De vijfde Berlin Biennale
Een reeks vitrinekasten vormt een lange kronkel door een kleine ruimte in de Berlijnse Kunstwerke. De bezoekers schuifelen langzaam achter elkaar aan, kijkend naar de tekeningen van Soft City (1969-1975), een strip van de Noorse kunstenaar Pushwagner. De tekeningen – ze vertonen een fijne lijn en een zekere hand – verbeelden één dag uit het leven van een echtpaar in een volledig gerationaliseerde samenleving. Eindeloze flats, rijen auto’s, gelijkvormige kantoorruimtes, fabriekshallen en overal driedelige kostuums… het is het beeld van een dystopie, van een wereld waarin alles in een vast keurslijf geperst is. Dromen en emoties in deze eenvormige werkelijkheid worden hooguit gesuggereerd door enkele passages in tipp-ex. In een hoek van de kleine ruimte, schuin boven de vitrine, toont een tv fragmenten van de voetbalklassieker Duitsland – Nederland. Het geheel oogt wat ouderwets. Het voert het type toekomstvisioen op waarmee we vertrouwd zijn geraakt door Orwell, Huxley en recenter ook films als Brazil en The Matrix. Maar toch, de strakke pentekeningen werken biologerend. Je vergaapt je aan de simpele virtuositeit en raakt er steeds moeilijker van los. Op deze wijze neemt de vorm het langzaam over van de inhoud. Net als bij Orwell en Huxley ligt de kracht van het werk niet louter in een ideologische kritiek, vermomd in een toekomstvisie, maar in de intimiteit waarmee een wereld zonder intimiteit geschetst wordt. Langzaam verleidt Pushwagner je, tekening na tekening, om op te gaan in zijn visioen van een samenleving die niet meer vanuit de mens, maar vanuit het systeem gedacht wordt.
Het werk van Pushwagner is exemplarisch voor het motto van de gedurfde en delicate vijfde Berlin Biennale: When things cast no shadow. De samenstelling is in handen van het curatorenduo Adam Szymczyk en Elena Filipovic. Over vier locaties zijn ongeveer vijftig kunstenaars te zien met werk dat vaak speciaal voor de tentoonstelling is gemaakt. De namen zijn verrassend onbekend en bladerend door de Kurzführer valt op dat, naast enkele ‘herontdekte’ oudere kunstenaars als Pushwagner, er veel jong talent aanwezig is. Wat de tentoonstelling gedurfd en kwetsbaar maakt is de wijze waarop Szymczyk en Filipovic de kunstenaars vrijgelaten hebben om nieuw werk te maken of oud werk te tonen, zonder daarbij thematische beperkingen op te leggen. Een benadering die tegen de verwachting in niet tot een chaotisch geheel heeft geleid, maar een opmerkelijke eenheid oplevert. Deze thematische eenheid lijkt als vanzelf uit de verschillende werken voortgekomen en juist daarin schuilt de kracht van de tentoonstelling.
De rode draad in de biënnale blijkt de relatie tussen het intieme en het u- of dystopische. Dit levert in de Neue Nationalgalerie van Ludwig Mies van der Rohe een spannende groepstentoonstelling op. 23 kunstenaars hebben op bombastische wijze de bovenverdieping overgenomen. De grote glazen kubusvormige ruimte is gevuld met kunstwerken die op een parasitaire wijze inhaken op elementen van het gebouw zelf. Ze doen dit niet op een rustige, geordende manier, maar staan kriskras door elkaar. Werken die uit meerdere delen bestaan worden vaak doorkruist door een ander werk. Het is een riskante opzet, doordat het bijna onmogelijk is om individuele werken vanop een afstand te bekijken. Wat deze rommelige enscenering redt, is de grote nadruk op details in de werken, die daardoor om een intieme blik vragen.
De confrontatie tussen intimiteit en utopisch modernisme komt onder andere naar voren in een werk van Paola Pivi met de ironische titel If you like it, thank you. If you don’t like it, I am sorry (2007). Een metershoog raster bedekt met bonte nepedelstenen staat opgesteld aan de ingang. De heldere logica van het raamwerk contrasteert sterk met de kleurenpracht van de edelstenen, die je verleiden om ze van dichtbij te bekijken, waardoor je meteen het overzicht over het geheel verliest. Achter het werk van Pivi staat een groep van vier glanzend gele architecturale vormen van Gabriel Kuri, getiteld Items in care of items (2008). Over de modernistisch ogende sculpturen hangen jassen en tassen, alsof een schoolklas ze als garderobe heeft gebruikt. De harde optische, ruimtelijke kwaliteit van de sculpturen steekt af tegen de tactiele kwaliteit van de kledingstukken. Andere werken spelen directer met de architectuur. Zo breekt bijvoorbeeld Daniel Knorr de strenge formalistische eenheid van het gebouw door aan de overhangende daklijst felgekleurde vlaggen te hangen. De strakke geometrische architectuur verandert in een reusachtig kermiskraam. Centraal in de tentoonstelling staat Melvin Moti’s film E.S.P. (2007), die het terugkerende thema van utopie versus intimiteit mooi samenvat. Over een surrealistisch ogende opname van een uiteenspattende zeepbel, die 18 minuten in beslag neemt, leest een monotone stem fragmenten voor uit An experiment with Time van J. W. Dune uit 1927. Hierin omschrijft deze Britse luchtvaartingenieur de bizarre ervaring dat hij in zijn dromen in de toekomst kan kijken. De rigoureuze empirist Dune besluit hieruit dat we tijdens onze slaap in een tijdloze wereld verzinken, waarin toekomst en verleden afwisselend oplichten. Dune stelt zich het intieme moment van dromen voor als een kort oponthoud in een utopische ruimte met een soort paradijselijke tegenwoordigheid van alle tijden. De uiteenspattende zeepbel op het scherm verandert door de trage stem in een hallucinerend beeld uit een tijdloze droomwereld. Een utopie vervat in de intieme ervaring van een close-up. Zo plaatst Moti tegenover het dystopische vogelvluchtperspectief van Pushwagner het utopische potentieel van de kikvors, die niet meer over de dingen denkt, maar haast in ze denkt.
• 5th Berlin Biennial for Contemporary Art: When Things Cast No Shadow tot 15 juni op vier locaties in Berlijn en verspreid door de stad. Voor meer informatie zie www.berlinbiennial.de.