width and height should be displayed here dynamically

Constructing Worlds: Photography and Architecture in the modern age

In de Londense Barbican Art Gallery brengt de tentoonstelling Constructing Worlds, gecureerd door Alona Pardo en Elias Redstone, het werk bijeen van 18 fotografen die actief waren na 1930. Ze zijn gekozen voor de centrale rol die architectuur in hun werk speelt, ‘als protagonist of als stille getuige’, aldus het voorwoord in de catalogus. De tentoonstellingsarchitectuur is van de hand van het Brusselse bureau Office Kersten Geers David Van Severen.

De tentoonstelling is een opeenvolging van kamers waarin doorgaans een enkele fotograaf voorgesteld wordt. De beperkte selectie van beelden laat per kamer zien hoe de fotografen architectuur benaderen – gaande van een obsessie voor het grootstedelijke New York (Berenice Abbott), over lifestylebeelden van het naoorlogse Californië (Julius Shulman), de interpretatie van het Indische werk van Le Corbusier als abstracte patronen (Lucien Hervé), de esthetiserende, vervormde opnames van bekende gebouwen (Hiroshi Sugimoto) tot de bijna journalistieke weergave van de ruimtelijke en sociale ontworteling in hedendaagse groeilanden (Nadav Kander en Bas Princen). Constructing Worlds is met andere woorden een optelsom van individuele artistieke visies. De curatoren bieden de bezoeker geen overkoepelende boodschap, noch nieuwe inzichten. Daar is op zich niets mis mee, ware het niet dat het erop lijkt dat ze zelf geen duidelijke visie hadden op het geselecteerde werk.

Zo verrast het in een tentoonstelling over fotografie en architectuur ‘in the modern age’ dat de eerste foto over architectuur in Europa dateert van 1974. Hiermee gaan de curatoren voorbij aan de belangrijke rol van fotografie voor de modernistische architectuur in de jaren 20 en 30 op het oude continent, denk aan de Bauhauskunstenaars, de naoorlogse ontdekking van vernaculaire en militaire bouwwerken als inspiratiebron en nog verschillende andere Europese stromingen. Bijkomend euvel is dat de beelden bij momenten eerder gekozen lijken als eyecatcher of omwille van hun herkenbaarheid dan voor hun betekenis in het wijdere verhaal over de relatie tussen fotografie en architectuur. De twee beelden van de hedendaagse fotograaf Andreas Gursky onderstrepen zijn sterstatus, maar getuigen allerminst van een unieke visie op architectuur en bieden amper inzicht in het desbetreffende oeuvre. Dit soort opmerkelijke keuzes valt des te meer op als je de catalogustekst van David Campany (niet als curator betrokken bij de tentoonstelling) ernaast legt. Campany bespreekt de relatie tot architectuur van een veel bredere groep fotografen sinds het vroege modernisme. De vraag stelt zich of de verhaallijnen in deze tekst niet beter waren uitgewerkt in de tentoonstelling zelf.

Dat de curatoren meer uit de tentoonstelling hadden kunnen halen, blijkt ook bij een meer gedetailleerde lectuur van de tentoonstelling. Ondanks het persoonlijke perspectief van de fotografen komen bepaalde benaderingen van architectuur telkens weer terug. Een opvallend voorbeeld betreft de manier waarop fotografen hun beeld structureren met technische, structurele of planologische elementen. Zo deinst Walker Evans er niet voor terug om foto’s als View of Morgantown (1935) of Negro House (1936) te laten bepalen door respectievelijk het patroon van een elektriciteitspaal en de kolomstructuur van een huis. Deze vormelementen fungeren als een soort kader waarbinnen de fotograaf het leven situeert.

Een gelijkaardige aanpak spreekt uit de foto’s die Lucien Hervé maakte van Le Corbusiers Chandigarh-architectuur. En nog radicaler komt deze strategie naar voor in de meer artistieke bijdrages aan de tentoonstelling: Ed Ruscha’s luchtfoto’s van grote parkeerterreinen, die als grote stukken behangpapier een herkenbare structuur introduceren tussen de chaotische wijken van Los Angeles, en Bernd & Hilla Bechers opnames van ‘gevonden’ industriële constructies. Het geloof in de kracht van architectuur om haar wijdere omgeving te ordenen blijkt echter verloren te gaan bij een jongere generatie fotografen, die helemaal op het einde van de tentoonstelling wordt gepresenteerd. Hier tonen kunstenaars als Nadav Kander, Bas Princen of Simon Norfolk een architectuur die is vervallen tot een krachteloze, vergankelijke achtergrond waartussen mensen een bestaan proberen op te bouwen. Kanders beelden van kleine groepjes mensen, omgeven door verpletterende en vaak vergane infrastructuur, zijn wellicht de beste illustratie hiervan. Bij het doorlopen van de laatste zalen van de tentoonstelling, krijg je de indruk dat het project van de (moderne) architectuur om de wereld te ordenen ontaard is in een dystopie. Hier wordt de tentoonstelling een fotografische versie van Piranesi’s Carceri: ze toont architectuur als een overweldigende ruïne waarin mensen gedoemd zijn verloren te lopen.

De labyrintische architectuur van de Barbican Art Gallery sluit daar ironisch genoeg op aan. Door het betonnen, van daglicht verstoken interieur waant de bezoeker zich in een steeds uitdijende infrastructuur, eerder dan in een overzichtelijke modernistische witte doos. Veel tentoonstellingen in deze galerie ontberen dan ook een helder parcours. Het is daarom opmerkelijk dat de Belgische architecten Geers & Van Severen er wel in slagen om een herkenbare structuur te installeren.

De Barbican Gallery is al veertig jaar georganiseerd rond twee grote, donkere binnenruimtes. Ze strekken zich uit over twee verdiepingen en worden beheerst door een immense betonkolom. Geers & Van Severen hebben in deze ruimtes een serie kamers gebouwd met platonische vormen en wanden die vanbuiten donker en vanbinnen wit geverfd zijn. In de loop van het parcours bieden uitsparingen in deze wanden een perspectief op de kamers die zich verderop bevinden. De bezoeker komt even los van de tentoonstelling zelf en kijkt door deze ramen vanaf een afstand naar de andere bezoekers die rondlopen binnen de architectuur van de Barbican Gallery en van Geers & Van Severen. Het levert een ervaring op vanaf een standpunt dat veel gemeen heeft met dat van een fotograaf.

Met hun ingreep slagen de Belgische architecten er bovendien ook in een commentaar te geven op het doembeeld van de laatste vier kamers van Constructing Worlds: ze zien de ontwortelde modernistische omgeving als een achtergrond en brengen er met enkele white boxes (de archetypische tentoonstellingsarchitectuur) opnieuw een ruimtelijke structuur binnen die herkenbaar en bevattelijk is voor wie erin rondloopt. In tegenstelling tot het oorspronkelijke modernisme gebruiken ze deze uitgepuurde vormentaal niet om een grootschalige ordening van de wereld te realiseren, maar als een manier om binnen een overweldigende omgeving op kleine schaal terug een begin van orde te brengen. Hun white boxes sluiten zich bovendien niet af van het Piranesi-achtige interieur van de Barbican, maar aanvaarden het als een omgeving die ze nooit kunnen overmeesteren, ook al staan ze ermee in contrast.

Het is de dialoog tussen enerzijds de ingreep van de architecten en anderzijds het werk van de fotografen die Constructing Worlds verheft van een samenraapsel van individuele beelden tot een hedendaagse analyse van de relatie tussen architectuur, fotografie en modernisme.

 

Constructing Worlds, nog tot 11 januari 2015 in de Barbican Art Gallery, Barbican Centre, Silk Street, London, EC2Y 8DS (020/7638.8891; www.barbican.org.uk/artgallery).