width and height should be displayed here dynamically

De inversie van privé en publiek: het subject in de onlineruimte

In 1996 schreef de Amerikaanse essayist en activist John Perry Barlow A Declaration of the Independence of Cyberspace. [1] Daarin stelde hij dat we met het internet een nieuwe wereld creëren waar eenieder ongebreideld en in alle vrijheid haar of zijn overtuigingen kan delen. Het internet was hét symbool van de democratie: een onafhankelijke ruimte waar iedereen haar of zijn mening kan uiten en zo kan bijdragen aan het maatschappelijk debat.

Inmiddels kennen we de schaduwzijde van dit verhaal. De kakofonie van meningen leidt allerminst linea recta naar een kwalitatieve, onderbouwde maatschappelijke discussie. Afgelopen januari sloot Roularta de mogelijkheid voor lezers af om nog te reageren op onlineartikels, zoals op knack.be. De toon was vaker racistisch en haatdragend dan constructief. Bovendien kan eenzelfde clubje roeptoeters hardnekkig blijven toeslaan en het debat kapen. Ook de website van De Morgen sloot recent publieksreacties af. En bij De Standaard kan al langer enkel nog op opiniestukken gereageerd worden.

In de online publieke ruimte is het vaak een hachelijke zaak om uit te maken wie met verstand van zaken spreekt en wie gewoon zijn mening wil opdringen door ‘luid’ te roepen. Het wereldwijde web biedt legio gelegenheden om onszelf in de etalage te zetten. We kunnen voortdurend aspecten van onze levens, die voordien privé waren, op het publieke forum gooien. In dit essay wil ik een aantal dimensies van die omkering van privé en publiek in het internettijdperk exploreren. In hoeverre is er nog sprake van een privaat subject? Wat doet eigenbelang in een transparante ‘cultuur van het ik’ met maatschappelijk belang?

 

Het uitgestrekte zelf

Een dagboek hoeft niet noodzakelijk privé te blijven: de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie kan gedeeld worden in de ‘blogosfeer’. In Vlaanderen blogt bijvoorbeeld journaliste Kelly Deriemaeker al sinds 2004 op haar weblog ‘Tales from the crib’. Lezers kunnen haar leven in al zijn persoonlijke facetten volgen, en via het archief gedetailleerd grasduinen in haar verleden. In 2006 riep Time Magazine ‘you’ uit tot Person of the year: de ‘gewone’ mens, hoe je die ook wilt definiëren, staat centraal in het internettijdperk.

Vandaag is, mede door de komst van het mobiele internet, uitloggen een illusie. Nog voor een baby’tje ter wereld komt, staat de foto van de echo al op Facebook of Instagram. Sociaalnetwerksites geven zwangerschappen, een bij uitstek intieme en private ervaring, een publiek karakter. En zelfs de dood maakt niet langer een onderscheid tussen online en offline. Familieleden en vrienden van overledenen sluiten onlineprofielen op sociaalnetwerksites vaak bewust niet af, om een rouwhoek of een herinneringsplek te hebben en om de overledene virtueel voort te laten leven. Elysway is een soort Facebook voor doden, waarop men een digitale pagina kan aanmaken om dierbare overledenen te eren en te herinneren.

Online zijn betekent deel uitmaken van het netwerk, en dus publiek zijn. De vraag die zich onvermijdelijk stelt, is in hoeverre er dan nog sprake is van een privé-ik. De Amerikaanse mediafilosoof Charles Ess spreekt in dat verband van het ‘smeared-out self’ [2]: het hedendaagse zelf strekt zich uit over verschillende onlinecommunicatie- en informatienetwerken. Veel mensen zijn gelijktijdig ingelogd op verschillende platformen: werkmail, Facebook, WhatsApp, Instagram, Skype, Pinterest, Tinder…

 

Het ik in de etalage

Het ik werd een netwerk op zichzelf. De netwerksite Foursquare maakte bijvoorbeeld het ‘inchecken’ populair: aangeven waar je je bevindt. Later kreeg ook Facebook een check-inknop, zodat je aan je netwerk kunt laten zien waar je bent. Mensen tonen er voortdurend waar ze zitten: op restaurant, op café, gewoon thuis, op de spoedafdeling, een begrafenis…

Pakweg vijftien jaar geleden konden we niet bevroeden dat het normaal zou worden om zoveel persoonlijke informatie te delen. In een gesprek dat we van persoon tot persoon voeren, bestaat dertig tot veertig procent van wat we zeggen uit het informeren van de ander over onze eigen ervaringen. Wat gepost wordt op sociaalnetwerksites kan maar liefst voor tachtig procent uit informatie over subjectieve, onmiddellijke ervaringen bestaan. [3] Elk individu is per definitie het centrum van zijn of haar profiel op sociale media, want wat er verschijnt, is opgebouwd uit het persoonlijke netwerk en uit persoonlijke voorkeuren en keuzes.

Tom Wolfe karakteriseerde de jaren zeventig als the ‘me’ decade, het ik-tijdperk, omwille van het toegenomen individualisme als gevolg van welvaart en consumentisme. In het huidige tijdperk van sociale media en selfies bereikt de cultuur van het ik nieuwe hoogten. Waar identiteitsbeleving minder privaat is, stijgt het belang van het imago, van hoe je jezelf presenteert. We leven in wat de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han de ‘etalagesamenleving’ noemt. [4] Anderen omschrijven het als de ‘tentoonstellingscultuur’ of de ‘blootstellingsmaatschappij’. [5] Op sociaalnetwerksites houden we elkaar op de hoogte van onze levens: we zetten onszelf in de vitrine.

Gemiddeld zouden er dagelijks 93 miljoen selfies genomen worden, al blijft het gissen naar het exacte aantal. De selfiecultuur leidde tot specifieke fenomenen zoals de ‘aftersexselfie’, een selfie die je maakt nadat je seks had. In 2013 deed de selfie van de voormalige Deense premier Helle Thorning-Schmidt veel stof opwaaien. Geflankeerd door David Cameron en Barack Obama maakte ze breed glimlachend een selfie op de begrafenis van Nelson Mandela.

 

Het zelf als broadcaster

In 1978 beschreef Jean Baudrillard al hoe we worden blootgesteld aan het verblindende licht van informatie- en communicatietechnologie, dat alles transparant maakt. [6] In een later boek, Le crime parfait (1995), analyseerde hij hoe onze positie verschoof van voor het scherm naar in het scherm. [7] Door de opmars van reality-tv beperkte onze rol zich niet langer tot die van kijker of toeschouwer: we konden voortaan zelf deelnemen aan het spektakel. In de realityreeks Big Brother hadden ‘gewone’ mensen in het Big-Brotherhuis seks voor de camera’s, terwijl andere ‘gewone’ mensen die seks vanuit de huiskamer als een vorm van entertainment gadesloegen.

In onze realtimecultuur worden zaken onmiddellijk transparant. Met de smartphone en het mobiele internet hebben we niet alleen een camera, maar ook een spreekbuis op zak: het zelf als broadcaster of uitzendkanaal. Vandaag kunnen we allemaal content provider zijn, niet enkel in de blogosfeer maar ook in de ‘vlogosfeer’. In principe kan iedereen met een camera en een internetverbinding zijn leven uitzenden via videologs of vlogs.

Sommigen groeien zo uit tot vlogger-celebrity’s, zoals de Nederlandse Monica Geuze die haar leven uitzendt op haar eigen YouTube-kanaal. Vrijwel dagelijks om 16 uur post Geuze een vlog over haar doen en laten. Het resultaat is een soort van Truman show, maar dan één die ze zelf regisseert en monteert. In haar vlogs vermarkt ze haar leven: zij is zelf het reclamepaneel. Zo opent ze voor de camera pakketjes die bedrijven haar toesturen. Ze stelt de producten voor, test ze uit en laat termen als ‘prachtcollectie’ en ‘mooie verpakkingen’ vallen. Monica Geuze baat een eenmansbedrijfje rond haar persoon uit. Voor bedrijven is ze een welgekomen social media influencer: wat Monica draagt of aanprijst, verkoopt. Zo draagt ze bij aan hun commerciële belangen.

Wat we in 1996, toen Barlow zijn manifest schreef, nog niet zagen, zien we nu wel: de commercialisering en het economische model van het internet. Het netwerk is ook een marktplaats waar wij kunnen kopen, waar privégegevens verzameld en opgeslagen worden voor verdere verkoop, en waar we onszelf kunnen verkopen. Een marktplaats is competitief en concurrentieel. Solitaire joggingsessies worden opgevolgd door mobiele applicaties zoals RunKeeper en Strava, die ervoor zorgen dat recreatieve lopers op sociale media kenbaar kunnen maken hoeveel calorieën ze verbrandden, hoelang ze liepen of welke route ze volgden, met hun prestatiegrafieken ernaast.

We kunnen ons niet enkel met onze naasten meten, maar ook met verre onbekenden. De onlangs overleden Poolse socioloog Zygmunt Bauman verwoordt het als volgt: ‘We leven in een wereld vol communicatie – iedereen ontvangt informatie over elkaar. Er is mondiale vergelijking, waarbij je jezelf niet gewoon vergelijkt met je buren: je vergelijkt jezelf met mensen over de hele wereld en met wat gepresenteerd wordt als het fatsoenlijke, gepaste en waardige leven.’ [8] De wereld, het mondiale dorp, wordt kleiner en uniformer. Barlow zag cyberspace als een vrijhaven zonder conformisme; vandaag valt de conformistische eenheidsworst moeilijk te negeren, met levens die veelal ‘perfect’ geëtaleerd worden. Aspecten die níet toonbaar of meetbaar zijn, kunnen we verborgen houden.

Facebook Live maakt het mogelijk om ons leven live en ongefilterd uit te zenden. In principe zijn er geen grenzen aan wat in de openbaarheid wordt gegooid. Het tonen en blootstellen van onszelf kan dan ook bijzonder ver gaan. Een negentienjarig Frans meisje zond haar zelfdoding vorig jaar live uit op Periscope, een mobiele applicatie van Twitter waar je in realtime kunt uitzenden of streamen. De toegankelijkheid en laagdrempeligheid van deze applicaties maken het lastig om extreme uitwassen tegen te houden.

 

Like my like

Naar schatting worden dagelijks 4,5 miljard vind-ik-leuks uitgedeeld op Facebook, wat neerkomt op gemiddeld 3.125.000 likes per minuut. In de ‘cultuur van het ik’ gaat het uiteraard om het zelf; maar dat zelf wil wel opgemerkt en erkend worden, en daar heb je anderen voor nodig.

Elke like is een bevestiging: iedere keer als iemand onze update of foto ‘leuk’ vindt, voelen we ons aanvaard door de groep. Als we merken dat anderen ons grappig vinden of onze mening delen, dan voelen we ons goed. Iemand die onze selfies leuk vindt, vindt ons misschien wel mooi. Al die vind-ik-leuks bieden instantbehoeftebevrediging. Zo wordt ons ego telkens weer gestreeld – of net aan het wankelen gebracht als er niet of niet tijdig op onze berichten gereageerd wordt.

Sociale media komen tegemoet aan diepgewortelde behoeftes, zoals bij de groep horen en aanvaard worden. We willen zijn waar onze vrienden zijn. Het is een opmerkelijk spanningsveld: het gaat veelal om ‘ik’ – het zelf als netwerk, het zelf als broadcaster – maar het ik hengelt naar bevestiging en erkenning, en wil niet overgelaten worden aan zichzelf. Dit is geen nieuw thema; in Seneca’s De Tranquillitate Animi lezen we al: ‘Als alle ontspanning wegvalt die juist aan die drukke bezigheden te danken is, wordt het ondraaglijk: dat huis, die stilte, die vier muren. En met tegenzin zie je dat je bent overgelaten aan jezelf. Het gevolg? Verveling, ontevredenheid met jezelf, ongedurigheid doordat je nergens geestelijke rust vindt. Uitzitten van je vrije tijd, bedrukt en ellendig.’ [9] En Blaise Pascal noteerde in de zeventiende eeuw in zijn Pensées: ‘Niets is zo onverdraaglijk voor de mens als in volledige rust te zijn, zonder hartstochten, zonder werk, zonder verstrooiing, zonder inspanning. Dan voelt hij zijn nietigheid, zijn verlatenheid, zijn ontoereikendheid, zijn afhankelijkheid, zijn onmacht, zijn leegheid.’ [10] De smartphone biedt vandaag welgekomen verstrooiing. Met de smartphone kunnen we ons, te midden van de fysieke publieke ruimte, in onszelf terugtrekken.

 

Teloorgang van de offline publieke ruimte

De Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg onderscheidt drie soorten van plaats of sociale omgeving. [11] De eerste plaats is thuis, de tweede het werk. De derde plaats is een belangrijke ruimte voor je sociale leven, en om je te ontplooien, zoals cafés of koffiehuizen. Bij deze derde plaats staat betrokkenheid en socialiteit centraal. Er zijn theoretici die stellen dat steeds meer mensen die derde plaats online zoeken, omdat de offline publieke ruimte afneemt. [12]

Een studie van de Amerikaanse onderzoekster danah boyd (ze schrijft haar naam systematisch met kleine letters), specifiek over jongerencultuur in Amerika, bevestigt die stelling. [13] Haar bevindingen tonen aan dat tieners online op zoek gaan naar deelname aan het publieke leven, omdat hun ouders hen – ironisch genoeg – vaak weghouden van offline publieke plaatsen, zoals parken en winkelcentra. Die worden door de ouders als potentieel gevaarlijk bestempeld. De prestatiedruk zorgt er bovendien voor dat tieners minder vrije tijd hebben doordat hun agenda volstaat met buitenschoolse activiteiten, en zo steeds minder leren zelf invulling te geven aan hun tijd. Tieners voelen zeer sterk de behoefte bij de groep te horen en erdoor geaccepteerd te worden. Om het verlangen naar socialiteit in te vullen, delen ze veel informatie met anderen online.

 

Follow me

Leven in gemeenschap is van fundamenteel belang. Het is immers binnen de gemeenschap dat we ons ontwikkelen als mens. Vandaag is dit begrip uitgebreid naar de onlineruimte, die ook deel uitmaakt van de publieke ruimte.

Door toedoen van de sociale media raakte het begrip ‘follower’ ingeburgerd: we kunnen elkaar volgen (en, indien gewenst, ook ‘ontvolgen’). Interessant daarbij is hoe het design onze handelingen stuurt. Op een like-knop drukken is een geconditioneerde reflex geworden. Een publiek debat riskeert een format te worden, waarbij geen onderbouwde uitwisseling van ideeën centraal staat, maar wel ‘likes’, ‘shares’ of ‘retweets’. Op Facebook kun je aangeven hoe je je voelt, middels een uitklapbare lijst met emoji’s: bang, blij, boos, bezorgd… Ook op nieuwswebsites kunnen we ons oordeel over de actualiteit geven met een druk op een knop. Op Newsmonkey, bijvoorbeeld, wordt na elk artikel naar jouw reactie gepeild en vervolgens kun je op een van acht knoppen duwen: ‘LOL’, ‘WTF’, ‘OMG’, ‘WIN’, ‘CUTE’, ‘FAIL’, een hartje en een gebroken hartje. Het gaat om het communiceren van een gevoel; onze inbreng is heel ‘clean’ en wordt gemanaged door het technologisch ontwerp.

 

We vallen over elkaar

Francis Bacon stelde dat stilte de slaap is die de wijsheid voedt. Maar het onlineforum kent geen stilte: er is altijd wel iets wat onze aandacht wegleidt. De schade die eigenbelang online kan toebrengen aan het maatschappelijk debat wordt duidelijk zichtbaar met Donald Trump. Zijn Twitteraccount is een uitzendkanaal voor soundbites met een gigantische reikwijdte. Trump heeft slechts 140 tekens nodig om niet alleen de feiten, maar ook het debat te ontwrichten. Zijn soundbites worden massaal gedeeld. Zijn onwaarheden rechtzetten gaat doorgaans traag. Het ‘debunken’ van vals nieuws, verspreid via sociale media, kan tot dertien uur duren.

In Walden tekende de negentiende-eeuwse auteur Henry David Thoreau op dat de mens steeds sneller van de ene ontmoeting in de ander valt. ‘We leven dicht opeen en zitten elkaar in de weg, we struikelen over elkaar’, stelde hij. [14] In de onlinenetwerken van de eenentwintigste eeuw zitten we constant op elkaars lippen. Iedereen kan binnenvallen en zichzelf opdringen. Die op elkaar gerichte telelens leidt tot verlies van vergezicht en perspectief. Het gevolg is dat de verwarring stijgt.

Merkwaardig genoeg kunnen we onze betrokkenheid bij de ander en bij het maatschappelijk debat enkel vergroten als we afstand nemen. Afstand van elkaar. En, in eerste instantie, afstand van onszelf.

 

Noten

1 De volledige tekst van John Perry Barlow kan geraadpleegd worden via eff.org/cyberspace-independence.

2 Charles Ess, The embodied self in a digital age: Possibilities, risks and prospects for a pluralistic (democratic/liberal) future?, in Nordicom Information, jrg. 32, nr. 2 (2010), pp. 105-118.

3 Mor Naaman, Jeffrey Boase & Chih-Hui Lai, Is it really about me?: Message content in social awareness streams, in: Proceedings of the 2010 ACM Conference on Computer Supported Cooperative Work, Savannah GA, Association for Computing Machinery, 2010, pp. 189-192.

4 Byung-Chul Han, Drie essays. De vermoeide samenleving. De transparante samenleving. De terugkeer van Eros (vertaald door Frank Schuitemaker), Amsterdam, Van Gennep, 2014.

5 Bernard E. Harcourt, Exposed: Desire and disobedience in the digital age, Cambridge (MA), Harvard University Press, 2015.

6 Jean Baudrillard, A l’ombre des majorités silencieuses (ou la fin du social), Fontenay-sous-bois, éditions Utopie (coll. Cahier d’Utopie), 1978; In the shadow of the silent majorities, Los Angeles, Semiotext(e), 2007.

7 Jean Baudrillard, Le crime parfait, Paris, Editions Galilée, 1995.

8 Madeleine Bunting, Passion and pessimism, in The Guardian online, 5 april 2003 (theguardian.com/books/2003/apr/05/society).

9 Seneca, Innerlijke rust [De Tranquillitate Animi] (vertaald door Vincent Hunink), Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2014/2015.

10 Blaise Pascal, Gedachten (uitgave en vertaling door J. A. C. Lenders), Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1963.

11 Ray Oldenburg, The great good place: cafés, coffee shops, bookstores, bars, hair salons, and other hangouts at the heart of a community, Cambridge (MA), Da Capo, 1999.

12 Charles Soukup, Computer-mediated communication as a virtual third place: building Oldenburg’s great good places on the world wide web, in New Media & Society jrg. 8, nr. 3 (2006), pp. 421-440.

13 danah boyd, It’s complicated. The social lives of networked teens, New Haven (CT), Yale University Press, 2014.

14 Henry David Thoreau, Walden & De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid (vertaald door Anton Haakman), Amsterdam, Athenaeum/Polak & Van Gennep, 2015, p. 146.