Richard Tuttle in het Frans Halsmuseum | De Hallen, Haarlem
De grootste aantrekkingskracht die uitgaat van het werk van de Amerikaanse kunstenaar Richard Tuttle is terug te voeren tot de sensualiteit waarmee de kunstenaar povere materialen behandelt. Al in de jaren zestig van de twintigste eeuw wist Tuttle met minimale ingrepen (buigen, draperen, verkreukelen) de intrinsieke schoonheid van pretentieloze materialen tot hun recht te laten komen: door dunne metalen draden in grillige geometrische vormen met kleine spijkertjes op een muur te bevestigen, kwam de potentie van het ijle materiaal naar voren; door licht gepigmenteerde doeken in eenvoudige, semigeometrische vormen op de wand aan te brengen, werd de aandacht getrokken naar de subtiel-poëtische schaduwwerking van de lichte vouwtjes en het weefsel van het linnen. Tuttle wist toen al zijn onmiskenbare liefde voor de eigenheid van texturen, kleuren en vormen over te brengen. Ook de zes werken die hij recentelijk speciaal concipieerde voor de Vleeshal in Haarlem halen de materiële en visuele kwaliteiten van overwegend bescheiden materialen naar voren: door een relatief ruw touw van hennep naast een synthetisch, groen en glanzend touw te hangen, worden bijvoorbeeld de pluisjes en de matheid van het ruwere touw geaccentueerd; door koperen buizen te bevestigen aan een met papier beklede doos, wordt de korrelige en bobbelige structuur van het met verdunde, roze verf bedekte papier extra aangezet. De toeschouwer wordt uitgenodigd om de voorwerpen van dichtbij te bestuderen, om alle details en oneffenheden waar te nemen, om de tastbare texturen via het oog te ‘voelen’. Zintuiglijke gewaarwording en sensualiteit worden heel direct gestimuleerd.
De toeschouwer die eerder in aanraking is gekomen met het werk van Tuttle, waarschijnlijk in een witgekalkt museum, zal het werk in Haarlem beduidend anders ervaren. Waar een white cube-omgeving je meteen uitnodigt om de werken van dichtbij te verkennen, word je in de Vleeshal allereerst overrompeld door de architectonische eigenaardigheden van de voormalige markthal. De sterke identiteit van de ruimte, met haar vijf zuilen, gewelfd plafond en rode baksteenelementen, leiden de bezoeker in eerste instantie af. Toch kan deze omgeving het individuele karakter van Tuttles delicate werken juist ook versterken. De objecten, door Tuttle ook wel eens ‘wezens’ genoemd, gaan immers een directe relatie aan met de ruimte. Een lang, smal en beige doek met gerafelde randen, dat vanaf het plafond naar beneden valt, ‘kust’ bijvoorbeeld de horizontale, metalen staaf van het frame waarop de spotlights zijn bevestigd, en raakt de vloer net niet omdat het met zorg gedrapeerd is over een van de vijf lage metalen constructies die op de grond staan. Via de ruimte wordt de toeschouwer dus ook tot een intieme interactie met de objecten verleid.
Het Frans Hals Museum │ De Hallen streeft in collectievorming en tentoonstellingsprogrammering naar een vervlechting van historische en hedendaagse kunst, en nodigde Tuttle onder meer uit omdat hij een bijzondere interesse in de continuïteit van heden en verleden aan de dag legt. Vijf van de zes werken hangen net als de vleeskarkassen van eeuwen geleden aan het plafond. Het zwarte canvas, de touwen, het pigment en de bijenwas zijn in opdracht van Tuttle ambachtelijk en handmatig vervaardigd in Nederland en Vlaanderen – het touw is in Tilburg gevlochten op traditionele vlechtmachines – en evoceren indirect de belangrijke rol die de textielindustrie speelde in het Haarlem van de zeventiende eeuw. Al deze associaties overstijgen het uitdrukkelijk tactiele en visuele karakter van de werken, maar doen er gelukkig niets aan af. Enerzijds appelleren de delicate objecten op een directe en uiterst sensibele manier aan de gevoelens van de kijker in het hier en nu, en tegelijk gaan ze een relatie aan met de geschiedenis van de ruimte. Verschillende temporaliteiten worden gecomprimeerd – zelf spreekt de kunstenaar in dat verband van ‘collapsed narratives’.
Volgens Tuttle kan kunst het leven rijker maken door de polariteiten te overbruggen die het westerse gedachtegoed eeuwenlang gekenmerkt hebben. Zijn werk overstijgt dualiteiten als tweedimensionaliteit/driedimensionaliteit, glad/ruw, verleden/heden, nabijheid/afstand, regelmaat/onregelmaat, ambachtelijkheid/industrie… Omdat zijn objecten indirect associaties oproepen met menselijke wezens of lichamen — ze zijn kwetsbaar, vertonen de zichtbare sporen van het arbeidsproces, en lijken soms op haast antropomorfe wijze ‘op te staan’ of ‘neer te knielen’ – wordt ook de dualiteit kunstvoorwerp-toeschouwer en zelf-ander ondermijnd. Die drang om het onderscheid tussen levende mens en levenloos materiaal te overbruggen inspireerde Tuttle juist om — net als ‘postminimalistische’ generatiegenoten, waaronder Eva Hesse en Robert Morris – zich bescheiden op te stellen tegenover het materiaal en de eigenschappen ervan te volgen in plaats van ze autoritair naar zijn hand te zetten. In 1975 stelde Tuttle dat hij kunst wilde creëren ‘as though the artist had never been there’, in 1979 omschreef hij zijn werk als ‘an effort to overcome identity’.
Die nederigheid ten opzichte van het materiaal, en de nadruk op sensualiteit en fragiliteit, komen in Haarlem goed tot hun recht. Jammer is wel dat Tuttles pogingen om dualiteiten te overstijgen in de – door Ann Demeester ingesproken en voor het overige opvallend accurate en boeiende – audiogids bij de tentoonstelling op een iets te eenduidige manier worden voorgesteld. Zo wordt benadrukt dat de Vleeshal door de kunstenaar in een relatief donkere en een relatief lichte helft werd opgedeeld. Een dergelijke toelichting staat een onbevangen zintuiglijke en ruimtelijke beleving van de werken in de weg door er cerebrale concepten en symboliek op te kleven. Tuttles objecten zijn juist zo pregnant omdat ze het wereldbeeld van de kunstenaar op een uitdrukkelijk niet-rationele, sensuele wijze belichamen, in niets meer dan kleur, vorm, ruimte en materiaal.
• Richard Tuttle, Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem, Grote Markt 16, Haarlem (023/511.57.75; dehallen.nl).