width and height should be displayed here dynamically

Architecten De Vylder Vinck Taillieu, deSingel, Antwerpen.

De eerste overzichtstentoonstelling van het werk van Jan De Vylder, Inge Vinck en Jo Taillieu toont meteen aan dat de tentoonstellingszaal in de nieuwbouw van deSingel helemaal niet onbruikbaar of ondermaats is, zoals Francis Strauven naar aanleiding van de Braem-retrospectieve in de lezersrubriek van De Witte Raaf had geopperd. De rechthoekige tentoonstellingsruimte stroomt dit najaar over van inventiviteit, werkkracht en complexiteit. Het trio laat zien wat er met architectuur mogelijk is, op een onverwachte, gevarieerde en vaak buitensporige manier.

De architecten (kortweg aangeduid als ‘advvt’) hebben 3 rechte en 4 schuine lijnen getrokken in het grondplan, waardoor 7 kamers ontstaan. De verwijzing naar de Seven Rooms van Office Kersten Geers David Van Severen, een tentoonstelling in deSingel uit 2009, is bewust. Het is een even humoristische als typerende toe-eigening, zonder enige ironie. Het maakt een bezoek aan deze tentoonstelling tot een trage wandeling vol verrassingen.

Het zou overigens een prachtige oefening zijn om het werk van advvt met dat van Office te vergelijken. In zekere zin doen ze hetzelfde: In een wereld en in een cultuur waarin de architectuur steeds succesvoller wordt, en op een steeds vanzelfsprekender manier wordt uitgehold, zoeken ze tegengestelde uitersten op, om die architectuur weer nieuwe kansen te geven. In een interview met Joachim Declerck in de catalogus heeft Jan De Vylder het over het opduiken in een ontwerpproces van ‘een grapje dat ineens super serieus wordt’, en zegt hij openhartig: ‘Ik denk dat we altijd proberen om een haast onmogelijk aspect of een totaal onverwacht uitgangspunt naar boven te brengen.’

In het werk van advvt krijgen de meest onwaarschijnlijke ontwerpbeslissingen voorrang (terwijl bij Office vaak de extreme evidenties radicaal worden uitgewerkt, zonder dat ze worden verklaard of gedetailleerd). Dat leidt tot een architectuurpraktijk die wrevel kan oproepen omdat complexiteit op een koppige en inderdaad kunstmatige manier wordt opgezocht, en bovendien op allerlei vormelijke manieren verder wordt gearticuleerd en versterkt. Alles wordt maniërisme. Maar het wonderlijke is dat het om een intrigerend maniërisme gaat, dat altijd functioneel blijft, en dat een kleurige collage van vaak zogenaamd ‘foute’ architecturale elementen realiseert. Het cliché dat Belgische architectuur degelijk is, braaf, eenvoudig en ingetogen, wordt op een even zelfzekere als speelse wijze weggeblazen.

Dat blijkt al meteen uit de thema’s die de verschillende ruimtes hebben meegekregen. Een eerste kamer heet ‘over boom’ en toont een paar projecten waarin bomen een belangrijke rol spelen. Vaak gaat het om bestaand groen. Zoals Kersten Geers schrijft in Architectuur met vertraging, zijn intelligente en originele bijdrage tot de catalogus, wordt de context door advvt altijd ‘geapproprieerd’: ‘de context is na de operatie geen context meer, ze is deel geworden van het project’. Een voorbeeld is de woning Bern Heim Beuk (2009-2011), waarin de grote bomen op de kavel worden nagebootst in één gigantische betonnen kolom in het huis zelf: de kamers en de vloeren rusten op de dikke, hoekige takken van deze artificiële boom. Vermoeiend? Vast wel voor de aannemer. Vergezocht? Ongetwijfeld. Maar dat is net het punt: Architectuur kan niet bestaan zonder kunstmatigheid, zonder afwijking, zonder schijnbare overbodigheid. In een wereld verzadigd met correcte, dienstbare, duurzame, ‘strakke’ en tot lifestyle geworden architectuur – in een ‘overgesensibiliseerde’ architectuurcultuur – doet het werk van advvt wat bijvoorbeeld de eigen woning van Frank Gehry ook deed in de jaren 70: taboes doorbreken, de doxa tegenspreken, de door epigonisme en academisme verdoofde zintuigen weer aanscherpen. Daarom heeft deze architectuur ook meer gemeen met het werk uit de jaren 90 van Beel of Xaveer De Geyter (waar de drie vennoten lange tijd hebben gewerkt) dan men op het eerste zicht zou denken of zou willen toegeven. Het gaat er immers niet om hoe de architectuur eruitziet of wordt vormgegeven, maar om wat er ondertussen van architectuur wordt verwacht, en hoe die verwachtingen kunnen worden tegengesproken en overstegen. Het is een dergelijke kritische houding die de architectuur immuun maakt voor epigonisme.

Een andere zaal in de tentoonstelling heet ‘over 1000’. Hier wordt de grote maquette getoond, staand op een spiegelend oppervlak, die vorig jaar te zien was op de architectuurbiënnale van Venetië, in de door Kazuyo Sejima gecureerde tentoonstelling in het Arsenale. Het is een model van het huis dat de architecten op vraag van Ai Weiwei ontwierpen voor een soort woningenpretpark in Ordos, China. De opdracht: een alleenstaand huis van 1000 m2. Ze besloten dit huis op te vullen met zeven andere, elkaar kruisende, ‘normale’ woningen. Zoals Jan De Vylder zelf schrijft in de catalogus – in een stijl die door BAVO met beat poetry is vergeleken: ‘Gedwongen in de plot: 20×20 m. Verwrongen in de plot. Vierkantshoeve; als samenzetting van aparte begrijpbare gehelen. Gehelen van hanteerbare en herkenbare orde: 150 m2 grootte of zoiets. 7 keer. Maakt samen 1000 m2. 7 keer maakt samen 1. En dan baksteen. Baksteen hier – van bij ons. Baksteen daar – blauw en rood.’ Het resultaat grenst aan de waanzin. Zoals in nog andere projecten flirten de architecten hier met het ondraaglijke: zeven in elkaar overlopende huizen, op en naast elkaar gestapelde details, ruimtes vol met zichtbare resten van andere ruimtes… Het is alsof Peter Eisenman, met zijn intellectualistische en formalistische experimenten, eindelijk heeft leren ontwerpen – en leren tekenen. Het uitgangspunt is evenwel geen theorie, maar wordt gevormd door de vaak vergeten elementen van de architectuur zelf (raamkaders, schouwen, hellende daken, deurlijsten, trapleuningen), die tot in het oneindige beschikbaar zijn en gebruikt worden.

De absurditeit van het wonen – en dan vooral het geprivilegieerde wonen in een huis van 1000 m2 – wordt onderstreept, maar het blijft een uitdagend menselijk avontuur. Zo zijn alle kamers in deze tentoonstelling gevuld met ontwerpen en projecten waarin op een intensieve manier is geïnvesteerd, en waarin niets aan het toeval is overgelaten – hoe nonchalant en onafgewerkt zowel de tentoonstelling als de architectuur ook mogen lijken. De voorlaatste kamer gaat ‘over de nar’, en toont bijvoorbeeld ontwerpen die niet ‘ontworpen’ zijn, maar het werk van andere architecten (of een bestaand gebouw) simpelweg kopiëren, omdat wat zich aanbiedt vaak al goed genoeg is. Wat De Vylder, Vinck en Taillieu aanbieden in deSingel is meer dan goed genoeg. Het besmet elke bezoeker met een vrolijk maar kritisch optimisme.

 

Architecten De Vylder Vinck Taillieu tot 8 januari 2012 in deSingel (Beel Laag), Desguinlei 25, 2018 Antwerpen (03/248.28.28; www.desingel.be).