Clip Stamp Fold Tent Piramide.
Onlangs verschenen twee publicaties over architectuurgeschiedenis en -kritiek rond de jaren 70. In het eerste beschrijft Beatriz Colomina (Professor Media en Moderniteit aan de Princeton University School of Architecture) de wham!zoom!zing!rave–architectuurbeschouwing van piepjonge, inmiddels wereldberoemde architecten uit de jaren 60 en 70. In het tweede vertelt Koos Bosma (hoogleraar Architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam) de parabel van de tent en de piramide, de geschiedenis van de architectuurwetenschap en -kritiek tussen 1970 en nu.
Kort en bondig vertelt Bosma hoe de architectuurgeschiedenis zich heeft ontwikkeld onder invloed van maatschappelijke en economische tendensen. Tot 1970 nauw verbonden aan de monumentenzorg en de wetenschappelijke analyse van stijlperioden en bouwkundige elementen, zocht de architectuurwetenschap vanaf 1970 naar een betekenis in de actualiteit. Dat paste in het anti-elitaire, sociaal-maatschappelijke denkkader van ‘de kritiese jaren zeventig’. Het waren ook de jaren van stadsdoorbraken en metrorellen, de politieke lading van de ooit zo keurige bouwkunst groeide dus snel. Niet langer was de bouwkunst een op zichzelf staand product van een geniale geest, maar veeleer een onderdeel van de maatschappij, medebepaald door zijn sociale gebruik en zijn omgeving – en daar diende het bouwwerk zich naar te gedragen. Architectuurwetenschappers veranderden van kamergeleerden in mahoniehouten vertrekken naar chroniqueurs van hun tijd, demonstrerend in spijkerbroek. De intellectuele onafhankelijkheid verdween. Het gevolg was dat architectuurkritiek en wetenschappelijke geschiedschrijving in elkaars verlengde kwamen te liggen. Die laatste is volgens Bosma nog altijd ‘springlevend’, maar voor de niet-wetenschappelijke stiefbroer van de architectuurwetenschap – de architectuurkritiek – is de situatie een stuk minder rooskleurig, aldus de hoogleraar Architectuurgeschiedenis.
Bosma: ‘Is de architectuurkritiek in het huidige commerciële klimaat nog wel kansrijk en is de hedendaagse kritiek, als ze al bestaansrecht heeft, wel voldoende veerkrachtig?’ In de jaren 70 was kritiek nog spannend. De zoektocht naar alternatieve samenlevingsvormen en de inspraak van gebruikers leverden onvoorspelbare architectuur op en dito beschouwingen. Architectuur leidde een tentachtig bestaan: kleinschalig, tijdelijk, demontabel, licht, pretentieloos, praktisch, zelden echt ontworpen, maar wel in staat zichzelf steeds opnieuw uit te vinden en te vernieuwen. Daartegenover staat architectuur als piramide: formeel, tijdloos, permanent, iconisch, duur en zwaar.
Onder invloed van economische ontwikkelingen zong de architectuurproductie zich los van haar constructieve en theoretische lading, en beperkte zij zich steeds vaker tot het produceren van beelden, renderings. De onkundige criticus nam de beelden voor lief, googelde er wat geschiedenis bij, en produceerde een verhaaltje voor zijn lezers. Vorm, mode, rages en vervlakking waren het gevolg. Architect noch criticus liet zich leiden door engagement, duurzaamheid, vernieuwend onderzoek of door een positiebepaling ten opzichte van geschiedenis, politiek, kunst en maatschappij. En terwijl de architectuurproductie in de jaren 90 hoogtijdagen beleefde, ontbrak het aan fundamentele reflectie op de aard en de kwaliteit ervan. Architect noch beschouwer zagen deze wederzijdse uitholling van hun vak aankomen en nu staan beiden met lege handen. Aldus een sombere Bosma.
Waar Bosma een tweedeling schetst tussen architectuurgeschiedenis en architectuurkritiek, vertelt Colomina het verhaal van de architectuurkritiek die zelf geschiedenis werd. Het vuistdikke Clip Stamp Fold biedt niet alleen een uitputtend inzicht in de wereld van de gruizige wegwerpblaadjes van piepjonge architecten die nu wereldberoemd zijn. Het toont vooral het eindeloze optimisme en zelfvertrouwen van een tijdperk. Wie Bosma terneergeslagen terzijde schuift, doet er goed aan deze geschiedenis van de ‘radical little architecture magazines’ erbij te halen. Voor radicale omwentelingen in de architectuur is niet veel meer nodig dan een doods architectuurklimaat, nieuwe architectonische opgaven, een handvol idealisten, een aantal nieuwe technieken en een brutale pen. Voorwaar! We kunnen aan de slag.
De avonturen van Alessandro Mendini, Hans Hollein, Peter Cook, Peter Eisenman – en talloze andere geïnterviewde coryfeeën – lezen als een kruising tussen een jongensboek en een driestuiverroman. Geen van hen leek zich destijds bewust te zijn van de historische portee van hun activiteiten. Ze wilden gewoon hun ideeën kwijt buiten de gestaalde kaders en rommelden maar wat aan – met kopieerapparaten op school, met aardappelstempels en met vrouwen. Roddel, haat, achterklap en ruzie zijn nooit ver weg als Eisenman over Oppositions vertelt (met meegedrukt facsimile!). Peter Cook (Archigram) kan zich nog altijd verbazen over foto’s van de redactie, waarop altijd wel iemand stond die hij niet kende – was het nou de stille briljante figuur die wel de ideeën, maar niet de grote mond had of toch gewoon degene die de thee rondbracht? Hollein die zijn, inmiddels prijsloze, edities van Bau aan de straatstenen niet kwijt kon, legt enigszins gedesillusioneerd uit dat de huidige generatie de cover van het nummer Alles ist Architektur met de beroemde Emmenthaler kaas helemaal verkeerd begrijpt. (‘Ze zien dat stuk kaas op de cover en denken: ja, dat zou best een gebouw kunnen zijn, van Herzog & De Meuron bijvoorbeeld. Maar dat bedoelde ik helemaal niet. Het gaat om een manier van denken waarbij er geen vastomlijnde grenzen zijn tussen architectuur en de rest van de wereld.’) Of er is Mendini, die min of meer toevallig het gezapige Casabella omturnt tot een felbegeerd undergroundblaadje.
Dat Bosma de kracht van de door hem zelf begeleide onderzoekprogramma’s binnen de hedendaagse architectuurgeschiedenis succesvoller en zinniger acht dan de resultaten van de niet-wetenschappelijke architectuurcritici is, hoewel een beetje gemakzuchtig, begrijpelijk. Colomina toont aan dat de architectuurkritiek van de jaren 60 en 70 in al zijn onwetenschappelijke subjectiviteit succesvol en zinnig was. Zo zinnig dat deze 40 jaar na dato een belangrijk onderzoeksthema voor architectuurhistorici is geworden. En passant bieden de jaren 60 en 70 een uitweg voor de door Bosma geschetste impasse in de architectuurkritiek van nu. In een architectuurklimaat met nieuwe architectonische opgaven in onzekere tijden zijn een handvol idealisten, een aantal nieuwe technieken en een brutale pen genoeg om een omwenteling in de architectuurkritiek tot stand te brengen.
• Koos Bosma, Tent en Piramide Architectuurgeschiedenis en – kritiek na 1970, verscheen in 2011 bij Uitgeverij 010, Watertorenweg 180, 3063 HA Rotterdam (010/433.35.09; www.010.nl). ISBN 978-90-6450-7670; Beatriz Colomina, Clip Stamp Fold: The Radical Architecture of Little Magazines 196x to 197x, verscheen in 2010 bij Actar, Roca i Batlle 2, 08023 Barcelona (093/417.49.93; www.actar.es). ISBN 978-84-96954-52-6.