Bernd en Hilla Becher
In de eerste zaal van de tentoonstelling Bernd & Hilla Becher – Industrial Structures in het Stedelijk Museum zijn publicaties van de Bechers uitgestald in vitrines – als om duidelijk te maken dat die presentatiewijze van hun werk gelijkwaardig is aan die van de tentoonstelling. Net als de reeks tentoonstellingen in kunstinstellingen kwam ook de stroom publicaties van de Bechers rond 1970 goed op gang. In het zog van de conceptuele kunst werd hun werk toen opgenomen in de beeldende kunst, maar ook buiten de kunstwereld werd de activiteit van de Bechers gerecipieerd. Zo werkten zij in de jaren zeventig mee aan het Forschungsunternehmen “19. Jahrhundert” van de Fritz Thyssen Stiftung, dat resulteerde in boeken waarin foto’s van de Bechers zijn gecombineerd met architectuurhistorische beschouwingen over de industriële architectuur van de negentiende eeuw. Ook in deze boeken heeft het werk van de Bechers een bijzondere status. Hun foto’s werden niet keurig als illustraties bij de tekst geplaatst, maar vormen telkens een aparte sectie binnen het boek. Hun werk lijkt zich tegen een directe, praktische toepassing te verzetten, hoewel de Bechers blijkens recente uitlatingen hun archief nu toegankelijk willen maken voor anderen, en het gebruik van hun foto’s door onderzoekers van bijvoorbeeld de industriële geschiedenis willen stimuleren. Tot nu hebben zij zich echter geconcentreerd op de ‘autonome’ Becherboeken en -tentoonstellingen, waarin het werk niet wordt ingeperkt door ‘toegepastheid’.
De kunstwereld waarin de Bechers in de late jaren zestig terechtkwamen had, in Thierry de Duves woorden, de overgang gemaakt van een specifiek naar een generiek kunstbegrip; niet de specifieke kunsten zoals schilder- en beeldhouwkunst, maar de beeldende kunst in het algemeen vormde het primaire referentiekader, en deze ‘generieke’ kunst maakte gebruik van verschillende media. Daartoe behoorde nadrukkelijk de fotografie, die in de conceptuele kunst een belangrijke rol speelde. Toch zijn de Bechers, ondanks alle aandacht, in zekere zin buitenstaanders gebleven in de ‘postmediale’ beeldende kunst. Zijzelf beoefenen de fotografie wel degelijk als specifieke kunstvorm in de traditie van fotografen als Sander en Renger-Patzsch. Toen de als schilder opgeleide Bernd Becher in de jaren vijftig voor de fotografie koos, was die beslissing van een geheel andere aard dan die van conceptuele kunstenaars, meer dan tien jaar later, om ‘gebruik te maken van’ fotografie. Bechers keuze hield een overgang in van de schilderkunst als dominante vorm van beeldende kunst naar een medium met een eigen artistieke traditie, maar met een wankele status binnen de beeldende kunst. In 1959 begon hij samen te werken met Hilla Wobeser, die wél een achtergrond in de fotografie had. Hun uitgangspunt is door de decennia gelijk gebleven: de objecten (industriële bouwwerken en aanverwante ‘structuren’) zijn meestal vanuit een redelijk hoog standpunt gefotografeerd, zodat ze niet opdoemen vanuit kikvorsperspectief. De Bechers bevinden zich als het ware op ooghoogte van de structuren die ze afbeelden. Dat de opnames doorgaans bij grijs weer zijn gemaakt, is even essentieel; de tonaliteit is altijd dezelfde. Gebouwen en schachttorens zijn soms op meerdere foto’s vanuit verschillende gezichtspunten ‘systematisch’ in beeld gebracht. In andere gevallen werden, vanuit een typologische invalshoek, foto’s van soortgelijke gebouwen verzameld. De eerste zaal van de expositie in het Stedelijk, waar de boeken liggen, bevat verder foto’s van schachttorens, steeds geordend in groepen van vijf opnames van dezelfde schachttoren en zijn context; in de zaal erna volgen typologische reeksen van industriehallen, telkens in grids van negen. Eén groep toont hallen in neogotische versiering, een andere gevels waar buizen overheen lopen, enzovoort. De systematisering wordt hier zo ver doorgedreven dat de absurde kant van de onderneming van de Bechers duidelijk wordt. De ordeningsdrift slaat op hol. Toch zijn de individuele beelden dan weer wel uitermate rationeel van opzet. De gevels van de hallen lopen parallel aan het beeldvlak en vullen bijna het volledige beeldkader; volgens goede modernistische principes weerkaatsen ze het kader van het beeld in het beeld.
Na nog een zaal met onder meer gashouders en nóg meer schachttorens in rasters van vijftien, en een zaal met drieluiken van onder meer graansilo’s en kalkovens, volgt het tweede deel van de tentoonstelling. Het bestaat uit kabinetten met losse foto’s die veel landschappelijker van aard zijn: Industrielandschaften is dan ook de titel van een onlangs bij Schirmer/Mosel verschenen boek met deze foto’s. Hier wordt niet een gebouw of een schachttoren geïsoleerd, maar een heel mijnen- of fabriekscomplex in een landschap weergegeven. In zekere zin zijn deze foto’s traditioneler; ze doen vaak denken aan negentiende- en vroegtwintigste-eeuwse fotografie die op haar beurt weer refereerde aan schilderkunstige tradities. De mijnen en andere complexen op deze foto’s zijn vaak onderdeel van een soort sublieme industrielandschappen, die wel wat weg hebben van de beelden die mijnfirma’s en andere industriële bedrijven ooit in hun bedrijfsboeken publiceerden. In huis Marseille is momenteel een keuze uit de collectie te zien die de Bechers van dergelijke boeken hebben aangelegd, van de vroege twintigste eeuw tot de naoorlogse decennia. Hun eigen werk zou niet tot zijn recht komen in deze publicaties, maar ze hebben wel een voorbeeldfunctie voor hen gehad. De vaklieden die voor dergelijke boeken werkten, waren de minder verfijnde neefjes van Renger-Patzsch.
Net zoals bij de bekende Becher-foto’s valt bij de landschapsfoto’s op hoe moeilijk het is om het jaar van de opname uit de beelden af te leiden. Er is een landschap van Nederlandse kalkovens in de polder bij Harlingen (1963) dat ergens tussen prehistorie en sciencefiction in zit; een foto van hoogovens in Duisburg-Bruckhausen blijkt te zijn gemaakt in 1999, maar het had net zo goed een paar decennia eerder kunnen zijn. Ook elders blijkt het verschil tussen foto’s uit 1970 of 2000 slechts uit piepkleine details te bestaan, of is er gewoon geen verschil. En als je moet gokken, opteer je meestal eerder voor 1970.
In Huis Marseille is de aanvullende tentoonstelling Gevelmuren, gefotografeerd na 1970 te zien, in combinatie met de al genoemde fotoboeken uit de Bechercollectie. Net als bij de expositie in het Stedelijk vormt de uitreiking van de Erasmusprijs aan het paar, op 23 oktober jongstleden, de directe aanleiding. De gevelmuren van nogal trieste naoorlogse huizen staan net als die van de ‘hallen’ mooi evenwijdig met het beeldvlak. Ze versterken de indruk die de laatste foto van het tentoonstellingsparcours in het Stedelijk had gemaakt. Het gaat om een foto uit 1998 van een chemische fabriek in Wesseling (Keulen), met links op de voorgrond een wat onscherpe fotograaf, vermoedelijk Bernd Becher, op een trapje. De fabriek ziet er redelijk modern uit; het is maar de vraag of dit gebouw rijp is voor de sloop, zoals veel kolenmijnen die het paar heeft vastgelegd. Bij de ‘gevelmuren’ in huis Marseille neem je sowieso aan dat ze nog een hele tijd blijven staan. Hoewel hun werk nergens een spoor van pathos verraadt, lijken de Bechers alles te bezien met het oog van een melancholicus, die in iedere structuur een potentiële ruïne vermoedt. Alles wat zij fotograferen, wordt daarmee in feite als bedreigd bouwwerk bestempeld. Het lijkt erop dat de Bechers van mening zijn dat de moderniteit dermate destructief is, dat veranderingen dermate snel gaan, dat je maar beter een beetje vooruit kunt werken. In de hedendaagse economie speelt echter een groot deel van de cyclus van innovatie en destructie zich helemaal niet meer af binnen structuren die de Bechers zouden kunnen fotograferen. Van een duo dat anachronistisch geworden vooruitgang vastlegt, zijn ze zelf een anachronisme geworden. Een zeer waardevol anachronisme met een grote toekomst.
• Bernd & Hilla Becher – Industrial Structures loopt tot 31 december in het Stedelijk Museum, Paulus Potterstraat 13, 1071 CX Amsterdam (020/573.29.11); Bernd & Hilla Becher – Gevelmuren, gefotografeerd na 1970 loopt tot 24 november in Huis Marseille, Keizersgracht 401, 1016 EK Amsterdam (020/531.89.89).