width and height should be displayed here dynamically

De nieuwe familie en de vaderloze maatschappij

Dit artikel is een gedachte-experiment. Kunnen we ons een vaderloze maatschappij voorstellen? Zou deze maatschappij stabiel zijn, zou er nog een cultuur zijn, zou er vrede zijn? Hoe zou de familie georganiseerd worden? Hoe zouden de kinderen opgroeien? Welke psychische structuur zouden ze hebben?

De vaders die we bedoelen, zijn natuurlijk niet de biologische vaders, die men op elke hoek van de straat vindt. We bedoelen het concept vader, de symbolische instantie die autoriteit, zeggenschap en onfeilbaarheid toegeschreven krijgt en die imaginair bekleed wordt met macht en een ondoorgrondelijke goede of slechte wil.

Voor velen is dit misschien geen gedachte-experiment meer. Vandaag vinden we immers dat moeder en vader gelijk en uitwisselbaar zijn. We baseren de opvoeding van onze kinderen niet meer op autoriteit. Ouders en kinderen staan niet langer als generaties tegenover elkaar. De generatiekloof is opgelost. De jongeren maken geen puberteitscrisis meer door. De rebelse pubers zouden bij God niet weten tegen welke vader ze moeten rebelleren. Er zijn ook geen echte charismatische leiders meer, geen imaginaire figuren die het symbolische lichtpunt in de duisternis aanwijzen, en het volk de juiste weg tonen uit zijn dagelijkse ellende. Het nieuwbakken Europa moet het zelfs stellen zonder president, het moet tevreden zijn met een commissievoorzitter. Vroeger kon men nog dicht bij het symbolische vaderschap komen door zich als dictator of vrijheidsstrijder te laten vermoorden. Ook dat behoort niet meer tot de gebruiken. Vandaag brengt men de dictator voor het gerecht, of legt men hem in een ziekenhuisbed tot een natuurlijke dood hem van het martelaarschap weerhoudt. Of men nodigt hem uit voor een talkshow en gooit zijn kleinmenselijkheid te grabbel in tabloidbladen.

Misschien leven we al in een vaderloze maatschappij. Het zou kunnen. Maar wat betekent dat dan, leven in een vaderloze maatschappij? Van een maatschappij die rond een vader gestructureerd was, wisten we ongeveer hoe ze werkte. We wisten dat een kind de frustratie van een verbroken symbiotische band met zijn moeder kon symboliseren door dit tekort op rekening te schrijven van de man, zijn vader genaamd, met wie het zijn moeder moest delen. We weten ook hoe dat kind, met zijn tekort waarop een vader-ent gegriffeld was, grootgebracht werd in een ei, de familie genaamd, dat het beschutte tegen alle invloeden van de buitenwereld. In dat ei groeide het op: in een bad van waarden en normen waarmee dit kind het schuldgevoel, dat allesverterende gevoel dat door de vader-ent veroorzaakt wordt, zelf kon controleren. In datzelfde ei werd het kind ook gevoed en voorzien van kopieën van dingen uit de buitenwereld, die ontdaan waren van elke reële waarde of elk gevaar. Dit speelgoed diende om het kind in zijn volwassenwording te stimuleren. Het bood onschuldige miniatuurmodellen van de werkelijkheid waarmee het kind zich – fysiek, intellectueel of emotioneel – kon oefenen. Zo ‘schoolde’ het kind zich in de werkelijkheid, zonder dat het geconfronteerd werd met de gevaren of de dubbelzinnige vermenging van goed en kwaad die de buitenwereld kenmerkt.

Eenmaal het kind groot geworden was, wou het ook uit dat ei breken. Het verfde bijvoorbeeld zijn haar groen en beweerde dat het voortaan voor zichzelf zou beslissen. In dat ritueel, puberteitscrisis genoemd, rebelleerde het kind tegen de ouders en verzetten de ouders zich tegen de kinderlijke drang naar autonomie. Voor de ouders eindigde dit proces onherroepelijk in wat men het ‘lege nestsyndroom’ pleegde te noemen, een verwarrend gevoel van leegheid dat zich voordoet als niet het einde van het leven maar wel het levensdoel wordt bereikt. Het kind dat eindelijk zelf wilde beslissen en zijn autonomie wilde beleven, besefte niet dat de vader-ent en het schuldgevoel hem eindeloos vatbaar maakten voor overdracht. De leerkracht voor de klas, de baas op het werk, de man in uniform of de politicus op het podium, ze vormen een eindeloze reeks overdrachtsfiguren waarop alle emoties van haat tot liefde zich kunnen vasthechten. Dezelfde psychische structuur beweegt mensen ertoe zich te verenigen, in hun rebellie of in hun gehoorzaamheid, gericht voor of tegen een symbolische vader. Die structuur regelt ook het plezier, dat altijd in het teken staat van het al dan niet overschrijden van een denkbeeldige grens.

Dit doet al vermoeden hoe omvangrijk de gevolgen zullen zijn indien we, ongemerkt, in een vaderloze maatschappij verzeilen. Wat ons te wachten zou staan, is het einde van het schuldgevoel, de toegang tot het ongebreidelde plezier, het wegvallen van autoriteit en de hiërarchisch gestructureerde samenleving, en het einde van de leider als personificatie van de macht. Een totaal andere wereld.

Velen zijn geneigd hier onmiddellijk in de bres te springen voor het behoud van de oude wereld. We moeten weer aanknopen bij oude waarden, we moeten onze kinderen opnieuw beschermen! We moeten de verloedering stoppen. Deze critici kunnen er nog aan toevoegen dat de anti-autoritaire opvoeding in het verleden altijd gefaald heeft, en dat het vadersysteem toch altijd terug komt. Toch is hun reactie verkeerd, omdat elke reactie verkeerd is zolang het probleem enkel in termen van ‘vooruitgang’ of ‘achteruitgang’ wordt gesteld. Het gaat niet om vooruit of achteruit. De vraag is eerder of deze verschuivingen tot een stabiel systeem kunnen leiden, tot stabiele persoonlijkheden in een stabiele maatschappij. Complexe systemen evolueren van een stabiele toestand naar een andere stabiele toestand. Of je dit een verbetering of een teruggang vindt, hangt alleen af van het systeem waarin je zit.

Als we nagaan hoe kinderen vandaag worden opgevoed, dan lijken heel wat elementen erop te wijzen dat de klassieke ‘vaderlijke’ opvoeding op de terugweg is. Het gezin is geen beschermend ei meer. Het is vandaag zeer moeilijk om je kind te beschermen tegen de buitenwereld, al is het maar door het simpele feit dat het gemiddeld drie uur per dag televisie kijkt. En wat het dan te zien krijgt, is zeker geen sprookje meer, het is reality television. Hoe zwaar het uitoefenen van autoriteit valt, op een dergelijk terrein, blijkt alleen al uit de terughoudendheid van ouders om de televisie uit te zetten. Ouders doen dat niet. Ze durven het zelfs niet.

De opvoeding vandaag is niet meer gebaseerd op een autoriteitsmodel: ‘je moet doen wat ik zeg omdat ik je vader ben’. We zitten volop in een onderhandelingsmodel, waarbij ouders en kinderen opkomen voor hun noden en daarin een gemeenschappelijk belang zoeken. Dit heeft het ouderschap er niet gemakkelijker of rustiger op gemaakt. Om die reden hebben veel ouders het gevoel dat de kinderen hen snel boven het hoofd groeien.

De ommezwaai naar een onderhandelingsmodel is ook al geofficialiseerd. Kinderen hebben rechten, kinderen moeten gehoord worden, je mag je kinderen niet slaan. De tijd dat kinderen een verondersteld gelukkige kindertijd hadden in de beslotenheid van het gezin, is definitief voorbij. Verondersteld, want de eistructuur van de familie had ook het voordeel dat de maatschappij niet naar binnen kon kijken. Vandaag zijn kinderen maatschappelijk bezit geworden. Dat heeft zich onder meer uitgedrukt in de Witte Mars, maar het blijkt ook uit de systematische verdachtmaking van de ouder, die bij de minste aanwijzing wordt beticht van incest en misbruik van zijn kinderen. Aan ouders is dus ook niet veel ruimte gegeven om autoritair te zijn.

Ook in de commerciële wereld laat deze ontwikkeling haar sporen na. In de jaren tachtig verscheen de kidsmarketing. Voortaan kon de commerciële wereld zich rechtstreeks tot kinderen wenden, om hun iets te verkopen en, meer nog, hen te stimuleren de ouders onder druk te zetten: pester power noemt men dit in marketing-Engels. Dat roept meteen het beeld op van rotverwende egoïstische schepsels die uitgroeien tot impulsconsumenten, maar waarvan voor de rest niet veel te verwachten valt.

We kunnen het echter ook positief zien. Er worden nog steeds kinderen geboren: minder dan vroeger, maar ouders investeren er meer in, zowel in aandacht als in geld. De ouders van vandaag zijn ook ouder in leeftijd, maar ze hebben de keuze om kinderen te krijgen veel bewuster gemaakt, heel goed beseffend wat hun te wachten staat. Een gezin starten doe je vandaag vanuit een intrinsieke motivatie, niet omdat het moet of hoort, of omdat het bij de levensloop past. Kinderen krijgen is een experiment, geen verplichte levensfase die je onherroepelijk dichter bij de dood brengt. Het hebben van kinderen is dan ook losgekoppeld van eeuwig partnerschap of levenslange verantwoordelijkheid. Het is een engagement dat je aangaat voor twintig jaar, zoiets als de lening voor een huis. Daarna komen nog andere mogelijkheden tot experimenteren. Dat blijkt onder andere uit het feit dat grootouders niet meer de dagelijkse zorg voor de kleinkinderen op zich willen nemen. Zij hebben hun eigen leven.

Het maatschappelijke beeld van de ouder is ook aan het veranderen. Vroeger moest je rijp zijn om kinderen te krijgen, vandaag word je rijp door kinderen te krijgen. Kinderen krijgen is een manier om jezelf te realiseren. Onder zakenlieden valt het bijvoorbeeld op dat ouderschap niet meer gezien wordt als een privé-zaak die je beter verborgen houdt, omdat het je zakelijke belangen zou kunnen schaden. Je mag best een foto van je kinderen op je screensaver hebben staan, of stellen dat er op je family time niet af te dingen valt. Van plicht is ouderschap geëvolueerd tot moed. Het normatieve kader rond de familie en het gezin is weggevallen. Het gezin is nu een hoogst individuele keuze: niet wat je moet kunnen, maar wat je wil kunnen.

Meteen is ook een nieuwe stap gezet in de voortschrijdende emancipatie van de vrouw. De klacht over de onverenigbaarheid van de moederrol met een leven als actieve vrouw, is vervangen door de uitdaging om beide activiteiten te verenigen. De vraag is niet meer hoe een moeder ook nog een actieve vrouw kan zijn, maar hoe een vrouw ook een moeder kan zijn, meer nog, hoe moederschap het ‘vrouw zijn’ verrijkt en completer maakt. Door moederschap niet in oppositie met ‘vrouw zijn’ te lezen, maar als een dimensie ervan, lost het dilemma op. De nieuwe moeder is dan ook in eerste instantie een vrouw, aantrekkelijk en vol seksualiteit. Haar zorg is niet meer beschermend of betuttelend, maar stimulerend en uitdagend.

Dit nieuwe beeld van de familie geeft ouders een positieve kijk op hun ouderschap. En het merkwaardige is dat niet de maatschappelijke bewegingen, de politiek of de religie dit beeld van de nieuwe familie aanbieden, maar de merken. Mc Donald’s toont hoe de nieuwe ouder zich zonder schuldgevoel ook als een kind mag gedragen; Ikea demonstreert hoe design en binnenhuisinrichting voor ouders en kinderen een actief en levendig huis tot stand brengen; Volvo positioneert zich nu als family car, vol ruimte en muziek; Nivea heeft de symboliek van moederlijke zorg, zo typerend voor het merk, overgedragen op een gamma schoonheidsproducten en Ariel speelt niet meer in op de angst van moeders voor een niet helemaal schone was, maar op de bescherming van kleding, waardoor het hele gezin van zijn kleding kan houden.

Als Naomi Klein pleit voor een no brand society, dan moet zij – samen met alle politici en andere lieden die een sturende rol in de maatschappij ambiëren – één ding weten: invloed heeft iemand die oplossingen biedt, niet iemand die problemen schept. Moderne familiemerken spelen niet meer in op het schuldgevoel en de zelfopoffering van ouders, op plicht en verantwoordelijkheidsgevoel, maar op het essentiële plezier en de energie die je krijgt in de omgang met je kinderen.

Waar de familie geen norm maar een keuze is, wordt het doodnormaal dat de gehele maatschappij zich om de kinderen bekommert. Het feit dat thema’s als incest, mishandeling en verwaarlozing bespreekbaar zijn en overal besproken worden, is daarvan een logisch gevolg. Dit betekent niet dat zulke problemen ook vaker voorkomen. Therapeuten kunnen getuigen dat de geborgenheid van het familiale ei ook een broeinest van pathologie was. De neurose en perversie van de ouders konden zich daar ongestoord en ongebreideld overzetten op de kinderen. De happy family was een normatief beeld, niet noodzakelijk een realiteit.

Vandaag is een andere verhouding tussen gezin en maatschappij gegroeid. De familie is niet langer de hoeksteen van de samenleving. Eerder het omgekeerde geldt: men lijkt ervan uit te gaan dat de maatschappij een bepalende rol kan spelen in de opvoeding van kinderen. De bevoegdheid van de ouders wordt ingeperkt. Dat verlost hen van veel verantwoordelijkheid, waardoor ze meer ruimte krijgen voor het intrinsieke plezier om samen te leven met kinderen. Onderzoek naar het effect van echtscheidingen toont aan dat deze herverdeling van verantwoordelijkheden niet nefast hoeft te zijn. Nergens blijkt dat kinderen uit gescheiden gezinnen minder gelukkig of minder goed aangepast zouden zijn. Men suggereert zelfs het tegendeel. De spijt en pijn van het ogenblik zijn niet van die aard dat ze maatschappelijke structuren zullen destabiliseren, ook niet in landen met een echtscheidingsratio boven de vijftig procent. Wel blijkt dat kinderen uit gescheiden gezinnen minder geneigd zijn om zelf met een traditioneel gesloten gezin te beginnen. De nieuwe familie plant zich ook als idee voort.

Moderne koppels zien hun partnerrelatie en de relatie met hun kinderen als afzonderlijke zaken. Combineren is een uitdaging, geen noodzaak. Daardoor sta je als ouder dichter bij je kinderen. Je hoeft geen ouder te spelen, je kan jezelf zijn bij je kinderen. Je hoeft je eigen verlangen niet opzij te zetten om een kind tot ‘de norm’ groot te brengen. Moderne ouders gehoorzamen niet meer aan een extern opvoedingsideaal; hun ideaal is persoonsgebonden en bestaat erin de eigen verlangens over te dragen op het kind. Scholen en leerkrachten kunnen er van meespreken: ouders zijn steeds minder geïnteresseerd in de algemene schoolresultaten van hun kind, en willen alsmaar vaker de specifieke begaafdheden van kinderen gestimuleerd zien. Zo maakt de computergek zijn kinderen computergek, de biofanaat probeert zijn kinderen organisch bewustzijn bij te brengen en, waarom niet, de zakenman geeft zijn kinderen een neus voor zaken. De nieuwe opvoeding voedt op tot verscheidenheid, en net zoals bij biodiversiteit leidt die culturele diversiteit tot nieuwe stabiliteit. Sociologen gaan het alsmaar moeilijker krijgen om sociale klassen te definiëren. Het stond onlangs nog in de krant: als het op cultuurconsumptie aankomt, gedragen hoog opgeleide ingenieurs zich als laaggeschoolden. Het hele concept van sociale klasse moet vervangen worden door een complexe verweving van netwerken waarin mensen leven en met elkaar omgaan.

Het lijkt een mooi vooruitzicht, zo’n wereld vol culturele diversiteit. Toch knaagt de vraag of dit allemaal goed kan gaan. Kunnen we zonder vader, zonder verterend schuldgevoel, zonder absolute normen en waarden? Als de vader er niet is, wie of wat gaat het individu dan nog beletten de kortste weg naar het ongebreidelde genot te zoeken, of nog erger, zijn genot te verzekeren ten koste van de ander?

Om dit probleem te ontrafelen, kunnen we te rade gaan bij Jacques Lacans model van onze psychische structuur. Lacan onderscheidt drie ordes, de symbolische, de imaginaire en de reële orde. Het verschil tussen de drie kunnen we, om het heel summier te houden, illustreren met behulp van een euromunt. De symbolische waarde van de munt komt voort uit haar algemene erkenning. Als jij en ik erkennen dat je met een euro een colablikje kunt kopen, krijgt deze euro een algemene waarde – een abstracte waarde, want het blikje hoeft er helemaal niet te zijn. Het symbolische is dan ook wezenlijk de representatie van wat er niet is; het speelt zich uitsluitend af binnen de taal. Het imaginaire van de euromunt berust in de manier waarop ik deze munt een plaats geef binnen mijn zelfbeeld en mijn wereldbeeld. Ik kan mij rijk voelen, ik kan er iemand mee betalen, ik kan mij voorstellen wat ik er allemaal mee kan kopen. Ik kan de munt ook in verband brengen met mijn vaderland. Het is niet toevallig dat de meeste munten en biljetten vroeger een vader droegen. Het feit dat de euro de eerste globale munt is die geen vader draagt, is een realisatie van de vaderloze maatschappij. Het reële van een euromunt is tenslotte niets anders dan het feit dat het gewoon een dom stuk kopernikkellegering is dat, als je het opgooit, volkomen toevallig op de ene of de andere kant terecht komt.

Onze psychische structuur wordt gevormd door de verknoping van deze drie ordes. De vader is slechts een symbool, ingeplant in het psychisme van de mens. Als betekenaar van het tekort representeert ‘hij’ de bron van de frustrerende ervaring dat heel de wereld tegenzit als men zijn genot wil nastreven. Te beginnen bij het feit dat de moeder niet altijd aanwezig is wanneer de baby huilt, dat de grond hard is als je valt of dat andere kinderen ook iets willen en ook sterk zijn en ook kunnen slaan. De mens heeft geen echte vader nodig om deze reële frustrerende ervaring in zijn symbolisch systeem te representeren. Ook zonder vader maakt de reële ervaring het noodzakelijke gaatje in de symbolische schuifpuzzel. Het verdwijnen van de Vader, als machtspositie in de maatschappij, tast in geen enkel opzicht de culturele status van de mensheid aan. Het is dus niet de vader die ons de toegang tot het ongebreidelde genot ontzegt, maar de absolute onmogelijkheid om het reële – het gaatje in de schuifpuzzel – binnen de symbolische orde te vatten.

Als de vader vroeger tussenbeide kwam, gebeurde dat op het niveau van het imaginaire, van het Ik en zijn relaties tot de anderen, van de emoties ook. Op dat imaginaire plan heeft de traditionele gesloten familie het patroon gevestigd waardoor men zijn gelijke en zijn meerdere kon herkennen. De gelijke was degene waar de vader ook van hield – het andere ‘kind van God’. Dat schema kan men naar believen invullen met andere ‘actoren’, zoals de broer die dezelfde vader naar het leven staat. Daarbij is de meerdere natuurlijk diegene die de wet maakt, en die deze wet zelf mag overtreden, de machtige, de redder of de smeerlap. Gevat in een schema geeft dit imaginaire een typische driehoekige structuur te zien, waarbij twee mensen in een spiegel komen te staan, op basis van een derde spiegelpunt.

Dat spiegelpunt kan imaginair worden ingevuld met een vaderfiguur, een leider. Maar vandaag hebben we op dit spiegelpunt een blik geïnstalleerd, een alziend oog. How do I look. Het fenomeen Big Brother illustreert dit uitstekend. Big Brother is niet zomaar een aberratie van onze mediacultuur. Natuurlijk, vanuit het oogpunt van de vadercultuur is het waanzinnig om mensen in een huis op te sluiten, met schaarse middelen, een ondeelbare prijs en geen regels. Het is een pervers experiment. Nieuw hieraan is echter dat er geen pervers genietende vader zit te kijken. De kijker, dat zijn wij allemaal. Het oog van Big Brother is in wezen niets anders dan een spiegel. Wij staan allemaal op het derde punt, wij bezetten collectief de plaats van de vader. Het zijn de media die dit mogelijk maken. Zij houden een spiegel op waarin we onze gelijke kunnen herkennen. De media laten zien wat de mensen willen zien, namelijk zichzelf.

Big Brother is een extreem voorbeeld van een peergroup die zich vormt onder het oog van de veralgemeende mediablik. Maar de media-industrie heeft al langer de kracht van de peergroup ontdekt. Als K3 vandaag je kinderen in de ban houdt, is dat evengoed het effect van een marketingmachine die drie karaokesterretjes als een hechte groep vriendinnetjes aan de publieke blik voert. Dat het interesseveld en zelfs het lichaamsbeeld van je dochter daardoor gevormd wordt, toont dat je als ouder je kinderen niet meer kunt bezitten. Kinderen zijn van de wereld, niet van de ouders. De ouder kan het kind zoveel mogelijk ervaringen laten opdoen, maar kan het kind niet meer tekenen. Je mag je kind niet meer naar een ideaalbeeld boetseren; je mag het wel zoveel je wil meegeven van je eigen verlangen.

Big Brother is geen vader. Wij zijn geneigd om Big Brother te personifiëren en hem voor te stellen als iemand die ergens ver weg, in een duistere kamer, zit te kijken en de touwtjes strak in handen houdt. Het kafkaiaanse gevoel dat die persoon er wel is maar dat we hem niet kennen, is een restant van het oude vaderparadigma. In die context is het nieuwe model van de vaderloze maatschappij dat van de perfect lege stoel van de vader. De stoel is leeg, iedereen kan erop gaan zitten en zich het perspectief van de vader toe-eigenen, maar niemand kan blijven zitten. Zo kan iedereen voor zichzelf vaststellen dat de stoel perfect leeg is.

Het resultaat is een verbeterd model voor democratie: geen volk dat zijn leider kiest, maar een leeg spreekgestoelte dat iedereen kan betreden. Uiteindelijk leidt dit evengoed tot het nemen van beslissingen, want een goed gecultiveerd – en gemediatiseerd – idee realiseert zich altijd. Maar wellicht is dit model alleen leefbaar voor burgers die niet binnen een vadermodel zijn opgevoed. Alleen kinderen zonder vader kunnen een volk zonder leider worden.

Het leven in peergroup ontwikkelt zich tot het algemene model voor de samenleving. Het leidt de kinderen van vandaag sneller naar autonomie. Het is ook al de manier waarop tieners hun leven organiseren. Zij verzamelen zoveel mogelijk sociale vaardigheden – Big Brother is daarvoor een excellente leerschool. Ze leven in verschillende peergroups – hun gezin is daar slechts één van. Ze rebelleren niet meer. Aan absolute waarden hebben ze geen boodschap, maar voor een concreet geval kunnen ze, in hun peergroup, zeer goed uitmaken wat goed en fout is, wanneer een abortus wel of niet goed te praten valt. Solidariteit in naam van een groots en abstract doel kennen ze niet, maar met hun vrienden zijn ze enorm solidair. Ze zijn in staat om heel dicht bij elkaar te leven zonder te worden overspoeld. Ze kunnen heel mobiel zijn en vinden vlot toegang tot nieuwe sociale netwerken. Ze geloven in merken, als die merken maar ankerpunten bieden in hun sociaal leven, als ze maar sociale codes aanreiken. Ze zijn in staat om zelf te leren, zich om te scholen en hun weg te vinden. Dit is de nieuwe generatie, resultaat van de nieuwe familie.

Dit alles maakt meteen duidelijk waarom, bij afwezigheid van de vader, het individu niet ongelimiteerd en ten koste van de ander naar genot gaat zoeken. Waar de vader weggevallen is, wordt de peergroup het sociale apparaat dat het individu op zijn pad houdt. In afkickcentra weet men dit ook: de meest efficiënte therapie voor de drugverslaafde die zich rechtstreeks bedient van het liquide genot, is de groepstherapie, die hem in een sociaal netwerk inlijft.

Dat wij, die zonder vader zijn, elkaar niet meteen afmaken, betekent echter niet dat onze relatie tot het genot dezelfde blijft. Men zou gerust kunnen stellen dat onze maatschappij de neiging tot perversie vertoont. Een milde perversie? De omgang met drugs is daar een voorbeeld van, net als het feit dat het alziende oog, in dit geval P magazine, de Vlaamse soapsterren uit de kleren doet gaan. Pervers is ook de ethische discussie met betrekking tot genetisch gedesignde kinderen. Ook de zoektocht naar het extreme, naar de kick en het gevaar, kan men in zekere zin pervers noemen.

Er is geen officiële definitie van pervers. In dagelijks taalgebruik denken we aan iets ‘onfatsoenlijk’, iets dat voorbij de grens van het aanvaardbare ligt. Perversie heeft in ieder geval met een grens te maken, de grens die door de vader aan het genot werd gesteld. Genieten voor of voorbij de grens, zo heeft ook Freud respectievelijk de neuroticus en de pervert beschreven: de eerste droomt van wat de laatste doet. De milde perversie die onze maatschappij nu kenmerkt, laat ons echter niet alleen voorbij de grens genieten. Er is geen grens meer. Alles kan, of alles is tenminste (en dat is het milde van de perversie) bespreekbaar. We kunnen alles een wettelijk kader geven. Niet dat we nu allemaal de lotto gewonnen hebben. Waar de grens aan het genot rekbaar wordt, dreigt immers neerslachtigheid en stuurloosheid. De depressie is het ziektebeeld van de vaderloze maatschappij. De verantwoordelijkheid voor het reguleren van het genot komt bij het individu te liggen. Als je dochter plots geen vlees meer wil eten omdat ze daar dieren voor moeten doden, heeft zij haar eigen geloof gecreëerd, en zo het genot van ledigheid gevrijwaard. En zo gaat het met alles. De ene gelooft in feng shui, de ander gelooft dat een katamaran het opperste zeilplezier geeft. Zo krijgen we een proliferatie van minigeloofjes waarmee we ons verlangen kunnen sturen, en bij elk minigeloofje hoort ook een peergroup, en zo zijn we nooit alleen.

In de vaderloze maatschappij kun je dus maar beter ergens in geloven. Waarom niet in het plezier om kinderen te hebben, en in de toekomst van de nieuwe familie?