width and height should be displayed here dynamically

De Nederlandse kunstkritiek tussen 1958 en 1975

Op initiatief van Peter de Ruiter, universitair docent Moderne en Hedendaagse Kunst van de Rijksuniversiteit Groningen, wordt in Nederland in ijltempo gewerkt aan een indrukwekkende boekenreeks over de landelijke kunstkritiek in de periode tussen 1885 en 2015. De reeks omvat niet minder dan elf volumes (waarvan intussen reeds meerdere van de persen rolden), waaraan een indrukwekkende ploeg kunsthistorici zijn medewerking verleent. Per boek is een specifiek onderwerp en een bepaalde periode afgebakend. Zo staat het eerste deel in het teken van de ’terugkeer van het schilderen tussen 1975 en 1989′, terwijl het tweede volume het ‘debat over realisme en abstractie in een tijd van wederopbouw en Koude Oorlog (1945-1960)’ aankaart en het derde deel handelt over ‘de kunstkritiek tijdens het fin de siècle (1885-1905)’. Van een zuiver chronologische opbouw is dus geen sprake. Het gaat met andere woorden om een ‘open’ reeks; de salamisering van het Nederlandse kunstkritische verleden is op lucide wijze vermeden. Door deze benadering wordt in feite gesuggereerd dat het laatste woord over de Nederlandse kunstkritiek nooit kan worden uitgesproken. Aan de hand van nieuwe topics kunnen andere periodes aan bod worden gebracht.

Het zesde volume van Kunstkritiek in Nederland 1885-2015 is getiteld What’s happening? en thematiseert de Nederlandse kunstkritiek over de neoavant-garde in de periode tussen 1958 en 1975. Jonneke Jobse en Catrien Schreuder staan in voor het voorwoord, de omstandige inleiding, de keuze van en de toelichting bij 37 kunstkritische teksten van twintig auteurs. De vormgeving van het boek is uitmuntend. Het navigeren is kinderspel, het leescomfort maximaal dankzij het haast klassieke ontwerp van Gert Jan Slagter. In de inleiding bij elke kritiek wordt niet alleen stilgestaan bij het ‘object’ van de bijdrage – een solo- of groepstentoonstelling of een reeks werken van een kunstenaar – maar wordt ook de aanpak van de criticus gekarakteriseerd. Zo wordt de strategie van Jan Eijkelboom, die een bijdrage wijdde aan een expositie van Ger van Elk en Wim T. Schippers (A-dynamische werken, Museum Fodor, 7 december 1962-7 januari 1963), als volgt omschreven: ‘Eijkelboom slaat daarvoor een toon aan die aansluit bij die van de kunstenaars zelf; voor de lezer blijft het soms in het midden of het nu ernst is of ironie’ (p. 75). Met de auteurs die nog in leven waren tijdens de voorbereiding van de uitgave hebben gesprekken plaatsgevonden. De informatie die deze ontmoetingen hebben opgeleverd, is opgenomen in een ruim lemma dat aan elk van de twintig kunstcritici is gewijd. Nog meer dan in de beknopte inleidingen wordt ingegaan op de kenmerken van hun activiteit. Daarnaast wordt hun carrière geschetst. Elk lemma wordt afgesloten met een verwijzing naar de locatie van de persoonlijke archieven van de respectievelijke recensent en andere publicaties van zijn of haar hand. Het boek is tot in de puntjes afgewerkt. De fotokeuze bij de kunstkritische bijdragen is steeds relevant. In de noten wordt bijkomende informatie gegeven over verwijzingen in de kunstkritische teksten die door de lezer mogelijk niet meer begrepen worden. Als een referentie niet te achterhalen is, wordt dat met zoveel woorden gesteld. Het boek wordt afgesloten met een bibliografie en een personenregister. De zorgvuldigheid van Jobse en Schreuder is werkelijk voorbeelding. Soms overdrijven ze echter een beetje. Zo wordt in noot 9 op pagina 146 de door Hans Redeker gebezigde uitdrukking ‘mauvaise foi’ vertaald. Waarom zou een lezer anno 2016 niet weten wat hiermee bedoeld wordt, terwijl het Algemeen Dagblad daar destijds – in mei 1968 – geen graten in zag?

Bekijken we de inhoudsopgave van What’s happening?, dan valt meteen de internationaliteit van de onderwerpen op. Andre, Arman, Beuys, Kusama, Manzoni, Noland, Rauschenberg, al deze kunstenaars mochten zich in de belangstelling van Nederlandse kunstrecensenten verheugen. De lokale kunstenaars van wie het werk besproken werd – Struycken, Dibbets, Brouwn, Boezem… – opereerden op hun beurt in het buitenland. Het boek lijkt een grensoverschrijdend brevier. Maar de schijn bedriegt. Bij nader inzien blijken haast alle tentoonstellingen waarover recensies in de bloemlezing zijn terechtgekomen op Nederlandse bodem te hebben plaatsgevonden. What’s happening? belicht dus bijna uitsluitend Nederlandse presentaties. De enige uitzonderingen – de Biënnale van Venetië en Documenta 4 en 5 – bevestigen de regel. Dat precies teksten over deze canonieke manifestaties zijn opgenomen, zegt bovendien veel over de selectiecriteria van de samenstellers van de anthologie. De huidige waardering voor tentoonstellingen of kunstenaarsoeuvres is van doorslaggevend belang geweest bij de samenstelling van het boek. Bewogen Beweging (Stedelijk Museum, Amsterdam, 1961), KunstLichtKunst (Stedelijk Van Abbemuseum, Eindhoven, 1966), Op Losse Schroeven (Stedelijk Museum, Amsterdam, 1969), Sonsbeek buiten de perken (1971) en Fundamentele Schilderkunst (Stedelijk Museum, Amsterdam, 1975) komen als vanzelfsprekend aan bod. What’s happening? bevestigt ook gezagsgetrouw de pikorde van de Nederlandse instellingen voor beeldende kunst. De meeste teksten handelen over tentoonstellingen in het Stedelijk Museum van Amsterdam, gevolgd door het Stedelijk Van Abbemuseum (Eindhoven) en het Haags Gemeentemuseum. Tentoonstellingen van gezaghebbende museumdirecteuren en curatoren als Willem Sandberg en Wim Beeren genieten de voorkeur. En als de privésector aan bod komt, dan toch vooral de initiatieven van handelszaken die tot het nationale patrimonium worden gerekend zoals Galerie Swart en Art & Project. Op alle vlakken volgen Jobse en Schreuder slaafs de gebaande wegen van de kunstgeschiedschrijving. Niet de kunstkritische oeuvres van de twintig auteurs waren richtinggevend bij de samenstelling van de inhoudsopgave, maar het voorgekauwde menu van de niet meer gecontesteerde kunsthistorie.

Dat de samenstellers vooral gemikt hebben op een selectie van teksten die de canon bevestigen, blijkt niet alleen uit de voor het voetlicht gebrachte topics, maar ook – en dat is haast verbijsterend – uit de overwegend positieve wijze waarmee deze onderwerpen in de uitverkoren stukken worden bejegend. In de inleiding gaan Jobse en Schreuder weliswaar in op de kunstkritische arbeid van recensenten die sceptisch stonden ten opzichte van bepaalde ontwikkelingen in de hedendaagse kunst, in het boek zelf is van die twijfelzucht maar bitter weinig te merken. Symptomatisch zijn volgende zinnen die voorafgaan aan een kunstkritisch opstel: ‘Vrij Nederland-criticus George Lampe was kritisch over het ‘gezakte avantgardistische peil’ van de getoonde werken [in Dylaby, Stedelijk Museum, Amsterdam, 1962], maar nam in zijn recensie nadrukkelijk afstand van de honende reacties van veel van zijn collega’s. Hun negatieve besprekingen beschouwde hij als een teken van onbegrip en onvermogen’. In What’s happening? ging de voorkeur dus uit naar Lampe en niet naar de ‘honende’ scribenten. Van een van die laatsten, Lambert Tegenbosch, worden twee andere recensies opgenomen in What’s happening? Mag het nog verbazen dat hij zich in die stukken over Piero Manzoni en Claes Oldenburg overwegend mild en welwillend uitdrukte over het werk van deze kunstenaars?

Een reader over Nederlandse kunstkritiek tussen 1958 en 1975 had de aanleiding kunnen zijn om via meerdere kunstkritische oeuvres een ander beeld over de geschiedenis van de beeldende kunst op te hangen, om ontdekkingen te doen en correcties aan te brengen. Dat in What’s happening? zo goed als geen blik is geworpen op de buitenlandse kunstactualiteit – die wel degelijk gevolgd werd door de Nederlandse kunstcritici – en dat het beeld van de nationale geschiedenis onaantastbaar is gebleven, heeft vooral te maken met een onderschatting van de rol van de kunstcriticus. Een pijnlijke vaststelling in verband met een project dat naar eigen zeggen ‘een breed publiek toegang [wil bieden] tot belangwekkende kunst- en cultuurhistorische ontwikkelingen vanuit het perspectief van de Nederlandse kunstkritiek’.

 

• Jonneke Jobse & Catrien Schreuder (red.), What’s happening? Neo-avant-garde en de Nederlandse kunstkritiek 1958-1975, werd in 2015 uitgegeven door NAI010 Uitgevers (Mauritsweg 23, 3012 JR Rotterdam; 010/201.01.33, www.nai010.com).