width and height should be displayed here dynamically

De subversieve charme van de bourgeoisie

Vroeger was het gebruikelijk dat museumwanden werden gecomponeerd volgens een symmetrisch ordeningsprincipe. In het midden een schilderij met een groot, liggend formaat bijvoorbeeld, links en rechts geflankeerd door wat kleinere werken en op de hoeken dan weer grotere doeken, met een staand formaat.

Langs drie wanden in een zaal van het Van Abbemuseum zijn de schilderijen nu opgehangen volgens een ander, maar vergelijkbaar beginsel. De onderkanten van de doeken zijn op dezelfde hoogte gehangen, waardoor ze een geheimzinnig verbond lijken aan te gaan. Het gaat om schilderijen uit de collectie van het museum, van kunstenaars als Isaac Israëls, Jan Sluijters en Arnout Colnot, die één lijn vormen met werken van de hedendaagse kunstenaars Silke Otto-Knapp, Karen Kilimnik en Katharina Wulff. De hedendaagse werken hebben geen lijst, maar ter compensatie is de wand van een ouderwetse lambrisering voorzien. Deze knipoog naar het eertijds etaleren van het hogere is de opmaat voor De subversieve charme van de bourgeoisie in het Van Abbe, een tentoonstelling over “burgerlijke elementen in de hedendaagse kunst”, zoals de ondertitel luidt.

In deze groepstentoonstelling heeft het Van Abbemuseum werken van 14 hedendaagse internationale kunstenaars bijeengebracht. Ze worden geconfronteerd met oudere werken uit de vaste collectie en met kunstwerken die het museum in bruikleen heeft. Zo’n mix van oud en nieuw zagen we ook al in EindhovenIstanbul, de vorige tentoonstelling in deze zalen, toen allerlei werken uit verschillende edities van de Biënnale van Istanbul werden geconfronteerd met stukken uit de collectie van het museum in Eindhoven. Als we ons niet vergissen, is de installatie met bijzettafel en sierlijke schemerlamp van Lukas Duwenhögger zelfs niet van zijn plek geweest.

In De subversieve charme van de bourgeoisie wordt een verband gelegd tussen hedendaagse tendenzen in de beeldende kunst en de burgerlijke traditie waarbinnen het Van Abbemuseum is opgericht. Het museum signaleert een hernieuwde belangstelling voor autonome media als schilderkunst en beeldhouwkunst, die “op intieme schaal weer ten tonele verschijnen”. Voorbeelden daarvan vinden een ‘scharniermoment’ en ‘referentiekader’ in de avant-garde uit de jaren ‘20 van de vorige eeuw.

Wat het museum precies met ‘burgerlijk’ bedoelt, blijft overigens nogal vaag. De eerste zaal is enigszins burgerlijk door de inrichting en de keuze van de kunstwerken, die allemaal werden aangekocht door Henri van Abbe, sigarenfabrikant (!) en grondlegger van het museum. Maar zijn de oude en nieuwe kunstwerken ook daadwerkelijk met elkaar verbonden? Heeft het schilderij van Katharina Wulff met twee figuren liggend op bed iets te maken met het liggend naakt van Jan Sluijters uit 1931 dat er vlakbij hangt? Hedendaagse kunstenaars bedienen zich van klassieke materialen en technieken, ze baseren zich op klassieke genres in de schilderkunst, zoals het figuurstuk of het landschap. Meer dan deze vage, formele overeenkomst stelt de band tussen jong en oud niet voor.

Gaandeweg wordt de tentoonstelling er niet duidelijker op. Het perspectief verschuift van de meer klassieke 20ste-eeuwse kunst naar de confrontatie met de 20ste-eeuwse avant-garde. Zo ligt het tapijt met de titelWarsaw Rug van Paulina Olowska voor Compositie No. II van Piet Mondriaan uit 1930. De droom van de utopische stad wordt in het werk van Olowska gereduceerd tot ornamenten in een toegepast kunstwerk. We lopen eroverheen zoals we over de idealen van weleer banjeren: zonder al te veel scrupules.

Opmerkelijk is dat deze twee werken geflankeerd worden door een grote tekening van Pierre Klossowski uit 1976, die een soort tussenpositie lijkt in te nemen. Op deze tekening wordt een scène uitgebeeld met een vrouw die belaagd wordt door twee mannen. De ene grijpt haar van achteren vast en trekt haar rok omhoog. De andere richt een zaklamp op haar kruis. Is dit een platte aanranding of een subtiele metafoor voor de nieuwsgierige kunstenaar die de mogelijkheden van zijn metier onderzoekt? Dat laatste ligt in het verband van deze tentoonstelling meer voor de hand, aangezien de vrouw halfnaakt een trap afdaalt.

Zo wemelt het op deze tentoonstelling van de hinkstapsprongen door pakweg honderd jaar kunstgeschiedenis. Soms ligt het verband tussen de verschillende werken erg voor de hand (de grote houtskooltekeningen van Iris van Dongen met een potloodtekening van Jan Toorop bijvoorbeeld), soms is er geen verband zichtbaar (een collage van Nicole Wermers naast een zelfportret van Edgar Fernhout).

Bepaalde combinaties werken wel. Een bloemstilleven van Gillian Carnegie hangt als een vreemde indringer tussen kunstwerken van De Stijl en het Russische constructivisme. In het figuratieve werk van Carnegie klinken zeer bewust echo’s door van vroegkubistische schilderijen van Picasso en Braque. Carnegies gejongleer met de modernistische traditie, waarbij de verhouding tussen het onderwerp en de verfhuid wordt onderzocht, wordt juist op scherp gesteld in confrontatie met de abstracte modernisten uit de jaren ‘20.

Al met al worden er af en toe aardige combinaties gemaakt, maar de bedoelingen ervan blijven meestal nogal onduidelijk. Veel handreikingen biedt het Van Abbemuseum ook niet. Terwijl EindhovenIstanbul vergezeld ging van een uitstekende bezoekersgids, moeten we het hier doen met een korte algemene zaaltekst aan het begin van de tentoonstelling. De subversieve charme van de bourgeoisie sorteert daardoor het effect van het drie keer achter elkaar uitspreken van de titel: de kans is groot op gestotter.

 

• De subversieve charme van de bourgeoisie tot 3 september 2006 in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, Eindhoven (040/238.10.00; www.vanabbemuseum.nl).