De echte en de ideale verzamelaar – een speurtocht
Nooit heb ik zo goed beseft wat de consequenties van het verzamelen kunnen zijn als na mijn kennismaking met de heer X (die werkelijk bestaat, en in een grote Nederlandse stad woont). De ontmoeting met hem is onvergetelijk gebleken en wekte voorgoed mijn interesse voor het fenomeen verzamelaar: wie zijn zij, waarom doen ze het, waarom kunnen ze er niet mee ophouden?
Bijna iedereen verzamelt wel iets, maar bij de heer X heeft dat vormen aangenomen die ik (nog) niet eerder was tegengekomen. Via via kwam ik in contact met hem en bewerkte die ontmoeting tot een interview voor “NRC Handelsblad” (Cultureel Supplement 24 december 1993, thema ‘verslaving’). De passie van deze collectioneur betreft aziatica, dat wil zeggen ambachtelijk vervaardigde rituele en gebruiksvoorwerpen uit met name Indonesië, Japan en China.
De heer X woont in een zo ernstig vervallen huis, dat je het eerder een bouwval zou noemen: de pui is verzakt en vertoont scheuren, waardoor het hemelwater langs de muren binnenloopt en de plafonds half naar beneden komen. Hoewel hij en zijn vrouw al op leeftijd zijn, ontbreekt het hen aan elk comfort. Ze huizen op de zolder van het pand, in een achterkamer en een vooroorlogse keuken. Na ongeveer 55 jaar is dit wat hen rest aan woonruimte. De overige drie ruime verdiepingen van het huis zijn gaandeweg in bezit genomen door De Verzameling. Elders in de stad is een flinke opslag gehuurd om alle krissen, reukflesjes, lakstempels, waaiers, tempelvoorhangen, kabukivaandels, mandarijnenhoeden, speren, schilden, muziekinstrumenten en maskers onder dak te kunnen brengen.
De meeste voorwerpen zitten in kartonnen dozen of fruitkistjes: de verzameling is zo omvangrijk, dat ze niet (meer) tegen de wanden uitgezet is. Maar de omvang ervan is niet de enige graadmeter voor de verzamelwoede van de heer X: volgens eigen zeggen ging de collectie altijd voor. Vóór het gas en licht (dat soms maanden is afgesloten omdat er geen geld is voor heraansluiting), vóór de aanschaf van een televisie of auto die de familie nooit heeft bezeten, soms zelfs vóór de aanschaf van schoolboeken voor zijn twee dochters. X heeft daar een onvoorstelbare maar afdoende verklaring voor: “Als ik op een veiling zat, dan dacht ik gewoonweg niet aan het gas en licht”, verontschuldigt hij zich enigszins, “want zoals elke collectioneur uit ervaring weet: de mooiste dingen dienen zich juist aan als je geen geld hebt.”
Hoewel zijn dochter hem ervan beschuldigt dat hij haar spaarpot eens zonder haar toestemming heeft opengebroken om met haar kwartjes en guldens het tekort voor alweer een aankoop bij te passen, heeft hij er geen spijt van dat hij een leven lang schulden maakte en geldzorgen had: “Het enige waar een verzamelaar spijt van heeft, is dat hij in een vlaag van zuinigheid iets unieks heeft laten lopen. Terwijl hij het had kunnenhebben!”
Hoe ongelooflijk dit verhaal velen misschien ook in de oren klinkt, de heer X is dan wel een uitzonderlijk gedreven verzamelaar maar hij is zeker geen uitzondering. Echte verzamelaars, voor wie het onmogelijk is om niet te verzamelen, gaan vaak gebukt onder hun ogenschijnlijk onschuldige passie. Het collectioneren beheerst hun leven, hun denken, hun handelen. Hun bestaan is koortsachtig, omdat ze altijd op jacht zijn naar felbegeerde objecten, en tegelijk (op een enkele rijkaard na) steeds manieren moeten bedenken om de aankoop ervan te financieren.
Een enquête
Sinds 1 september van dit jaar doe ik voor een periode van drie jaar onderzoek naar particuliere verzamelaars van hedendaagse internationale kunst na 1960 in Nederland. Dit onderzoek, dat drie dagen per week in beslag neemt en financieel mogelijk wordt gemaakt door de particuliere stichting Artimo en begeleid wordt door de Boekmanstichting te Amsterdam, zal uitmonden in een dissertatie. Promotor is Bram Kempers, professor kunstsociologie. De speurtocht zal zich niet beperken tot excessieve verzamelaars als de heer X, die bijna mythische proporties aannemen. (Als het archetype van De Verzamelaar: een voortgedrevene, die door de goden geen rust wordt gegund.) Mijn onderzoek concentreert zich in grote lijnen op verzamelaars vannaoorlogse internationale beeldende kunst, die tenminste vijf jaar achtereen verzamelen en tenminste dertig kunstwerken in hun bezit hebben. Deze ondergrens is tamelijk arbitrair gekozen en zal wellicht in de loop van het onderzoek bijgesteld moeten worden. Het belangrijkste is nu echter, dat ik aan het werk kan met een definitie van zowel de term verzamelaar als van de aanduiding verzameling. Immers, wat is het verschil tussen iemand die wel eens kunst koopt en een kunstverzamelaar?
Door de tijdsafbakening zal ik te maken krijgen met levende collectioneurs die voor het merendeel werk verzamelen van levende kunstenaars. Er wordt onderscheid gemaakt tussen grote collecties (in Nederland zijn dat er naar schatting vijf à tien), middelgrote en kleine verzamelingen. Dit is een meer logistieke categorisering vanuit kunstsociologisch oogpunt: hoe groot is het aantal verzamelaars dat actief is op de Nederlandse markt, hoeveel kunstwerken kopen ze gemiddeld per categorie per jaar, hoeveel geld is daar per groep jaarlijks ongeveer mee gemoeid, via welke wegen (via de galerie, rechtstreeks van de kunstenaar,…) kopen ze kunst?
Over deze aspecten zijn nagenoeg geen gegevens bekend, en dat is de eerste lacune betreffende hedendaags verzamelen/verzamelaars die ik met mijn dissertatie zoveel mogelijk hoop op te vullen. De sociologische kant van het onderzoek behelst ook het in kaart brengen van diverse circuits binnen en naast het galeriewezen, dus de naast elkaar bestaande netwerken van verkopers, kunstenaars en andere ‘informanten’ waarin vrijwel iedere verzamelaar zich beweegt en die zijn keuzes beïnvloeden. Oogmerk is te komen tot een flexibele socio-typologievan de hedendaagse (Hollandse) verzamelaar, die niet louter is gestoeld op klasse of distinctie (zie de Franse socioloog Pierre Bourdieu in zijn boek “La Distinction”) of op de koppeling van milieu en smaak (zie de Amerikaanse kunstsociologe Vera Zolberg in “New art, new patrons”).
Tot zover de kunstsociologie, die slechts één van de drie poten van mijn proefschrift zal vormen. De overige twee zijn de kunstgeschiedenis en de psychologie.
Het eerstgenoemde vakgebied dient zich aan bij het inventariseren van de opgespoorde kunstcollecties. Het is mijn bedoeling een waarderingssysteem te ontwikkelen, dat de collectie beoordeelt naar zijn eigen opbouw of logica. Dat wil zeggen, niet met de kunsthistorische blik die de ‘eeuwigheidswaarde’ ervan schat, maar daarentegen een zogenoemde collectie-immanente waardering (een woord dat ik heb bedacht als variant op het in de iconologie gebruikte begrip ‘kunstimmanentie’). Immers, elk stuk in een verzameling is daar om een bepaalde reden beland en heeft een zekere samenhang (of juist een contrastwerking) met de overige stukken.
Die vaak niet meteen afleesbare keten van overwegingen die aan een collectie ten grondslag ligt, wil ik trachten te achterhalen. Het doet de individuele verzamelingen naar ik hoop meer recht dan die kapot te analyseren in rigide opvattingen als ‘topwerken’ en ‘mindere stukken’: elk stuk heeft immers zijn functie of plaats binnen de collectie – hoe groot ook de stijlvarianten, of de verschillen in financiële waarde of zelfs kwaliteit kunnen zijn.
De socio-typologie die ik op grond van empirisch onderzoek tracht te formuleren, is een indeling ‘van buitenaf’. De tegenhanger hiervan is de op psychologische gronden gebaseerde visie op de verzamelaar. Bij deze ordening ‘van binnenuit’ concentreer ik me op drijfveren van verzamelaars zoals zij die zelf naar voren brengen. Het gaat mij allereerst om hun verhalen, niet om mijn interpretatie ervan. Op grond van deze geformuleerde motieven wil ik proberen een psycho-typologie van verzamelaars te ontwikkelen, die reliëf geeft aan de socio-typologische. Overigens ben ik daarbij niet voornamelijk op zoek naar dieptepsychologische motieven (zoals compensatie, om maar één voorbeeld te geven), maar gaat het er mij vooral om hoe verzamelaars de (meer)waarde formuleren die kunst aan hun leven geeft.
Om de verzamelaars te overhalen over hun beweegredenen te praten, zal ik hen een aantal literaire modellen van verzamelaars voorleggen. Papieren collectioneurs uit de literatuur dus, wier levens en drijfveren zijn beschreven in romans. Enkele aanstekelijke voorbeelden:
• de decadente dandy Des Esseintes uit Huysmans’ “A Rebours”: verzamelen als esthetische wal tegen de wereld;
• Bruce Chatwins Joodse porseleinverzamelaar Utz: verzamelen als verboden passie;
• de boekengek professor Kien uit Elias Canetti’s “Die Blendung”: verzamelen als het scheppen van een kenbare wereld;
• Cousin Pons uit Balzacs gelijknamige boek: verzamelen als compensatie voor een tekort aan liefde;
• de Bijbelse Noach die van elke diersoort twee exempla bijeenbracht: de ideale verzamelaar met de completecollectie.
Welicht herkennen sommige verzamelaars motieven van één (of meerdere) van deze modellen. Niet als karakterschets van henzelf, maar eerder als rolmodel of als psychologisch herkenbaar model. Een van mijn hypotheses bij dit onderdeel van de gesprekken is dat er meestal een discrepantie bestaat tussen de werkelijke collectie en de gedroomde verzameling. Om financiële of andere praktische redenen wordt de collectie die sommigen in hun hoofd hebben misschien nooit gerealiseerd, maar dat beeld van die ideale verzameling bepaalt wèl het handelen en aankoopgedrag van sommige collectioneurs. Om een zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van de collectie en zijn schepper, moet ik naar mijn overtuiging ook die imaginaire verzameling bij het beeld betrekken.
Met hulp van deze drie vakgebieden, de kunstsociologie, de kunstgeschiedenis en de psychologie, hoop ik het onderwerp ‘verzamelen’ om zo te zeggen te omsingelen, om er een zo veelzijdig mogelijk zicht op te krijgen. Het voordeel van deze interdisciplinaire aanpak is, naar ik verwacht, dat ik mij niet tot een of andere theorie hoef te beperken of bekeren, maar een flexibele onderzoeksmethode kan ontwikkelen.
Hoewel ik in de ruim acht jaar dat ik voor “NRC Handelsblad” over hedendaagse beeldende kunst schrijf, regelmatig in contact ben gekomen met verzamelaars (mede door de drie jaar dat ik voor het ministerie van WVC onderzoek deed naar de deelname van Nederlandse galeries aan buitenlandse kunstbeurzen, alwaar ik regelmatig Hollandse verzamelaars sprak), ben ik voor mijn onderzoek in hoge mate afhankelijk van tips van galeriehouders. Immers, het is mijn doel om zoveel mogelijk verschillende particuliere verzamelaars met zo divers mogelijke verzamelingen te onderzoeken. Hierbij doe ik daarom een oproep aan galeriehouders in Nederland om mij behulpzaam te willen zijn door mij inzage te geven in hun (computer)bestanden van verzamelaars.