width and height should be displayed here dynamically

Essays

186

maart-april 2017

(De inversie van) privaat en publiek

Het private wordt publiek; en het publieke wordt privaat: met die dubbele omkering is de insteek van dit nummer beknopt samengevat. In het panelgesprek waarmee dit nummer opent, stellen Thomas Decreus, Tine Hens, Jan Masschelein en Willem Schinkel vast dat allerhande publieke diensten en uitingen van solidariteit werden geprivatiseerd en dus ‘handelswaar’ zijn geworden. Zelfs ons denken en handelen is ‘geëconomiseerd’: we zien onszelf als ondernemende subjecten die in zichzelf investeren om een meerwaarde te realiseren. Deze neoliberale consensus kan echter worden gecounterd via nieuwe praktijken van gemeenschappelijkheid op verschillende niveaus: van de publieke ruimte in een stad, over het heropeisen van de natiestaat, tot de ecologische idee van een (supranationale) ‘gedeelde grond’.

Twee bijdragen benaderen de tegenstelling publiek-privaat vanuit een ruimtelijk perspectief. Geïnspireerd door Max Stirner gaat Wim Cuyvers op zoek naar het private, in de zin van ‘wat ons het meest eigen is’. Hij constateert dat ‘het publieke en het private elkaar [blijken] te raken in de ruimte’: ‘We trekken naar de publieke ruimte om echt onszelf te zijn.’ Rixt Woudstra las een recent boek van Mark Pimlott over het ‘publieke interieur’ – de publieke ruimte die ‘binnen’ is – en neemt het idealisme achter diens pessimistische betoog op de hak: ‘Het idee dat het publieke interieur […] ooit een correcte afspiegeling was van de samenleving, is een illusie.’

Wordt niet ook de publieke kunstsector stilaan ‘geprivatiseerd’, onder meer doordat steeds meer verzamelaars hun collecties voor het publiek openstellen? In een tweede panelgesprek leggen Rudi Laermans en Dirk Pültau deze en andere kwesties voor aan twee Vlamingen (Joost Declercq en Lieven Van Den Abeele) en twee Nederlanders (Caroline Roodenburg en Fieke Konijn). Arnold Witte belicht aansluitend het naoorlogse fenomeen van de bedrijfscollectie. Ooit wilden bedrijven kunst dichter bij de mensen (of werknemers en klanten) brengen, thans wordt de bedrijfscollectie steeds vaker door de CEO als middel voor ‘private zelfmanifestatiedrang’ gebruikt.

Het vierde en laatste deel draait om de inversie van publiek en privé in de kunsten en de communicatiemedia. Erwin Jans doorstond de pijnlijke uitstalling van intimiteit in de theatervoorstelling Privacy (Wunderbaum & De Warme Winkel). Is dit een zoveelste stap in de ‘pornografie van het vlees’ of houdt deze voorstelling de mogelijke belofte in van een ‘van alle geïdealiseerde verwachtingen ontdane intimiteit’? Katleen Gabriels exploreert de ‘omkering van privé en publiek in het internettijdperk’. Tegen de beschreven tendensen in constateert zij: ‘Merkwaardig genoeg kunnen we onze betrokkenheid bij de ander en bij het maatschappelijk debat enkel vergroten als we afstand nemen.’ Sven Vitse fileert de ambivalenties in de publieke zelfpresentatie van schrijver Daan Heerma van Voss en herkent in diens dubbele verhouding met de media een bredere tendens in de hedendaagse literaire cultuur: ‘een beeld van onafhankelijkheid ten opzichte van dominante commerciële spelers’ gaat naadloos samen met een ‘innovatief gebruik […] van alle beschikbare mediakanalen om aandacht en publiciteit […] te genereren’. Tot slot ontdekt Rudi Laermans een ‘verlicht emotionalisme’ in de ‘autobiografische bekenteniskunst’ van Tracey Emin: net als bij het melodrama gaat het uitlokken van affectieve identificatie er samen met een reflexief spel met de codes en conventies inzake intimiteit en jezelf blootgeven.

 

Dit nummer werd gerealiseerd in samenwerking met Rudi Laermans.