width and height should be displayed here dynamically

Critique in Practice. Renzo Martens’ Episode III: Enjoy Poverty

Ruim tien jaar na het verschijnen van Episode III: Enjoy Poverty (2008) bundelt dit boek een dertigtal artikelen over deze spraakmakende film. Charles Esche, directeur van het Van Abbemuseum, wekt in het voorwoord de indruk dat we te maken krijgen met een herhaling van de gekende stellingnames: voor- en tegenstanders van de film dienen elkaar van repliek in een poging tot een besluit te komen. Toch lijkt de ambitie van deze uitgave om, met Enjoy Poverty als casus, verder te denken over de verhouding tussen hedendaagse kunst en economische uitbuiting. Hoe kan kunst meer doen dan medeplichtigheid erkennen? De wens om die vraag te beantwoorden, vindt weerklank in zowel de titel als de opzet van het boek.

De publicatie is ingedeeld in drie secties. Het eerste en meest omvattende deel is een verzameling eerder verschenen stukken waarin zowel positieve als negatieve reacties op de film aan bod komen. Voor een aanzienlijk deel van kunstminnend Nederland en België behoeft Enjoy Poverty geen introductie, maar de eerste zeventien bijdragen bieden ruimschoots de mogelijkheid om zich vertrouwd te maken met de film: een witte kunstenaar reist naar het hart van Congo om plantagearbeiders te vertellen dat foto’s of filmbeelden van armoede hun meest waardevolle exportproduct zijn. De plantagearbeiders worden uitgebuit omdat hun ‘middelen’ hen worden ontnomen en de ‘opbrengst’ van hun armoede enkel westerse journalisten en kranten toekomt. Tegelijkertijd demonstreert de film medeplichtig te zijn aan die uitbuitingsrelatie: ook Enjoy Poverty profiteert – zoals veel geëngageerde kunst – van de verbeelding van armoede, en is eveneens exclusief voor een westers publiek geregisseerd.

De contrasterende interpretaties benadrukken boven alles de afwezigheid van consensus. Martens is beschuldigd van cynisme, hypocrisie, perversiteit en immoraliteit; zijn positie zou de raciale hiërarchie en neokoloniale uitbuiting die hij bekritiseert wederom bekrachtigen. Aan de andere kant wordt de film begrepen als een radicaal zelfonderzoek dat de dilemma’s van maatschappijkritische kunst aan de orde stelt: Martens’ medeplichtigheid is in dat geval een strategische vorm van onbeschroomde transparantie.

Een terugkerende vraag is evenwel volgens welke maatstaven zijn provocatieve en pedante houding in de film gelegitimeerd kan worden. In zekere zin denken veel critici uit het eerste deel eenzijdig: in een dienstplichtige poging om de verwarrende positie van het werk te duiden, zoeken ze hun toevlucht in een binair moreel schema van goed en kwaad om de film (evenals de maker en zijn publiek) aan de goede of slechte kant van de geschiedenis te plaatsen. Maar wat rechtvaardigt kunst? Moet kunst moreel verantwoord zijn? En waarom zou kunstkritiek over ethische vragen kunnen oordelen?

Deze vragen vormen grotendeels de inzet van de tweede sectie, bestaande uit een vijftal artikelen die speciaal voor deze publicatie geschreven zijn, waarin de receptie van Enjoy Poverty wordt gecontextualiseerd. Vooral Anthony Downeys meta-ethische bespiegelingen in ‘Is There a Right Way to Do Wrong? Enjoy Poverty and the Case Against Ethics’ zijn een welkome toevoeging. Downey schetst het verlangen in de kunstwereld om middels de waardering van maatschappijkritische kunst de eigen morele correctheid te waarborgen. Politiek georiënteerde kunst zou dan ook automatisch moreel verantwoord moeten zijn. Deze verantwoordelijkheid, in de vorm van maatschappelijke relevantie, wordt een van de voorwaarden voor de legitimiteit van kunst, en kunstkritiek blijft beperkt tot het geven van ethische interpretaties. Downey waarschuwt voor het risico dat geëngageerde kunst instrumenteel wordt in een neoliberaal tijdperk waarin de sociale verantwoordelijkheid van overheden steeds verder wordt geminimaliseerd. Kunst die zich opstelt als sociaal-maatschappelijk ‘instrument’, en maatschappijkritiek in de praktijk brengt in allerhande sociale projecten, vervult de eigenlijke taken van een nalatende overheid.

De resterende en relevante vraag, die zich reeds opdrong in Enjoy Poverty, is welke vorm van kritiek dan wel in staat is structurele verandering te bewerkstelligen, zonder naar de morele pijpen van een zichzelf feliciterende culturele elite te dansen. Het derde deel verkent Martens’ eigen antwoord op zijn nalatenschap: zijn recentste project, The Institute for Human Activities (IHA). Met de bouw van een white cube op een voormalige Unilever-plantage in Lusanga probeert IHA de mechanismen om te keren, zodat de plantagearbeiders uit Enjoy Poverty de westerse kunstwereld niet zomaar ondersteunen. De white cube, zo schrijft Suhail Malik, is een exponent van een kunstwereld die fungeert als een globaal netwerk waarin sociaal, cultureel en economisch kapitaal zich vermeerdert, en dat zich tot dusver veelal concentreerde in steden als New York, Londen en Parijs. IHA tracht de plantagearbeider tot kunstenaar om te scholen en toegang te verlenen tot voordien onbereikbare verdienmodellen. Heeft het uitbaten van kunstmechanismen meer potentie dan het aankaarten van vastgeroeste humanitaire betrekkingen tussen het Globale Noorden en Zuiden? Volstaat Martens’ gentrificatieproject in Congo om de neo-imperialistische logica te doorbreken en te transformeren ten voordele van de plantagearbeiders in Lusanga? Het zijn vragen die in het boek niet beantwoord worden; de lezer moet zelf op zoek naar argumenten.

De strekking van Critique in Practice reikt echter verder dan het werk van Martens en het IHA: de algemene, ethische en esthetische mogelijkheidsvoorwaarden om bij te dragen aan sociaal-maatschappelijke transformaties worden bevraagd. Om effectief te zijn, moet kritiek niet alleen een publiek bereiken maar ook in de praktijk worden omgezet. Louter symbolisch of esthetisch, zo beklemtoont J.A. Koster, verzandt elke vorm van kritiek in ijdelheid.

Critique in Practice bevraagt de integriteit van hedendaagse vormen van kritiek in een wereld waarin bijvoorbeeld klimaatverandering en discriminatie weliswaar dikwijls de culturele agenda sieren, maar er onder het mom van zelfreflectie ook altijd heimelijke zelffelicitatie dreigt. Net zoals Enjoy Poverty geen ondubbelzinnige uitweg biedt, geeft dit boek vooral stof tot nadenken in plaats van antwoorden, voor lezers die reeds kunnen genieten van de privileges van de hedendaagse kunst.

 

• Anthony Downey, Els Roelandt (red.), Critique in Practice. Renzo Martens’ Episode III: Enjoy Poverty, Berlijn, Sternberg Press, 2019, ISBN 9783956795053.