width and height should be displayed here dynamically

Byars in Belgium: enkele hoofdstukken

Deel 2. The World Question Center

Wat voorafging

Op uitnodiging van Anny De Decker en Bernd Lohaus van de Wide White Space Gallery realiseerde de Amerikaanse kunstenaar James Lee Byars (Detroit, 1932 ­— Caïro, 1997) in april en mei 1969 een hele reeks performances in Antwerpen. [*] Sommige werden op voorhand bekendgemaakt, zoals 75 in a hat, a pink silk airplane for 100 en 1000 minutes of attention or ½ an autobiography of James Lee Byars, andere kwamen onaangekondigd tot stand. De performances werden goed gedocumenteerd. Er werden talloze foto’s geschoten en het trio Geert Bekaert, Jef Cornelis en Walter Van Dyck maakte een indrukwekkende televisiefilm: James Lee Byars/Antwerpen 18 april-7 mei 1969.

Nadat Byars ook acties had opgezet in Oxford en Düsseldorf keerde hij terug naar New York, evenwel niet zonder eerst de kiemen te hebben gelegd van het alternatieve kunstinstituut A 37 90 89. Het was op instigatie van Byars dat een aantal getuigen van of deelnemers aan zijn performances de handen in elkaar sloegen. Op 24 mei 1969 werd A 37 90 89 gesticht tijdens een barbecue ten huize van het Brugse echtpaar Hubert en Marie-Thérèse Peeters. Tijdens of onmiddellijk na de stichting werd een manifest opgesteld. Alhoewel de toon van de beginselverklaring tamelijk speels of zelfs verwarrend is, zijn de beginselen zonneklaar: ‘no boss, no jury — selfregulation, coordinator for first 6 month period, no limitation by moral, politics, no autocratic people, no undemocratic groups’.

A 37 90 89 was gevestigd in een pand in de Antwerpse Beeldhouwersstraat, waarvan de gevel met goudverf werd beschilderd. De benodigde financiële middelen werden gevonden in kringen van verzamelaars (Isi Fiszman, Herman en Nicole Daled, Martin en Mia Visser, Hubert en Marie-Thérèse Peeters), en bij de televisiemaker Jef Cornelis, de kunstcritici Geert Bekaert en Georges Adé, de architect Werner De Bondt, de kunstenaars Marcel Broodthaers (en diens vrouw Maria) en Henning Christiansen (en diens vrouw Ursula), en de galeristen Anny De Decker en Bernd Lohaus, die zelf ook als kunstenaar actief was. Coördinator werd de jonge Duitse curator en boekenmaker Kasper König. De eerste activiteit van A betrof een champagneontbijt, georganiseerd in de lokalen van ‘het gouden huis’, tijdens de landing op de maan op 21 juli 1969. Het was het begin van een indrukwekkend artistiek en politiek programma dat tussen juli 1969 en januari 1970 meer dan dertig activiteiten zou omvatten.

 

I. In Amerika

Jeroen Staes

1. Het A & T Program

Nadat James Lee Byars midden mei naar de Verenigde Staten was teruggereisd, spoedde hij zich naar het Hudson Institute in Croton-on-Hudson, een dorpje nabij New York, alwaar hij de rest van het jaar ‘artist-in-residence’ zou zijn. Het Hudson Institute was een rechts-conservatieve denktank, gesticht in 1961 door Herman Kahn, Max Singer en Oscar Ruebsamen. De oprichters waren voorheen betrokken geweest bij de RAND corporation, een andere denktank die net als Hudson sterk gericht was op defensiebeleid. In 1969 stond Hudson onder leiding van Herman Kahn, een behoorlijk controversieel denker. Zo schreef hij in 1960 het boek On Thermonuclear War, waarin hij betoogde dat hij een kernoorlog plausibel achtte en zelfs argumenteerde dat zo’n oorlog kan worden gewonnen.

Byars’ residentie in het Hudson Institute kwam er dankzij het Art & Technology Program van het Los Angeles County Museum of Art (LACMA). [1] Het in 1966 door curator Maurice Tuchman gelanceerde A & T Program bracht kunstenaars in contact met bedrijven. Tuchman was ervan overtuigd dat de bedrijfswereld de kunsten diende te steunen. Hij meende echter ook dat bedrijven op verschillende vlakken konden profiteren van de kunsten. Zo stelde hij dat bedrijven die zich in de buurt van succesvolle culturele instellingen vestigen meer kans hebben om talentrijke personeelsleden aan te trekken. Ook kunstenaars konden baat hebben bij nauwe relaties met de bedrijfswereld. Tuchman vond dat creatieve individuen er nieuwe inzichten konden opdoen. Bedrijven zouden kunstenaars ook kunnen bijstaan bij de productie van kunstwerken.

Naast Maurice Tuchman werkte ook Jane Livingston als curator mee aan het A & T Program. Terugblikkend op het project benoemde ze drie samenwerkingsvormen tussen kunstenaars en de bedrijfswereld. [2] Een eerste vorm van samenwerking betrof de hulp die een bedrijf kon bieden om een reeds geconcipieerd werk te materialiseren. Een voorbeeld hiervan was de samenwerking tussen Richard Serra en het bedrijf Kaiser Steel. De tweede mogelijkheid die Livingston onderkende, had te maken met het verlangen van kunstenaars om met de meest geavanceerde technologieën aan de slag te gaan. Technologische nieuwigheden zoals lasers en computers waren nog relatief onbekend in de kunstwereld in de jaren zestig, maar ze waren wel al ingeburgerd in de industrie. Zo trachtte Bruce Nauman bijvoorbeeld – overigens zonder succes — in contact te komen met een bedrijf dat hologrammen kon maken. Het derde scenario dat Livingston onderscheidde, was minder voor de hand liggend. Sommige kunstenaars was het niet zozeer om de aanwending van al of niet geavanceerde technieken te doen, maar om de immateriële effecten van de samenwerking met de bedrijfswereld. Het is in deze zin dat de participatie van James Lee Byars aan het A & T Program moet worden begrepen. De Amerikaanse kunstenaar verwees er trouwens letterlijk naar. Tijdens zijn residentie in Croton creëerde hij een werk op dunne repen papier waarop de volgende tekst was aangebracht: ‘Putting Byars in the Hudson Institute is the artistic product.’

In totaal waren 64 kunstenaars betrokken bij het A & T Program, onder wie bekende namen zoals Donald Judd, James Turrell en Andy Warhol. Sommige van de kunstwerken die in het kader van het A & T program gerealiseerd werden, werden in 1970 tentoongesteld in het Amerikaanse paviljoen op de wereldtentoonstelling in Osaka en later dat jaar eveneens in het LACMA.

 

2. Het Hudson Institute

Byars begon zijn residentie op 19 mei 1969. Op diezelfde dag bracht Koning Boudewijn een bezoek aan het Hudson Institute om er een seminarie onder leiding van Herman Kahn bij te wonen — een bijeenkomst waaraan de Amerikaanse kunstenaar deelnam en die hem niet onberoerd liet.

Gedurende de eerste twee à drie weken verbleef Byars haast permanent in Croton-on-Hudson. Nadien pendelde hij tussen New York en het Hudson Institute. Min of meer wekelijks stond hij in contact met medewerkers van het A & T Program, onder wie Jane Livingston en haar medewerkster Gail Potter. Onmiddellijk na het seminarie waaraan Koning Boudewijn had deelgenomen, maakte Byars tijdens een telefoongesprek vier ‘interessepunten’ kenbaar aan zijn contactpersonen van het LACMA: ‘1) The exultation of being in the proximity of extraordinary people; 2) The one hundred most interesting questions in America at this time; 3) The next step after E=MC2; 4) One thousand superlatives about the Hudson Institute.’ [3] Het tweede punt — de lijst van de honderd interessantste vragen in de Verenigde Staten in 1969 — sloot aan bij een activiteit die Byars reeds eerder had ondernomen: zijn fictieve doctoraat, het zogeheten ‘PhD-fic’ aan de Universiteit van Californië. Voor zijn ‘PhD-fic’ ging Byars in alle faculteiten van de universiteit op zoek naar hypotheses of vragen – Byars maakte geen onderscheid tussen beide. De kunstenaar verlangde van de onderzoekers dat zij hun veronderstellingen in klare taal zouden formuleren, zodat eerstejaarsstudenten van de universiteit de hypotheses zouden kunnen begrijpen. Ook zijn verblijf in Antwerpen en Oxford in april en mei 1969 had deels in het teken van het ‘vragenproject’ gestaan. De telegrammen die James Lee Byars begin mei 1969 vanuit Oxford naar de Wide White Space Gallery verstuurde om ze daar te exposeren, bestonden voornamelijk uit vragen zoals ‘How do you find out as rapidly as possible everything someone else knows question?’, ‘How do we detect seriousness question?’ enzovoort.

Byars had zich dus reeds intensief beziggehouden met ‘vragen’, maar in Croton-on-Hudson bereikte die fascinatie duidelijk een hoogtepunt. In het Hudson Institute wilde hij immers de honderd interessantste vragen in de Verenigde Staten in 1969 opsporen. Om dit doel te bereiken had Byars een werkruimte ter beschikking gekregen met diverse opnameapparatuur, luidsprekers en een telefoon. [4] Oorspronkelijk had Byars het idee om door Amerika te reizen en belangrijke denkers te interviewen. Ook wilde hij advertenties plaatsen in Amerikaanse tijdschriften. Hij benaderde de opinieonderzoeksbedrijven Gallup en Harris met de vraag om een enquête uit te voeren om de vragen te inventariseren die de Amerikanen zichzelf stellen. Het bleek financieel niet haalbaar om op deze manieren vragen te verzamelen. De kunstenaar zag zich genoodzaakt om zelf met allerlei personen telefonisch contact op te nemen, zich daarbij bedienend van de Who’s Who. Vanuit zijn kantoortje belde hij naar verluidt naar meer dan 2.500 mensen. Hij stelde zich steeds voor als James Lee Byars van het Hudson Institute en als coördinator van het World Question Center. Vervolgens polste hij naar een hypothese uit het vakgebied van de gecontacteerde. Vaak verliet Byars echter ook zijn kantoortje, trok de straat op en klampte voorbijgangers aan om hen vragen te ontfutselen. Hij benaderde dus niet alleen stars, maar tevens gewone burgers. Hij bezocht ook verscheidene malen het Institute for Advanced Studies (Princeton, New Jersey). In Columbia University (New York) verspreidde hij ongeveer duizend A4’s waarop geschreven stond: ‘I’m collecting questions. List yours and send to Byars (Temp. Art in Res.) Hud. Inst.’ Daaronder volgde de nummering van 1 tot 100 met ruimte voor het noteren van vragen. Slechts één persoon deed de moeite om honderd vragen te bedenken en de lijst naar Byars in Croton te sturen…

Tijdens een lezing die Byars op uitnodiging van Kasper König gaf aan het Nova Scotia College of Art and Design (Halifax, Canada) in april 1970, blikte hij terug op het experiment in het Hudson Institute. [5] Hij haalde herinneringen op aan zijn telefoongesprek met Alvin Weinberg, natuurkundige en directeur van de American Nuclear Society, die Byars de volgende vraag had geleverd: ‘Can you invent an axiology for all of science?’ En aan Eugene Wigner, een andere natuurkundige, die tijdens een ontmoeting met Byars deze vraag had gesteld: ‘I can repeat the question but am I bright enough to ask it?’ In Nova Scotia vertelde de Amerikaanse kunstenaar echter ook honderduit over de talloze moeilijkheden die hij had ondervonden tijdens zijn residentie in het Hudson Institute. Byars had heel vaak te maken gekregen met mensen die zijn intenties niet begrepen. Dat was allesbehalve vreemd aangezien geen enkele correspondent op voorhand verwittigd was. Vele contactpersonen haakten meteen af nadat Byars zijn inleiding had afgehaspeld. Als de kunstenaar zijn boodschap al wist over te brengen, betekende dat nog niet dat de persoon aan de andere kant van de lijn zijn of haar vraag wilde delen. Zo meldde Byars in Nova Scotia dat hij antwoorden kreeg zoals ‘I have questions but why give them away?’ of ‘My questions are not intended for uninitiated ears’ of ‘Who are you, an artist or whatever you are, to ask me what questions I’m asking myself?’

Ondanks de vele moeilijkheden die Byars ondervond tijdens zijn residentie, overigens ook vanwege een deel van de staf van het studiecentrum, beschikte hij na enige maanden over meer dan tienduizend vragen. Kwantitatief was dat een succes te noemen, maar Byars was niet volledig tevreden over de kwaliteit van de vragen. Het was een reden om zijn werkwijze in vraag te stellen en zijn activiteiten in het instituut tijdelijk stop te zetten. Hij wilde eerst nader bepalen aan welke eigenschappen de vragen dienden te beantwoorden. Zijn lezing in Nova Scotia stond voornamelijk in het teken van deze belangrijke kwestie. Hij gaf recht voor de vuist een aantal voorbeelden van vragen die hij goed vond: ‘And he [iemand die Padua heette en die door Byars omschreven werd als een ‘Quiz Kid’] said, ‘What do you want, a non-linguistic question?” Deze vraag vond Byars ‘absolutely beautiful’. Een ander voorbeeld: ‘Ho ho ho is the same in all languages?’ Voortdurend gaf Byars voorbeelden, positieve én negatieve, in een poging om aan te geven waarom hij de specifieke vraag goed of slecht vond. Hij had waardering voor vragen die in eenvoudig Engels waren gesteld en die door een volwassen Amerikaan konden worden begrepen. Hij was op zoek naar nieuwe vragen, die evenwel niets met de politieke of maatschappelijke actualiteit te maken hadden: ‘There are lots of people asking about peace in Vietnam so there’s no point in that question, to me, at this point. That’s an important question, that’s true, but that’s not indigenous to this’, aldus Byars. Hij hield ook niet van vragen waarop het antwoord al bekend is, ’the kind of question that schools generally encourage’. Generieke vragen als ‘Who am I’ of ‘What is life?’ interesseerden hem evenmin. Daarentegen had hij belangstelling voor ’transformational questions’ — ‘questions that hopefully cause you to ask other questions’. Bovenal moesten de vragen persoonlijk zijn, zowel in karakteriële als intellectuele zin: ‘Maybe if I asked someone for a question that was pertinent to them in regards to the evolution of their own self-knowledge of their discipline, that it would be a rather sensible sort of synthesis of that personality, so to speak.’ En hij vervolgde later: ‘And in that case, is a single sentence a complete autobiography? […] Write your own autobiography in one hundred questions.’ Byars was gefascineerd door het (auto)biografische, zoals reeds was gebleken uit zijn activiteiten in Antwerpen, meer bepaald de autobiografie die hij tijdens de performance 1000 minutes of attention or ½ an autobiography of James Lee Byars in de Wide White Space Gallery voorstelde en die in de herfst van 1969 door Anny De Decker in boekvorm werd uitgebracht. Vragen die van nieuwsgierigheid en twijfel getuigen, speelse en dartele vragen, vragen die iets reveleren over de persoonlijkheid, de biografie en het intellect van iemand, daar was hij naar op zoek. Om het met een voorbeeld uit zijn eigen autobiografie 100.000 Minutes or The big sample of Byars or 1/2 an autobiography or The first paper of philosophy aan te geven: ‘At first sight do you perceive the full potential of a circumstance?’ [6]

Vermits Byars’ residentie in het Hudson Institute kaderde in het Artist & Technology Program, verlangde het LACMA een tastbaar resultaat. Byars kreeg het Hudson Institute zo ver om een boek te drukken dat de allerbeste vragen bevatte die hij gedurende zijn verblijf in Croton verzameld had. Het resultaat was 100 questions, een bundeling van honderd vragen, gedrukt op honderd afzonderlijke bladzijden. De vragen waren in het allerkleinste korps gezet omdat Byars het leesproces zoveel mogelijk wilde vertragen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de vragen zouden worden gedrukt op zogenaamd spionagepapier — papier dat gebruikt wordt door spionnen die in noodgevallen geheime boodschappen moeten kunnen opeten… Byars’ 100 questions was het sluitstuk van zijn acht maanden durende verblijf in Croton-on-Hudson. Het boek werd echter niet getoond in de Expo 70 in Osaka, noch in de expositie in het LACMA.

 

II. Back in Belgium

Koen Brams

1. Television time

100 questions – het uiteindelijke niet-eetbare boek – was niet de enige productie die tijdens Byars’ residentie in het Hudson Institute tot stand kwam. Het World Question Center kreeg in 1969 tevens een televisuele extensie. Dat gebeurde niet in de Verenigde Staten, maar in België: het was de Belgische Radio en Televisie (BRT) die de meest ambitieuze uitvoering van Byars’ ideeën realiseerde.

Reeds in de gesprekken die de Amerikaanse kunstenaar had gevoerd tijdens het draaien van de televisiefilm James Lee Byars/Antwerpen 18 april-7 mei 1969 zinspeelde hij op een televisieproject: ‘How fabulous for the idea of the museum to be a television museum […]. But it will be interesting also to excuse the name of museum even perhaps, to include other areas of inquiry or presentation of ideas. […] How interesting it would be for example for the Belgians, to be able to establish the idea of the presentation of such ideas on television, and since you are planning to build a new museum […] it would be very interesting for this country […] to do this on an international dimension […]. Instead of investing in a building, to invest in television time and public time.’ [7] De naam van het World Question Center valt niet, maar Byars’ fascinatie voor de televisie als een plaats voor experiment kon niet duidelijker worden vertolkt.

Het World Question Center werd op 28 november 1969 live uitgezonden. Voorafgaand werd de televisiefilm over James Lee Byars voor het eerst vertoond. De eerder aangekondigde uitzenddatum van de documentaire — 18 juli 1969, ’tijdens de operatie van Apollo 11′ — werd dus ingewisseld voor de dag van de uitzending van het World Question Center. Op die manier kreeg het televisiepubliek de kans zich te verdiepen in het werk van de Amerikaanse kunstenaar alvorens ondergedompeld te worden in het live-experiment. De chronologie van de feiten is veelzeggend. Op 28 mei 1969 was toestemming verleend om de documentaire over Byars op 18 juli 1969 uit te zenden. Een goede drie weken later, op 18 juni 1969, vroeg Ludo Bekkers, programmator bij de Dienst voor Artistieke en Educatieve Uitzendingen, om de uitzenddatum te verplaatsen, wat erop wijst dat de plannen voor het World Question Center concrete vormen hadden aangenomen. Wat de drie genoemde data in mei, juni en november in ieder geval reveleren is de snelheid van handelen van alle partijen die bij de realisering van het World Question Center betrokken waren: James Lee Byars, Ludo Bekkers (programmator), Jef Cornelis (realisator), Walter Van Dyck en Reine De Locht (coördinators) en de gehele BRT-organisatie. De beslissingslijnen in de openbare omroep moeten uiterst kort geweest zijn in die dagen.

Byars’ World Question Center was een evenement zonder voorgaande. Livetelevisieprogramma’s waren in de jaren vijftig en zestig zeer gebruikelijk op de openbare omroep. Wat het World Question Center op technisch vlak echter onderscheidde van alle andere live-uitzendingen was de verknoping van drie media: de televisie (waar de show live werd gebracht in het Engels), de radio (waar een simultaanvertaling werd aangeboden) en de telefoon (niet minder dan zes telefoonlijnen om met veelal beroemde mensen wereldwijd contact te leggen). Ook de enscenering was opmerkelijk. In Studio 1 zat James Lee Byars midden in een kring van 29 participanten, voornamelijk studenten. Byars werd geflankeerd door vier vrouwelijke mannequins, twee aan iedere zijde. De kunstenaar en de modellen zaten op stoelen en droegen pakken die gemaakt waren van roze kunstzijde; de andere aanwezigen zaten op de grond onder een roze zijden doek, het hoofd door een van de openingen gestoken, de knieën opgetrokken en door beide handen samengeklemd. [8]

De show begon met een pancarte met de credits van alle betrokken partijen: James Lee Byars, het Hudson Institute, het Los Angeles County Museum, het Art and Technology Project [sic] en de Belgische Radio en Televisie. Daarna volgde een totaalshot van de volledige kring, met in het midden James Lee Byars en de vier modellen. Weinig later was de voice-over van Monique François te horen die 25 zinnen van Byars voorlas, gevolgd door een inleiding van Byars die onder meer de relatie legde tussen het World Question Center en zijn zogenaamde ‘Phd-fic’. [9] Vervolgens was een citaat uit Marshall McLuhans tekst Housing: New Look and New Outlook te horen. Hierop moest de eigenlijke show van start gaan, maar er viel een stilte van niet minder dan drie minuten ten gevolge van een technisch defect — een kabel was afgeknapt nadat iemand een deur had dichtgedaan. [10] Nadat het euvel was verholpen, kwam de eerste telefonische vraag, gesteld door Viva, een actrice die in heel wat films van Andy Warhol had gespeeld: ‘Why are subliminal messages in films now forbidden by the government, when we’re being brainwashed everyday anyway?’ De toon van de uitzending was meteen gezet. Zo gauw Viva de vraag had gesteld, rondde Byars het telefoongesprek af. Een inhoudelijke repliek verschafte hij dus niet. Een mannelijke off-screenstem kondigde de volgende correspondent aan: Eberhard Kronhausen, een Amerikaans psycholoog en seksuoloog. Byars stelde zichzelf en het World Question Center voor en verzocht Kronhausen zijn vraag te stellen. De seksuoloog vroeg: ‘How long will it be before censorship is going to be abolished once and for all in the whole civilised world?’ In totaal zouden 35 personen interveniëren, van wie drie vanuit de BRT-studio zelf. Na ongeveer dertig minuten — halverwege het programma — richtte Byars zich tot de kring mensen rondom hem. Drie aanwezigen gingen in op zijn uitnodiging om een vraag te formuleren: Georges Adé, Hubert Peeters en Marcel Broodthaers, allen medestichters van het Antwerpse alternatieve kunstinstituut A 37 90 89. The World Question Center eindigde zoals het was begonnen: nadat Byars de kijkers had opgeroepen om hun eventuele vragen de dag daarop telefonisch aan hem door te geven, las Monique François nog enkele zinnen voor. Na 62 minuten en 4 seconden was het World Question Center afgelopen. De kijkers die meer duiding bij het liveprogramma wilden, konden terecht op Radio 2 waar aansluitend een panelgesprek plaatsvond — onder de titel Medium Club — waaraan onder meer radioproducer Chris Cleeren en radiomaker Jos Ghysen deelnamen. Hiermee viel het doek over een van de meest excentrieke programma’s dat ooit op het Belgische scherm te zien was.

 

2. De brief

De gebroken kabel aan het begin van het programma was niet het enige technische akkefietje tijdens het World Question Center. De hele uitzending was in feite een opeenstapeling van mankementen. Vooral de schakeling tussen de telefoon en de televisie bleek ontzettend moeilijk. Vaak kwam de stem van de correspondent niet luid genoeg binnen; soms gebeurde dat te hard zodat er een fluittoon te horen was. De correspondenten kloegen dat ze Byars niet verstonden en Byars gaf zelf ook meermaals aan de persoon aan de telefoon niet te kunnen horen. De start van het gesprek met de Italiaanse componist Luciano Berio is een goed voorbeeld: ‘Luciano Berio: Hello! James Lee Byars: Luciano? L.B.: Yes I don’t hear… J.L.B.: Can you hear me now? L.B.: Yes, try to talk as loud as possible please.’ Elke telefonische vraag werd voorafgegaan door dit soort communicatie. In enkele gevallen kwam het zelfs niet tot een vraag. Het telefoongesprek met de Amerikaanse cartoonist David Pascal viel bijvoorbeeld helemaal in het water: ‘David Pascal: I’m sorry, the reception is so poor, I can’t hear you. James Lee Byars: Yes, euh… Can you hear me now? D.P.: A little better. J.L.B.: Can you hear me now? D.P.: Very faintly sir. J.L.B.: Is it? Thank you.’ We zullen nooit weten welke vraag Pascal in gedachten had.

Niet enkel technische complicaties speelden de makers van het World Question Center parten. Voorafgaand aan de uitzending van het liveprogramma was er een nog veel groter probleem gerezen. Byars had zijn aanpak veranderd en had beslist om alle potentiële correspondenten op voorhand te benaderen. De kandidaten kregen een brief over het werk van James Lee Byars en de inzet van het World Question Center. [11] Ze werden tevens verzocht hun medewerking te bevestigen. De steller van de brief had duidelijk de teksten van Geert Bekaert over Byars’ performances in de Wide White Space gelezen: ‘Everything he does, even if it seems exceptional according to the usual standards, is so obvious and coherent that we easily can approve of his ideas and, with him, look at our own behaviour and our own world like a stranger.’ [12]

Niet minder dan 250 kandidaten werden benaderd, sommigen voorgesteld door Byars, anderen door een schare BRT-medewerkers, zoals kan worden afgeleid uit de lijstjes die duidelijk door meerdere ‘handen’ zijn geschreven. Het was niet onlogisch dat haast de hele openbare omroep hierbij werd betrokken. Zoals de titel van het programma aangaf, ging het om een wereldomspannend project. Het moest bovendien een evenement worden waaraan zoveel mogelijk knappe koppen uit alle segmenten van het maatschappelijk leven zouden deelnemen: politici, wetenschappers, sportlui, kunstenaars… De BRT had specialisten op al deze terreinen in huis. Het was logisch om hun kennis te benutten.

Sommige genodigden reageerden niet, anderen gaven aan niet te kunnen of te willen meewerken, zoals de Finse designer Tapio Wirkkala, die schreef: ‘I am not within reach when you would like to contact me. […] I am dwelling in a place without a road – without a telephone – without post.’ Maar ondanks de vele afmeldingen kon toch een mooie deelnemerslijst worden samengesteld. Onder de correspondenten bevonden zich belangrijke wetenschappers zoals de hartchirurg Denton Cooley; politici, zoals het Knessetlid Uri Avnery; kunstenaars, zoals John Cage en Joseph Beuys; en schrijvers, zoals Stefan Themerson en Jerzy Kosinski.

De afzeggingen vormden dus geen wezenlijk probleem. Het grote struikelblok was de informatie die al deze correspondenten hadden ontvangen. In de brief, gehandtekend door BRT-televisiedirecteur Bert Janssens en op 29 oktober 1969 naar alle kandidaat-vraagstellers verstuurd, was namelijk het volgende te lezen: ‘You have been chosen by James Lee Byars to be telephoned during the program, together with a few other personalities. So, on the 28th of November, between 10 p.m. and 11.30 p.m. (GMT), Byars will ask you some questions, which he thinks important or about which he wants your opinion. All the questions and answers are to be in English. This program might be the beginning of a world question center, as Byars puts it. We kindly request you to take part in the program and therefore we would ask you to return the enclosed letter as soon as possible (deadline: 22 nov.).’ In de brief werd dus gewag gemaakt van ‘vragen’, ‘meningen’ en ‘antwoorden’, terwijl Byars niet in het minst geïnteresseerd was in ‘meningen’ en ‘antwoorden’. Erger nog was dat tevens vermeld werd dat Byars de vragen zou stellen, terwijl dat nu net hetgeen was dat hij door de correspondenten wilde laten doen! De blunderbrief zou voor enorme verwarring zorgen tijdens de live-uitzending. Voortdurend moest Byars zijn correspondenten uitleggen dat hij zelf geen vraag zou stellen, dat hij geen belangstelling had voor antwoorden en dat hij hen daarentegen een vraag wou ontlokken. De genodigden reageerden beduusd. Simon Vinkenoog (dichter en auteur): ‘Well what’s the question?’ Stefan Themerson (auteur): ‘I thought you would be asking me a question.’ En Michael McClure (dichter en auteur): ‘What question am I asking myself: this is rather bizarre.’ Deze drie deelnemers brachten geen vragen in.

 

3. De vragen

Alhoewel de omstandigheden uiterst penibel waren, slaagde Byars er toch in om vragen bij elkaar te sprokkelen. Welke vragen? Beantwoordden ze aan de criteria die Byars had omschreven tijdens zijn residentie in het Hudson Institute? Sommige vragenstellers maakten zich er van af met een grapje. Zo vroeg de Amerikaanse advocaat James Butler simpelweg: ‘Why?’ De Oostenrijkse architect Hans Hollein stuurde Byars eveneens met een kluitje in het riet: ‘Why I’m here talking with you for instance?’ In min of meer dezelfde bewoordingen reageerden de Duitse schrijfster Gisela Elsner en de Britse architectuurhistoricus Reyner Banham. Andere vraagstellers focusten op de actualiteit. Zo had Mies Bouwman (Nederlandse televisiepresentatrice) het over Vietnam en Biafra: ‘Why don’t we do anything about some terrible situations in the whole world?’ De vragen van Butler, Elsner en Banham kunnen bezwaarlijk ’transformational questions’ worden genoemd. Vragen over de politieke actualiteit, zoals die van Bouwman, had Byars tijdens zijn lezing in het Nova Scotia College als oninteressant van de hand gewezen.

Niet alle vragen die Byars losweekte tijdens het uur livetelevisie waren voltreffers, zoveel is duidelijk. Een groot aantal vragen paste echter wel in zijn kraam, waaronder ook vragen die een maatschappelijke en/of politieke lading hadden, maar niet geënt waren op nieuwsfeiten. Dat Byars dit soort vragen wel degelijk op het oog had, kan op verschillende manieren worden aangetoond. Sommige vragen waren duidelijk ‘getelefoneerd’: Byars wist dat sommige correspondenten met specifieke kwesties voor de pinnen zouden komen. Dat was al het geval met de eerste vraag van Viva. Zij moet nog voor de uitzending met Byars in contact hebben gestaan, want zij wist dat ze een vraag moest stellen. In haar geval was de impact van de blunderbrief geneutraliseerd. Haar vraag over ‘subliminal messages in films’ was een schot in de roos. Byars had zelf grote belangstelling voor dat onderwerp. Zo blijkt uit correspondentie tussen de Amerikaanse kunstenaar en de medewerkers van de BRT dat minstens overwogen is om subliminale beelden in het World Question Center binnen te smokkelen. [13] Het is niet duidelijk of dit is gebeurd – subliminale beelden kunnen immers per definitie niet worden gepercipieerd – maar de briefwisseling terzake is een bewijs dat Byars zich wenste in te laten met omstreden onderwerpen.

Ook waar hij niet actief had aangestuurd op specifieke vragen, deed hij dat minstens indirect door de keuze van de vragenstellers. Alhoewel een aantal vragers zeker niet door Byars waren geselecteerd — Mies Bouwman, om maar iemand te noemen — werd het deelnemersveld in aanzienlijke mate door hem bepaald. Zo zijn er brieven van Byars bewaard waarin de namen van onder meer Joseph Beuys, Michael McClure, James Butler en Bert Prelutsky kunnen worden teruggevonden — allen namen ze deel aan het programma, Beuys met volgende kritische stelling: ‘Ich meine dass es in Zukunft notwendig ist, dass die Informationsebene von der Machtsgruppe befreit wird, und dass freie, oppositionelle Gruppen Sendezeit haben in diesen Informationsmedien.’ Joseph Beuys was de enige die Byars niet in het Engels te woord stond. Dat wist Byars niet op voorhand, maar dat Beuys met een maatschappijkritisch standpunt zou komen, had hij wel kunnen bevroeden. Byars wist ook wat hij van de kunstenaar en anarchist Jörg Immendorff, de experimentele stedenbouwkundige Cedric Price en de dichter en kunstenaar Marcel Broodthaers — met wie hij bevriend was — kon verwachten. Immendorff verwees in zijn bijdrage naar de Russische anarchist Nestor Makhno; Price wilde weten waarom het zo moeilijk is geworden om ‘nuttige fouten’ te maken; en Broodthaers kloeg in zijn bijdrage — in gebroken Engels — het technologische en militaire apparaat aan. Gevoelige themata zoals censuur, disciplinering, de negatieve gevolgen van de economische groei, technologisering (van het militaire apparaat en van de media) waren aan de orde van de dag in het liveprogramma. Dat vragen over dergelijke controversiële onderwerpen open en bloot konden worden gesteld zonder dat ze konden worden gecensureerd — het was immers livetelevisie — is de niet geringe verdienste van James Lee Byars.

De Amerikaanse kunstenaar zou zelf ook kleur bekennen in het World Question Center — letterlijk en figuurlijk. Wanneer Byars het woord gaf aan de mensen die in de kring rond hem zaten, namen enkel drie mannen het woord: Georges Adé, Hubert Peeters en Marcel Broodthaers, die alle drie betrokken waren bij de oprichting van het alternatieve centrum A 37 90 89. De studenten in de kring kregen niet de gelegenheid om een vraag te stellen. Deze beslissing kan als conservatief worden geïnterpreteerd. Ook de vier bloedmooie modellen die naast Byars zaten, werden niet uitgenodigd om het woord te nemen. Het lijkt erop dat de mannequins, twee blondines en twee donkerharigen, enkel aanwezig waren omdat ze de perfecte maten en snoetjes hadden. Deze voorkeur mag seksistisch worden genoemd. Toch neemt Byars met de keuze van een van de vier vrouwen een progressief standpunt in. Een van de modellen is namelijk van Ghanese afkomst, ze is donker. Vandaag kijken we daar gelukkig niet meer van op, maar in 1969 was de verschijning van een kleurling in een livetelevisieprogramma een absoluut unicum. Met deze keuze zocht Byars aansluiting bij een campagne die enige dagen voor de uitzending van het World Question Center op gang was getrokken door A 37 90 89. Op initiatief van Kasper König, coördinator van het ‘gouden huis’, was een inventaris gemaakt van de Antwerpse cafés en discotheken waar aan vreemdelingen de toegang werd ontzegd en waar bordjes hingen met teksten zoals ‘défendu aux Nord-Africains’, ‘défendu aux étrangers’ of ‘Africains non admis’. A 37 90 89 schreef brieven naar de eigenaars van deze etablissementen. Ook het stadsbestuur werd geïnterpelleerd. Het alternatieve instituut zocht allianties met arbeiders, studenten en verenigingen om het racisme aan de kaak te stellen en te bannen. Met de uitnodiging aan de Ghanese vrouw om aan zijn zijde plaats te nemen — in het gezelschap van andere bevallige modellen — droeg Byars zijn steentje bij aan de antiracistische campagne. Hij deed dat niet door luidkeels kritiek te leveren, maar door eenvoudigweg te poneren dat de kleurlinge even mooi was als de twee blondines en de donkerharige mannequin. Het is een bijkomend bewijs van de politieke lading van het World Question Center.

 

3. Het verborgen W.Q.C.

In het VRT-archief zijn talloze lijstjes te vinden die Byars aan de openbare omroep stuurde of die werden aangeleverd door BRT-medewerkers. Een bijzonder lijstje brengt ambities aan het licht die weliswaar aansluiten bij de inhoud van het liveprogramma, maar ons beeld van het World Question Center ook bijstellen. Het gaat om de volgende zeven personen: His Majesty King Faisal bin Abdulaziz Al Saud, His Majesty King Hassan II, Mr. Richard Nixon, Mr. Fidel Castro, His Excellency Mr. Houari Boumédiène, His Excellency Mr. Habib Bourguiba en Her Excellency Mrs. Golda Meïr. De handtekening die onder de uitnodiging aan deze excellenties werd geplaatst, was niet die van Bert Janssens, BRT-televisiedirecteur, maar die van Paul Vandenbussche, de administrateur-generaal en hoogste in rang in de openbare omroep. Het is alvast een bijkomend bewijs dat de volledige omroep voor het World Question Center werd ingeschakeld. Uiteindelijk kon geen enkel staatshoofd of regeringsleider worden gestrikt. De enige politicus die bereid werd bevonden om deel te nemen, was de Israëliër Uri Avnery, die er progressieve standpunten op na hield. Hij stelde een kritische vraag: ‘whether humanity can adapt itself to the present state of technology in warfare’.

Het lijstje reveleert nog een andere ambitie, die nauwelijks afleesbaar is van het liveprogramma dat op 28 november 1969 op de buis kwam, namelijk het doel om radicaal verschillende standpunten voor het voetlicht te brengen. Richard Nixon en Fidel Castro hadden tegenstrijdige belangen. Er mocht dus van worden uitgegaan dat zij met heel andere vragen zouden zijn gekomen, net zoals de koning van Saoedi-Arabië en de Israëlische premier Golda Meïr. Dat het aanvankelijk de bedoeling was om extreem verschillende vragen te laten stellen is zo goed als onmogelijk te detecteren in het World Question Center – behalve op één moment halverwege het programma, als Byars opnieuw zelf het woord neemt en de vraag citeert die de rechts-conservatieve directeur van het Hudson Institute hem per telegram had bezorgd: ‘What will a fully human being look like in the postindustrial era?’ Mocht Herman Kahn zijn inzichten over nucleaire oorlogsvoering in een hypothese hebben vertaald, dan zou het contrast met de vragen van John Cage en Marcel Broodthaers zonneklaar zijn geweest. Kahns vraag over de mens in het postindustriële tijdperk was een stuk minder omstreden dan zijn teksten over atoomoorlogen en het Vietnamconflict. Het feit echter dat Byars de gelegenheid niet wilde laten voorbijgaan om de zogenaamde Megadeath Intellectual in het programma te introduceren, is veelzeggend. Het contradictorische was wezenlijk voor Byars als persoon en als kunstenaar in de periode rond 1969. Dit blijkt ook uit sommige uitspraken die hij deed in het Nova Scotia College of Art and Design. Tijdens zijn lezing in Canada sprak hij als het ware in één adem lovend over Herman Kahn en Allen Ginsberg, de homoseksuele Beat-auteur, drugsgebruiker en politiek-geëngageerd dichter. Die onmogelijke positie tekende Byars ten voeten uit. Op zeker moment hebben de programmamakers en James Lee Byars overigens overwogen om Ginsberg op de gastenlijst te zetten van het World Question Center. Mocht hij hebben deelgenomen, dan zouden de obscene dichter en de reactionaire beleidsanalyst elkaar daar ontmoet hebben — bien étonnés de se trouver ensemble.

Byars’ voorliefde voor tegenstrijdigheid en ambiguïteit zit diep verankerd in het World Question Center. Dat blijkt niet alleen uit de talloze gastenlijstjes en uit uitspraken waarin hij tegelijkertijd Kahn en Ginsberg het hof maakt. Dat het World Question Center fundamenteel in het teken staat van dubbelzinnigheid en contradictie kan ook worden afgeleid uit de tekstbijdrage die Byars leverde: de zinnen waarmee het liveprogramma begon en eindigde. Enkele voorbeelden (uit het lijstje van de zinnen waarmee het programma werd beëindigd): ‘Can you ask a direct question? I can repeat the question but am I bright enough to ask it? How does he question and how does he eat? I listed all the universal questions before. Suddenly he is a collar, a necktie and a lapel. The world is so fantastic, why make up? Questions about questions ho ho.’ Waar gaan die zinnen eigenlijk over? Ze gaan alle kanten uit. Sommige zinnen zijn van taalfilosofische aard, andere plain bullshit. Omstreeks 1969 is Byars in al die registers geïnteresseerd en ook in de overgangen ertussen. Hij is de denker van de grijze zone. Zelfs het statuut van de begin- en eindzinnen is ambivalent. Gaat het om vragen of antwoorden? Op het papier waarop Byars (of een medewerker) de begin- en eindzinnen had getypt, eindigen ze allemaal met een vraagteken. De door Monique François geprevelde zinnen eindigen nu eens met lage, dan weer met hoge stem. De speakerin kon blijkbaar niet alle zinnen als vragen voorlezen. Tijdens de voordracht werd een zin een statement, een andere een vraag. Dat iets kan kantelen in deze of gene richting, fascineerde Byars in hoge mate. Hij verkoos de kwaliteit van het ’transformationele’.

 

4. Naschokken

Enkele dagen voor de uitzending van het World Question Center — op 25 november 1969 — was de pers ingelicht over het op handen zijnde liveprogramma. Bij die gelegenheid hadden de televisiejournalisten ook de documentaire James Lee Byars/Antwerpen 18 april-7 mei 1969 kunnen bekijken. Werd de televisiefilm door sommige media tamelijk lovend onthaald en kon de Amerikaanse kunstenaar op basis van dit door Geert Bekaert, Jef Cornelis en Walter Van Dyck geborstelde portret op enige goodwill rekenen, die positieve sfeer sloeg helemaal om na de uitzending van het World Question Center. Het programma ontlokte de pers de meest vileine reacties: ‘Wat wij nu over James Lee Byars denken? Dat hij een showman is van formaat, wijze lieden om de tuin leidt, het snobisme van pseudointellectuelen streelt en aardig wat centen opstrijkt voor zijn zielige demonstratie’ (Gazet Van Antwerpen, 1 december 1969); ‘Indien dit een accuraat beeld gaf van de samenleving — zoals de opzet luidde — bestaat de samenleving grotendeels uit een stelletje verdwaasde onbenullen’ (HUMO, 5 december 1969); ‘Het is een flop van piramidale afmetingen geworden. James Lee Byars bleek een buitenwoon handige en inderdaad ook intelligente charlatan te zijn, wiens voornaamste prestatie er in bestond dat hij de B.R.T. letterlijk en figuurlijk in de doeken heeft gedaan’ (Wij, 6 december 1969); ‘Passende straf voor James Lee Byars: hem alle telefoons van die avond laten betalen’ (Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet, 1 december 1969). De kritiek was meedogenloos. Enkele commentatoren reageerden enigszins welwillend, maar konden het evenmin laten om hun artikel met zure oprispingen te besluiten. Bij de openbare omroep werden de artikels verzameld en geklasseerd. Ze hadden geen gevolgen voor de makers van de livemanifestatie. Meer nog: enige tijd is overwogen om een publicatie uit te brengen waarin alle tijdens de live-uitzending geformuleerde vragen zouden worden opgenomen.

Het Belgische netwerk dat rond James Lee Byars was ontstaan, blikte tevreden terug op het programma. Zo vond op initiatief van de verzamelaars Herman en Nicole Daled op 27 februari 1970 een zogenaamd T.V. Ball plaats in de showroom van de Garden Stores, een winkelruimte nabij de Louïzalaan in Brussel. Het feest, dat slechts een uur mocht duren, was bedoeld om eer te betuigen aan Jef Cornelis en zijn medewerkers ’to the success of the James Lee Byars World Question Center’. De uitnodiging voor de party — een sterretje, gemaakt van uiterst dun, rood zijdepapier — werd ontworpen door Byars. Op kosten van de Daleds werd hij speciaal voor het T.V. Ball ingevlogen vanuit New York. Het kleed dat voor het World Question Center was gebruikt, werd door Byars tijdens het feest versneden tot kleden voor twee of drie personen, die door de kunstenaar aan de deelnemers van het T.V. Ball werden geschonken. Na het evenement vond een afterparty plaats in het appartement van de Daleds. Zij ontvingen van Byars het belangrijkste souvenir: de vijf pakken die de kunstenaar en de vier mannequins gedragen hadden.

De grootste naschok van het World Question Center vond evenwel nog later plaats, namelijk op 15 april 1970. Een aflevering van de dagelijkse BRT-kunstrubriek Zoeklicht stond in het teken van de publicatie 100.000 minutes, de door Anny De Decker in het najaar van 1969 uitgegeven autobiografie van James Lee Byars. In plaats van het roze kunstenaarsboek voor te stellen en te becommentariëren, kozen de Amerikaanse kunstenaar en de programmamakers — Georges Adé en Walter Van Dyck — voor een andere aanpak. Het werd een miniperformance. In een woonkamer waar de vijf pakken van het World Question Center aan de muur hingen liep James Lee Byars, in het zwart gekleed, gemaskerd en met een hoed op, telkens twee à drie meter van de ene naar de andere kant. Georges Adé, aan een tafel gezeten, met zijn rug naar de camera, stelde vragen waarop Byars telkens met ‘ja’ of ‘nee’ antwoordde. Sommige vragen waren variaties op de zinnen in 100.000 minutes — ‘Do direct questions exist?’ — andere verwezen naar het World Question Center — ‘Did you like your latest tv-show?’ Alle contradicties van Byars’ werk omstreeks 1969 werden in dit nauwelijks vier minuten durende filmpje samengebald: het rituele, het politieke en het groteske. Net zoals de zinnen in 100.000 minutes of de begin- en eindzinnen van het World Question Center, waren de vragen nu eens serieus, dan weer onzinnig, nu eens politiek, dan weer grappig.

Misschien had de Belgische pers niet geheel ongelijk toen ze het World Question Center afschilderde als onzin, maar dan hadden de journalisten eraan moeten toevoegen dat de één uur durende liveperformance strak geregisseerd en goed uitgevoerd was en dat controversiële maatschappelijke en politieke onderwerpen op scherpe manier onder de aandacht werden gebracht. Byars had niet alleen een voorliefde voor lichtheid, ja voor onzin, hij was ook mateloos gefascineerd door rituelen en hij vond het belangrijk om politiek-maatschappelijke themata te agenderen. Omstreeks 1969 was hij zich als geen ander bewust van de kracht van de interactie van de mutueel exclusief geachte sferen van ritualiteit, humor en politiek. Dat het ceremoniële, het potsierlijke en het maatschappelijk betrokkene veel voor elkaar kunnen betekenen, is de niet geringe les die uit het World Question Center en 100.000 minutes kan worden getrokken.

 

Noten

1 Maurice Tuchman, Art and Technology. A report on the Art & Technology Program of the Los Angeles County Museum of Art, 1967-1971, New York, Viking, 1971.

2 Jane Livingston, Thoughts on Art and Technology, in: Tuchman, ibid., pp. 43-47.

3 Over Byars’ residentie heeft Jane Livingston een bijzonder gedetailleerd verslag geschreven, zie Jane Livingston, James Lee Byars, in: Tuchman, ibid., pp. 58-67.

4 Zie David Sewell [in conversation with James Lee Byars], The World Question Center, in: James Lee Byars: 1/2: an Autobiography: sourcebook, London, Koenig Books, 2014.

5 James Lee Byars, in: Peggy Gale (red.), Artists Talk: 1969-1977, Halifax, The Press of the Nova Scotia College of Art and Design, 2004, pp. 52-71. Een fragment van de getranscribeerde lezing verscheen tevens in: Lucy Lippard, Six Years: The Dematerialization of the Art Object, New York, Praeger, 1973, pp. 163-165.

6 James Lee Byars, 100.000 Minutes or The big sample of Byars or 1/2 an autobiography or The first paper of philosophy, Antwerpen, Wide White Space Gallery, 1969.

7 James Lee Byars verwijst naar de plannen om een museum voor moderne kunst te bouwen in Antwerpen. Zie ook: Marije Sennema, We Want the Subsidies, Not the Building, en Winke Noppen, The Museum of Unlimited Growth, in: CAVE#1: territories, Gent/Berlin, CAHF/Sternberg Press, 2016.

8 Het programma werd in zwart-wit uitgezonden; de vijf pakken en sommige stukken van het kleed zijn bewaard gebleven waardoor met zekerheid kan worden gesteld dat ze roze waren.

9 Van het World Question Center verscheen een transcriptie in: Hans Ulrich Obrist & Barbara Vanderlinden (red.), Laboratorium, Keulen/Antwerpen/Brussel, Dumont/Antwerpen Open/Roomade, 2001. Deze transcriptie is weinig accuraat en onvolledig. Zo ontbreken bijvoorbeeld de door Monique François uitgesproken begin- en eindzinnen, het citaat van Marshall McLuhan en de inleiding van Byars. Om die reden is besloten een nieuwe transcriptie op te nemen in dit nummer.

10 Jef Cornelis in een gesprek met Koen Brams en Dirk Pültau op 15 juli 2005.

11 De correspondentie en tal van documenten omtrent het World Question Center worden bewaard in het VRT-archief.

12 Over Bekaerts opmerkelijke vergelijking tussen James Lee Byars en de naamloze gast in Pier Paolo Pasolini’s film en boek Teorema, zie deel 1 van Byars in Belgium in het vorige nummer van De Witte Raaf.

13 In een brief gericht aan Jef Cornelis schreef Byars: ‘How’s the sublim? […] watching football yest. saw inst. playback in slow motion (possible) I’m eager to know what is possible – at least – we can do Blackouts with auditory signals for Radio directions etc.? Do not fix anything without my knowing it please […] Love JB’. In een andere brief aan Cornelis kwam hij hier nog op terug: ‘Sub-imag.? Or Threshole speed total screen flashes – out Blackouts (flashes) with auditory directions also sub-lim. ????’ 

 

Met dank aan Jef Cornelis, Albert Maene, Iris Paschalidis en Magda Schuurmans.

 

* Het eerste deel van Byars in Belgium werd gepubliceerd in De Witte Raaf nr. 181.