width and height should be displayed here dynamically

Anna Boch, een impressionistische reis

Portretfoto van Anna Boch bij schildersezel, privécollectie, Binche, foto Vincent Everarts

Musea in binnen- en buitenland etaleren steeds vaker (dikwijls vergeten) vrouwelijke kunstenaars. In Centre Pompidou-Metz liep tot 11 september een tentoonstelling over de postimpressionistische schilder Suzanne Valadon (1865-1938). Maar ook dichtbij krijgen vrouwen die rond 1900 actief waren in het kunstmilieu de (her)waardering die ze verdienen. Menen pakt uit met een interessante overzichtstentoonstelling over beeldhouwer Yvonne Serruys (1873-1953) en in Oostende krijgt een tentoonstelling over Anna Boch (1848-1936) een blockbustergehalte, mede dankzij het werk van bekende (mannelijke) tijdgenoten.

Al meteen bij het binnenkomen zet het majestueuze werk La musique russe (1927) van James Ensor de toon. Het schilderij positioneert Anna Boch niet alleen als belangrijke kunstverzamelaar, het dialogeert en concurreert ook met haar eigen werk Femme écrivant (1888). Afkomstig uit een bevoorrecht milieu, telg van het faiencebedrijf Boch Frères, krijgt Anna Boch alle kansen om zich te ontwikkelen in het verzamelen en creëren van kunst. Bijgestaan door de Oostendse Euphrosine Beernaert (1831-1901) en Isidore Verheyen (1846-1905) als compagnons de route, ontpopt ze zich al snel tot een talentvolle schilder.

Dankzij haar invloedrijke neef, jurist en mecenas Octave Maus (1856-1919), sluit ze zich in 1885 als enige vrouw aan bij de radicale kunstenaarsgroep Les XX. Boch omringt zich met de nieuwe generatie moderne kunstenaars, zoals James Ensor, Théo van Rysselberghe en Jan Toorop. Zonder hen slaafs te imiteren, laat ze zich door hen inspireren in haar eigen werk. Zo is bijvoorbeeld in haar schilderij Soir (1891) de pointillistische werkwijze zoals bij Van Rysselberghe ingeboezemd. Daardoor zet ze zich op gelijke voet met haar tijdgenoten in hun zoektocht naar nieuwe artistieke normen, zonder zelf een radicale strijd te voeren. Want hoewel vrouwelijke kunstenaars aan het eind van de negentiende eeuw niet langer uitzonderlijk waren, was het als femme-artiste niet vanzelfsprekend om zich gewaagd op te stellen. Zo past ze nooit het drastische divisionisme van Seurat en Signac toe, maar hanteert ze eerder een eigen, spontane stijlvoering met kommavormige verftoets. In een andere zaal zien we dat ze evenmin zoekt naar controverse in haar thema’s. Le travail à la ferme (1895-1900) toont geen noeste arbeid, maar een idyllisch tafereel met twee werkende vrouwen. Hoewel modern van verftoets, ogen deze schilderijen met een vredig, landelijk karakter daarom dikwijls conventioneel.

Doorheen haar oeuvre verwerkt ze de realiteit met kleur en licht als materiaal. Terwijl Dimanche matin (1885) zich nog kenmerkt door gedempte, grijze tonen, weet ze in Octobre (1889) de heldere lucht te verbeelden en de weerkaatsingen ervan op de weide en de schapen weer te geven. Haar palet wordt steeds lichter en die evolutie vertaalt zich ook in de tentoonstelling. Als plein-airist voelt Boch zich aangetrokken tot de natuur en vooral tot de zee met de klippenkusten van Bretagne, de mediterrane zon, maar evengoed tot het dorpsleven aan de Noordzee. Ze experimenteert met compositie en verftoetsen en met haar eigen versie van (neo-)impressionisme getuigt ze van een talent om het zonlicht te vatten.

Haar zoektocht als kunstenaar culmineert net na 1900, wanneer ze aansluiting zoekt bij de luministische kunstgroep Vie et Lumière. Met treffende penseelstreken die bij momenten doen denken aan Van Gogh, weet ze het tegen de klippen beukende zeewater en de indrukwekkende luchtpartijen op doek te brengen. Het paarse tegenlicht tempert de overvloedige zon. Het levert een zaal op met overweldigende schilderijen, de kleurenpracht is meeslepend. Zonder storende alarmlijnen kan je op neuslengte de uithalen van haar penseel bewonderen, bijvoorbeeld hoe ze met een enkele, haast breugeliaanse verfstreek, een kapseizend bootje suggereert.

In de tentoonstelling ontmoet haar eigen werk dat van tijdgenoten als Toorop, Van Rysselberghe en Maurice Denis uit haar eigen collectie. Met uitzonderlijke, doch helaas niet de meest spraakmakende bruiklenen van Paul Signac, Paul Gauguin en Vincent van Gogh krijg je als toeschouwer niettemin een impressie van haar indrukwekkende collectie. Ze treedt ook op als genereuze mecenas voor contemporaine kunstenaars die ze bewondert en verzamelt, waaronder ook werk van minder bekende, vrouwelijke kunstenaars. Ze koopt vaak werken op de salons van Les XX, waar ze geregeld ook zelf exposeert en goede recensies krijgt. Het getuigt van de erkenning die een vrouw als kunstenaar desalniettemin kon genieten, in tegenstelling tot wat men vandaag vaak beweert. Hoewel de bezoekersgids voldoende duiding geeft bij Bochs aankopen van andere kunstenaars, soms met prijzen, blijft het gissen naar het financieel-economische luik van haar eigen oeuvre. Verkocht ze geregeld haar eigen werk en kon ze zo een verdienmodel opbouwen?

Maar er is meer dan de kunstenaar Anna Boch, zo suggereert de tentoonstelling. Om haar kijklust te voeden reist Boch de wereld rond, alleen of in gezelschap. Met haar auto als statussymbool is ze niet alleen een gefortuneerde reiziger, maar ook een onafhankelijke vrouw die haar schildersezel opstelt waar ze wil. Naast haar broer Eugène, eveneens schilder, reist ook haar nichtje Lucy Blondel geregeld mee. Deze laatste pent hun reisindrukken neer in Impressions de Voyage.

Ook in haar residenties komt Boch voor de dag als een ‘moderne’ vrouw: een tijdlijn toont de indrukwekkende lijst aan (vakantie)woningen die ze laat (ver)bouwen, dikwijls met vooruitstrevende architecten zoals Victor Horta, de new kid on the block van dat moment. Ze besteedt veel aandacht aan de vormgeving van haar interieur en door tafelservies te decoreren, doorbreekt ze de hiërarchie tussen de schone en de toegepaste kunsten. Er is zelfs een donkere kamer waar ze haar eigen foto’s kan ontwikkelen.

In haar imposant ingerichte woningen ontvangt ze de beau monde en organiseert ze geregeld muzikale evenementen. Haar waaier, met zilveren monogram ‘AB’ en gesigneerd door vooruitstrevende muzikanten en beeldende kunstenaars, is een bekoorlijk kleinood. Anna Boch is zelf een uitstekende pianiste en in haar huis in de Brusselse Abdijstraat laat ze een orgel installeren als pronkstuk van de woning. Er gaat veel aandacht naar Franse en Russische muziek, maar Boch geeft tijdens haar soirées musicales ook kansen aan opkomend (Belgisch) talent.

Als bezoeker krijg je geen inkijk in haar privérelaties. Haar (bewust?) celibataire leven was evenwel een voordeel om als onafhankelijke vrouw bewuste keuzes te maken en om dankzij een uitgebreid cultureel netwerk haar positie in de kunstwereld te veroveren. En uiteraard hoeft ze zich nooit financiële zorgen te maken, haar puissant rijke afkomst laat toe zich te wijden aan een levenslange zoektocht naar schoonheid, in de vorm van een rijkelijk gevuld cultureel leven met een eigen oeuvre en een fascinerende kunstverzameling. Anderzijds zal een vrouwonvriendelijke tijdsgeest haar parten spelen: ‘Maar naast zeer serieuze kwaliteiten ontbreekt het de kunstenares… een man te zijn,’ merkte de nochtans progressieve dichter en kunstcriticus Emile Verhaeren op. Het blijft de vraag of het Bochs oeuvre was of eerder haar kunstminnende levenswijze die resulteerde in haar erkenning als kunstenaar. De tentoonstelling toont een brede waaier van haar eigen werk en dat van markante tijdgenoten in een florissant fin de siècle, maar biedt vooral een verrassende kijk op het leven van een ondernemende persoonlijkheid met een drang naar ontdekking. Net dat laatste aspect en niet de bekende (mannelijke) tijdgenoten maken er een boeiende tentoonstelling van.

 

• Anna Boch, een impressionistische reis, tot 5 november, Mu.ZEE, Romestraat 11, Oostende.