width and height should be displayed here dynamically

De bedreiging komt van binnen

PS-piramide versus uiterst-rechts

Wordt Charles Petitjean de charismatische leider waarop extreem-rechts in Wallonië al zo lang wacht? En naar wie ook in Vlaanderen wordt uitgekeken? Want als zij het ginder eindelijk ook te pakken hebben, is dat Vlaams Blok aan ons been lang niet meer zo erg, want niet exclusief meer. Dan kunnen de Walen niet langer suggereren dat uiterst-rechts toch meer iets typisch voor die Vlamingen is.

Maar waarom brak uiterst-rechts tot nu in Wallonië niet door? En waarom blijf ik denken dat ook bij de komende verkiezingen het Front National met een bescheiden succes tevreden zal moeten zijn? Wat hier volgt is een poging tot analyse, op de wijze van de journalist. Ik bedoel daarmee dat ik van bestaande feiten, gevoerde gesprekken en levende personen vertrek (tenzij die na het feit of het gesprek zijn overleden), om van daaruit op zoek te gaan naar samenhang, en daarbij ook gebruik te maken van historische bronnen.

Charles Petitjean is een kleine, kalende, gezette zeventiger – maar zo zag bijvoorbeeld ook een Pinochet eruit. Een charismatische leider moet niet noodzakelijk jong zijn, als hij maar een zekere charme uitstraalt, zoals het (wisselende) kwartet van jonge mannen en vrouwen die in het Vlaams Belang de dienst uitmaken.

Charles Petitjean bewoont een enorm huis in Pont-à-Celles, een halfrurale, halfindustriële gemeente bij Charleroi. In het arrondissement Charleroi blijft de werkloosheidsgraad catastrofaal hoog: 21 procent, met een piek van 39 procent in de leeftijdsklasse van 15 tot 24 jaar. Niet dat men daaraan niets doet. Zo werd in Pont-à-Celles ooit een poging ondernomen om van werkloze metallo’s hoevenknechten te maken: dit feest ging niet door, omdat de fysieke conditie van deze werkloze arbeiders te slecht was voor hard labeur op het land en in de stallen, en omdat – meer in het algemeen – de afgrond tussen industrie en landbouw te diep was. De gemeente bracht enige opmerkelijke politici voort. Er is burgemeester Dupont, hardwerkend socialist van de nieuwe stempel, die door partijvoorzitter Elio Di Rupo geparachuteerd werd in de federale regering, waar hij minister is van het Gelijke Kansenbeleid. Hij doet zijn werk onopvallend, en goed, zoals dat door de partijvoorzitter van hem wordt verwacht.

En in Pont-à-Celles woont ook Charles Petitjean. De man is ouderdomsdeken van het Waals parlement, en moest in die hoedanigheid de openingszitting van deze legislatuur voorzitten. Behalve de drie overige gekozenen van het Front National (waarmee hij inmiddels al lang in onvrede leeft) gingen alle overblijvende 71 gekozen parlementsleden van de democratische partijen die dag met de rug naar de gelegenheidsvoorzitter zitten, en onder luid gelach en gejoel legden zij op deze wijze hun grondwettelijke eed af. Dit is typerend voor de manier waarop de democratische partijen in Wallonië, nu en in het verleden, zijn omgegaan met uiterst-rechts: een massale, onverbloemde, ongenuanceerde, soms groteske afkeuring. De vier FN-leden in het Waalse parlement vormen ook geen fractie, omdat de andere partijen het reglement van de assemblee hadden aangepast, en men met vijf moet zijn om als fractie te worden erkend. De vier FN’ers vallen dan ook vooral op door hun onderling geruzie, voorzover zij de vergaderingen bijwonen.

Charles Petitjean liet dit op die openingszitting allemaal over zich heen gaan. De man hééft ervaring als parlementslid, en als politicus. Hij behoorde tot de subtop van de Franstalige liberalen, was lid van het partijbureau, zat jarenlang in de Senaat, en gold in al zijn functies als een specialist in internationale aangelegenheden, vooral dan Afrika. Zijn groot, oud huis in Pont-à-Celles, waar ik hem vóór zijn overstap naar het Front National nog ging interviewen, barst van buit uit Afrika. Hij was toen ook voorzitter van een van die schimmige vzw’s die rond sommige partijen zweven. In dit geval ging het, bij de toenmalige PLP (Parti pour la Liberté et du Progrès, nu MR, Mouvement Réformateur), om een vzw in de sfeer van de Internationale Samenwerking, lees maar om talrijke reizen naar en talrijke verblijven in Afrika.

Petitjean had in dat erg arme Pont-à-Celles een soort liberaal Volkshuis uit de grond gestampt, enig in zijn soort in Wallonië, dat op een massaal gebruik van de kleur blauw na in niets verschilde van bijvoorbeeld het zeer oude Volkshuis van Flémalle (het Flémalle van wijlen André Cools), en waar de liberale werklozen in niets verschilden van de socialistische werklozen in rode Volkshuizen. En zo was zijn gezag bij de liberalen gevestigd op die rare combinatie van Afrikakenner en volkse liberaal. Hij verliet de PLP omdat die hem kwijt wou, en stapte uit persoonlijke rancune over naar het Front National. Omdat die partij over nagenoeg geen structuur beschikt, kon hij in de streek rond Charleroi snel enig gezag verwerven. Hij bracht het FN zijn ervaring bij, en mocht, zoals gemeld, een openingszitting in het Waalse parlement voorzitten. Een charismatische figuur is deze Petitjean zeker niet, maar in de zonderlinge wereld van extreem-rechts in Wallonië geld hij als een deskundige. Als het FN winst zou boeken is dat zeker niet dankzij het charisma van zijn leider of leiders, maar omwille van de onvrede van de Waalse kiezer over de toestand van hun gewest: echt echt morrend volk. Het lijdt overigens geen twijfel dat zijn blauwe werklozen uit Pont-à-Celles mee met Petitjean de stap naar uiterst-rechts hebben gezet.

Het FN (afkorting van Front National) beschikt niet over duidelijke partijstructuren. De Brusselaar Daniel Féret, ooit plastisch chirurg, geldt als voorzitter, maar hij ligt met iedereen in zijn ‘partij’ overhoop, en tegen zijn beheer van de partijfinanciën lopen diverse processen, ingespannen door partijleden of gewezen leden van de partij. Het FN roept nooit een congres bijeen. Er zijn enkel, in verkiezingsperiodes, vage lokale meetings in achterzaaltjes van cafés. Wij vermelden Féret enkel om volledig te zijn wat de ‘structuur’ van het FN betreft, en laten ze ginder rustig verder ruziën. Bovendien heeft de Brusselaar Féret niets met Wallonië te maken.

Op Petitjean na, en dan nog, beschikt uiterst-rechts in Wallonië over geen enkele opvallende figuur, en zeker geen leidersfiguur. De echte leidersfiguren zitten bij de Parti Socialiste, maar die worden ook door de structuur en de werkwijze van deze partij geholpen. Wallonië kende de voorbije generatie één volksheld: de populist José Happart, maar die heeft duidelijk voor de democratie gekozen, en voor de carrière (die van zijn tweelingbroer inbegrepen). Wellicht heeft de bewuste keuze van José Happart, ongeacht zijn motieven, een aantal potentiële kiezers van de weg naar uiterst-rechts afgeleid.

 

De zes van La Louvière

Het Front National staat in Wallonië al op de kaart, maar de bij verkiezingen behaalde percentages liggen ver onder de scores die het Vlaams Belang (toen nog Blok) in Vlaanderen haalde. In het arrondissement Charleroi haalde het FN ooit 17 procent op de lijst voor de Senaat, maar dat is de hoogste score ooit. Luik haalde geen tien procent bij de vorige verkiezingen, een zwaar getroffen gemeente als Herstal 11 procent.

En dan is er het geval La Louvière.

Na de gemeenteraadsverkiezingen in La Louvière in 1994 namen zes FN-gekozenen plaats op de banken van de gemeenteraad, op een totaal van 41 raadsleden. Dit is gelijk het hoogste aantal gekozenen dat uiterst-rechts in Wallonië op het gemeentelijke niveau ooit haalde. Alle omgevingsfactoren speelden in deze hoofdstad van Le Centre (het Centrum, gewoon het midden op de kaart tussen Mons en Charleroi) in de kaart van uiterst-rechts. Le Centre telt ongeveer 260.000 inwoners, en op 30 jaar tijd gingen in dit gebied 60.000 arbeidsplaatsen verloren. Dit proces is overigens nog aan de gang. Die drie magische cijfers – 30 jaar, 250.000 inwoners, 60.000 arbeidsplaatsen – geven de omvang en de diepte van de economische crisis in Wallonië aan. Ze volstaan bijna op zichzelf om de zes FN-gekozenen van 1994 te verklaren. Men is zich in Vlaanderen nog altijd onvoldoende van deze basisgegevens bewust, of men wil ze niet kennen.

Maar men heeft uiterst-rechts in La Louvière niet laten doen. En ‘men’ is de Parti Socialiste, die in La Louvière over een absolute meerderheid beschikte, en nog altijd beschikt. Burgemeester Debaucque en zijn assistent en latere opvolger (na de verkiezingen van 2000) Willy Taminiaux, hebben uiterst-rechts bestreden met wat zij “la démocratie participative” hebben genoemd: een bewust betrekken van de burger bij het beleid. Het succes van deze benadering bleek bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2000, waarbij het FN geheel uit de gemeenteraad verdween. De PS won zes zetels bij, en niet geheel toevallig deden bij de PS-fractie zes allochtonen hun intrede. Zes allochtonen gingen op de plaatsen van de zes FN’ers zitten.

Waaruit bestaat nu la démocratie participative? Willy Taminiaux is de verpersoonlijking van dit systeem, dat eerder een houding-in-de-democratie is dan een structuur, en zeker geen techniek. De démocratie participative bestaat erin dat de burgemeester, de schepenen, de verantwoordelijken van talrijke werkgroepen (waarbij in La Louvière de democratische partijen uit de oppositie evenveel verantwoordelijkheid krijgen als de PS-meerderheid) op basis van concrete dossiers naar een bepaalde wijk, straat, plaats of groep toegaan, het probleem met de bewoners bespreken, in aanwezigheid van de betrokken ambtenaren, waarna van de bewoners een inbreng in de besluitvorming wordt verwacht. Het kan daarbij gaan om zowat alles: om het verleggen van een voetpad of om de aankoop van een kunstwerk, om geluidsoverlast of om de veiligheid in een aantal wijken. De burger wordt bij het beleid betrokken, voelt en weet zich door zijn gekozenen gesteund, en zoekt geen alternatief. De uiteindelijke beslissing blijft liggen bij de gemeenteraad, het schepencollege en de burgemeester, die het hele systeem stuurt.

In de praktijk betekent dit dat iemand als Taminiaux dag en nacht ter beschikking staat van zijn burgers, maar niet alleen hij: dit wordt ook van het gehele gemeentelijke apparaat verwacht, gekozenen én ambtenarij inbegrepen. Iedereen is in deze zin permanent aanspreekbaar. Nu ben ik er mij wel van bewust dat ik op deze wijze de ideale toepassing heb geschetst van de démocratie participative, en dat een dergelijk systeem de aanwezigheid vereist van een charismatische figuur, die de dingen stuurt: de burgemeester is hiervoor de aangewezen man of vrouw. Natuurlijk loopt in de praktijk soms een en ander mis, maar de spirit is er, zeker in La Louvière. Wij zijn hier ver verwijderd van het klassieke dienstbetoon, waarbij de gekozene, of een van zijn medewerkers, zittend in een achterzaaltje op klanten wacht.

De démocratie participative van La Louvière is in wezen een bijzondere toepassing van het piramidale systeem dat zo kenschetsend is voor de werkwijze van de PS in Wallonië. Dit piramidale PS-systeem heeft mijns inziens de doorbraak van uiterst-rechts in het verleden belet, en kan dat ook in de toekomst blijven doen, ondanks het feit dat de omgevingsfactoren er in het industriële Wallonië niet op verbeteren. Hier moet worden aan toegevoegd dat onze analyse geldt voor de zogenaamde as van Samber en Maas, waar de PS heer en meester is, waarop alle grote Waalse steden liggen, en waar meer dan twee-derde van de bevolking van het Waalse gewest woont. Alleen in Luik beschikt de PS niet over een absolute meerderheid. De macht wordt daar met de (kleine) CDH (Centre Démocrate Humaniste) gedeeld, om de machtige liberale clan (vroeger Jean Gol en François Perin, nu Didier Reynders) op afstand te houden. Maar in Charleroi, Mons, La Louvière, Seraing, Amay, Hoei, Verviers, en in alle voorsteden van Luik beschikt de PS over absolute meerderheden, en markante figuren, die hun gemeente of stad ‘zijn’: Anne-Marie Lizin is Hoei, Mathot was Seraing, Van Cauwenberghe (niet huidig burgemeester Van Gompel) is Charleroi, Daerden is Ans, Moriau is Chapelle-lez-Herlaimont, en Di Rupo is natuurlijk Mons.

De PS bestaat uit een veelvoud van piramides, die in laatste instantie alle deel uitmaken van dezelfde geometrische figuur – een soort ultieme piramide – die gestuurd wordt door de partijvoorzitter. Lokaal stuurt de burgemeester het systeem, per arrondissement staan krachtige figuren gereed om tussenbeide te komen, en uiteindelijk leiden alle wegen naar de Keizerslaan in Brussel, waar Di Rupo heerst (voor zover zijn functie als minister-president en feitelijk burgemeester van Bergen dit hem niet fysisch onmogelijk maakt, waarover verder meer).

De basis van de piramide wordt niet alleen gevormd door de partij met haar leden; de basis omvat ook het OCMW, de afdelingen van de mutualiteit, de vakbonden, de ziekenhuizen, de intercommunales, de lokale of regionale televisie, de huisvestingsmaatschappijen, de culturele centra, het openbaar onderwijs, de subsidieregelingen, het jeugdwerk, en dergelijke instellingen of instituten meer. In de gemeenten waar de Parti Socialiste over de absolute meerderheid beschikt, functioneert dit systeem op een quasi-volmaakte wijze. De piramide werkt immers niet alleen verticaal, maar ook horizontaal: wie als burger nood heeft aan bijvoorbeeld een sociale woning, werkloos wordt of werk zoekt, ziek is of klachten heeft over de regionale televisie trekt hiervoor naar zijn burgemeester, en die zorgt voor een oplossing. Hij kan, als de regisseur van een poppentheater – om eens een ander beeld te gebruiken – aan de touwtjes trekken die hij verkiest. Dit piramidale systeem leidt ertoe dat de burger zich beschermd en verzorgd voelt, en niet ingaat op de lokroep van uiterst-rechts, temeer omdat deze kiezer ook wel weet dat de macht van het FN op het terrein onbestaande is.

Dit hele systeem lijkt mij de enige verklaring van het blijvende succes van de Parti Socialiste in het door de delokalisering van de zware industrie getroffen Wallonië.

Het systeem heeft ook minder sympathieke kanten. Zonder partijkaart komt men het systeem niet binnen, en in de meeste gevallen wordt ook de democratische oppositie monddood gemaakt. Daarnaast toonden en tonen talrijke min of grote corruptiezaken aan (onder andere het gesjoemel bij sommige huisvestingsmaatschappijen) dat wie over zoveel macht en invloed beschikt, deze ook aanwendt om zichzelf te bedienen en te verrijken. Het is onrechtvaardig deze kritiek te veralgemenen, zoals sommigen in Vlaanderen graag doen: over het algemeen werkt het piramidale PS-systeem goed, en in functie van de burger (de PS-burger).

Uit de alomtegenwoordigheid van de Parti Socialiste volgt ook dat de enige bedreiging voor dit systeem uit de partij zelf kan komen. Met enkele bevriende waarnemers en mandatarissen begin ik mij af te vragen of PS-voorzitter Elio Di Rupo met zijn operatie ‘Schone Handen’ niet het gevaar loopt zijn partij – én het systeem dat de burger beschermt – zware schade te berokkenen.

Di Rupo wil alle profiteurs weg, maar op het veld heeft zijn oorlog tegen de misbruiken vaak veel weg van een strijd tussen zijn rénovateurs en de generatie van getrouwe Volkshuissocialisten. In een boeiend artikel (30 december 2005) heeft de krant La Libre Belgique daar namen op gezet. De macht van Di Rupo is helemaal op een nieuwe generatie gebaseerd, en velen daarvan komen uit het universitaire wereldje van Mons. Het (Waalse) publiek leerde inmiddels wel de namen kennen van Marie Arena, Philippe Courard, Fadila Laanan, Jean-Claude Marcourt, die allen door Di Rupo tot minister werden gebombardeerd. Vlaanderen kent vermoedelijk enkel Arena, omdat die nogal onhandig omsprong met de renovatie van haar ministerieel kabinet (de ‘douches’). Maar wie kent Karine Lalieux, Thierry Giet, Jean-Charles Luperto, Laurent Devin, Joëlle Kapompolé, Paul Furlan? Of Frédéric Delcor, de uitzonderlijk bekwame directeur van de studiedienst van de partij, of Florence Coppenolle, véél meer dan een woordvoerster, of Jean-Marc Liétard, de (nieuwe) kassier van de partij?

Het lijkt wel of de klinkende namen van vroeger door de partijvoorzitter worden geweerd: Van Cauwenberghe, Dehousse, Daerden, Happart, Busquin… Zij spelen binnen de partij geen enkele rol van betekenis meer, al blijven zij voorlopig meester in hun lokale piramiden. Maar het oog van de partijvoorzitter-minister-president-burgemeester van Bergen houdt hen allen scherp in de gaten.

Het morrend volk bevindt zich binnen de Parti Socialiste. Ik ben er niet zeker van dat Di Rupo het op termijn van de Volkshuisgeneratie gaat winnen. Hij cumuleert gewoon te veel topfuncties, omdat hij uiteindelijk niemand vertrouwt. En omdat hij ook maar een mens is, zal hij in een van zijn functies steken laten vallen. De toename van zijn nervositeit is als een barometer voor zijn onzekerheid. Maar als de indruk wordt gewekt dat de PS niet langer die veilige, alles overheersende, alles regulerende, en – vooral – solidaire burcht meer is, waarin de burger zijn miserie en zijn vragen kwijt kan, dan kan die burger zijn antwoorden elders zoeken.