Angel Vergara Santiago) maar er zijn evengoed afwezigen – zoals Didier Vermeiren en Chantal Akerman. Het MAC’s opteert sans gêne voor een fragmentaire aanpak. Dat kan op zich best verfrissend zijn; maar de specifieke invalshoek en de subjectieve voorkeuren van de verantwoordelijken moeten dan wel meezitten, en daar knelt het schoentje. Hun ‘poëtische’ smaak, hun precieuze omgang met kunst en het poëtische gezwijmel dat errond verkocht wordt, zijn soms moeilijk te verdragen.

 

• Anagramme, tot 7 mei in het MAC’s, Site du Grand-Hornu, Rue Saint-Louise 82, 7301 Hornu (065/65.21.21;www.mac-s.be). Het boek Album. Collection du Musée des arts contemporains du Grand-Hornu 1999-2004 werd in 2005 uitgegeven door het MAC’s en het MAM (het Musée d’art moderne Lille Métropole à Villeneuve d’Ascq), naar aanleiding van Voisins Officiels, een tentoonstelling in het MAM met werk uit de collectie van het MAC’s (12 maart-3 juli 2005).