Een feit is steeds een kopie
“Eén realiteit volstaat.”
Virginia Woolf
Onze mythen, onze goden bevinden zich in het woordenboek. Daar leest men de verhalen die onze ziel voeden en openbaren. Ze bestuderen is niet het zoeken naar een duidelijke verklaring, maar naar een volgende wending der betekenis.
Realisme moet
‘Je moet realistisch zijn’ – hoe vaak hoort de jongeling dat niet? In dat refrein wordt de veilige wereld aangeprezen met al zijn begrensdheid. Beter de beperkte mogelijkheden, dan de onbegrensde onmogelijkheid.
‘Je moet alles laten zien, want dat is nu eenmaal de realiteit’, zo hoort de ouder geworden jongeling geregeld zijn/haar jonge pupillen zeggen. ‘Ja, denkt hij/zij dan, dat geldt voor het laten zien, maar geldt dat ook voor het bekijken?’ Want wat is degene die ‘alles’ bekijkt? Toch maar een voyeur?
Het is opvallend hoe wij ons die werkelijkheidszin als een verplichting moeten opleggen. Het moet daarmee dus slecht gesteld zijn, dat hij ons zo ingeprent moet worden. De mens leeft met zijn kop in de wolken, niet met zijn twee – nog wel! – voeten op de aarde!
Deze dringende aanbevelingen zijn fragmenten van een dialoog, die eindeloos herspeeld wordt, tussen ouders en kinderen, leraars en leerlingen, patroon en werknemer, echtelieden.
In dit theaterstukje komen steeds twee rollen voor: we kennen die allemaal zo uit het hoofd, we zouden alles meteen zo op de scène van het leven kunnen herspelen. Geen van beide rollen heeft geheimen voor ons. We kennen de realist net zo goed als de dromer. Ze staan immers op een volmaakte manier tegenover elkaar: het argument van de ene is het spiegelbeeld van het argument van de andere.
De realist weet; de idealist wil. De realist heeft zich in het gevecht met de ‘feiten’ bij hun hardheid neergelegd. Wat hij daardoor weet, is zeer kostbaar: hij kent het object buiten en los van zichzelf. De idealist trivialiseert die feiten en weet dat het object bewerkt kan worden door de wil. ‘Het volstaat te willen’, kan je ergens bij Stendhal lezen. Ook dat is een onschatbaar weten.
Wat de realist weet, is gebroken: tussen wat kan en wat niet kan. Tussen beide is er geen brug. De realist doet afstand van de andere kant. Nostalgie is onvermijdelijk aanwezig. Hij kent het leven als: ‘vroeger’, ‘ooit’, ‘nooit meer’. De idealist erkent deze breuk niet. Hij wil de eenheid van de wil, de continuïteit van het project. Hij is dan ook altijd toekomstgericht. Hij is een utopist: hij leeft in een plaats die nergens is. Natuurlijk knaagt dat onverwerkelijkte aan hem. Verbeten moet het nog onwerkelijke verdedigd worden. Wreedheid is zijn natuurlijke tendens.
De realist haalt voordeel uit zijn breuk: hij is een opportunist. De wereld is een urne vol mogelijkheden: het volstaat alert, snel en scherp te zijn. De idealist misprijst die triviale kruimels, die echter wel een behoorlijke buit opleveren. Het kansspel mag me te min zijn, maar waarom wint mijn buurman die zo realistisch is, het grote lot?
In deze fase is de realist een initiërend sadist: hij ontdoet je van je illusies (“Illusions Perdues”). Hij zegt je dat de maatschappij uit krachten bestaat waar je vooral niet tegenin moet gaan, die je als een materie moet gebruiken (Talleyrand, de eerste realist van de moderne geschiedenis; “La Rovina di Kash”, Calasso). Triomfantelijk realisme, moraal van het amorele. Leerschool van de opportuniteiten. De beperkte werkelijkheid is juist daardoor bron van onbegrensde kansen, die de idealist systematisch ontgaan. Leedvermaak, cynische provocatie tegenover de idealist als incarnatie van de naïviteit. (Op dat ogenblik is het theaterfragment in de fase van de hoog oplopende woordenwisseling terechtgekomen.) Beurtelings is werkelijkheid niets (alleen maar beperking) en alles (namelijk kansen). Tegenover ‘de enige’ van de idealist, ‘de eindeloze mogelijkheden’ van de realist. Maar juist het statuut van mogelijkheid is eminent kwetsend voor de idealist. Het mogelijke is hem te min, het unieke en dus noodzakelijke alleen telt. Wat kunnen mogelijk vele minnaressen in de weegschaal leggen tegenover de unieke?
Realisme is een sociologisch verschijnsel, gekoppeld aan de risico’s van het burgerlijke bestaan. Een burgerlijke organisatie levert een maatschappij met eindeloze mogelijkheden, maar dus ook met onbegrensde risico’s. Feiten zijn hier cruciaal. De aristocraat weet zich boven de feiten verheven, want in een symbolische orde gezet. De burgerij daarentegen weet dat haar ambitie onder het teken staat van het aleatoire. Haar principe is de gelijkheid van kansen. Van willekeurige kansen?! Je zou van minder realist worden.
De realistische moraal is dwingend en bestraffend: je moet de feiten onder ogen zien. Dat zou op zich al goed zijn. De leerschool der feiten. Niemand die iets met de feiten doet: ze bijvoorbeeld relativeert, bagatelliseert, ze onderzoekt en ondervraagt, ze leert begrijpen. Nee, de feiten op zich, de naakte feiten. Ieder feit een doodlopende straat, maar juist dat hoort. Fetisjisme van de feiten. Maar wat zijn feiten waar men alleen maar naar kijkt? Feiten op afstand geobjectiveerd. Ons realisme is een skopische perversiteit die we ons aanpraten als rationele burgerplicht.
Tegelijk laat dat realisme de geest uit de fles. Hoe zien immers die absurde feiten eruit? Als sensatie. Sensatie is de laagste vorm van emotionaliteit. De makkelijkste vorm om subjectief te zijn. Het subjectieve herleid tot de doorgang van een sensatie-impuls. De laatste gestalte van het romantische subject: de hysterische voyeur. Het domein van het subjectieve is zo vrijer dan ooit. We zien hoe realisme en idealisme hier elkaars spiegelbeeld zijn.
De burgerlijkheid stimuleert de ontwikkeling van een idealistische innerlijkheid. Maar deze laatste is hoe dan ook afgestempeld door het realisme: even sadistisch, even geborneerd, even moraliserend. Het idealisme is de triomf van de burgerlijkheid. Met het idealisme ontstaat zeker geen symbolische orde; het is slechts de schaduwboekhouding van de burgerlijke percentages.
Je zult alleen realiteit kennen
Realisme is het resultaat van een aantal aan elkaar gebonden ontkoppelingen: het realisme maakt het object los van het subject. Het trekt het subject eruit als een zieke tand. De tegenconsequentie is een massieve exaltatie elders van het subject dat dan weer het object als onkruid uitwiedt.
Realisme is een epistemologie. Het is de voortdurende produktie van feiten. Feiten zijn vandaag een zeer merkwaardige categorie: datgene wat los is gemaakt van het subject. Om ‘t even wat, maar los daarvan, van dat fossiel. Die ontkoppeling alleen al geeft een meerwaarde. Hoe trivialer het feit – hoe meer waarde het heeft. Alle feiten die ontkoppeld werden van het subject zijn homerisch triviaal.
Het objectieve is datgene waartoe we ons niet verhouden: een absurd gegeven dus (Postman). Nee, zeker niet de prikkeling van een objet trouvé, maar de matte, resonantieloze feitelijkheid. Een werkelijkheid gewalst tot feitelijkheid: dun als een scheermesje, vlijmscherp, want het dispositief heeft verregaande consequenties.
De maatschappelijke en intellectuele haat tegen het subjectieve laat elders het sentimentele subject en een naïef realisme vrije loop. Als straathonden, als epidemie. Wat is hun mooiste combinatie? De angst: het dwingend bedreigende dat een orkaan van subjectiviteit aanwakkert. Wat is terreur anders dan de ervaring van een subject dat object wordt? Ik merk dat het een zeer gegeerde toestand is, vandaag.
Kennis is ook voor ons, ook vandaag een magische operatie. Vandaag komt kennis niet doorheen ons tot stand, maar, nog veel merkwaardiger, ontkoppeld van onszelf. De ervaring – die zulk een mooie wisselpositie heeft – is geen basis meer: er is dus geen contact, geen uitwisseling, geen dialectiek. De vraag wat het is dat men kent, is steeds absurder aan het worden. Informatie is de mooiste categorie daarvan: toon, meldt, breng in de openbaarheid en kijk, dat is het dan.
Daartegenover hebben wij geen enkele plaats meer te zoeken, in te nemen. Wij staan meteen ‘in de schoenen’ van de feiten. Op een naïeve manier wordt geprobeerd het zelf op de plaats van het object te krijgen – alsof men zou proberen de positief- en de negatief-pool van een magneet tegen elkaar aan te drukken. Onszelf ervan proberen te overtuigen dat we toegang hebben tot het object zelf, vanuit het object zelf. Dit betekent natuurlijk dat het kennende subject zelf een object wordt. Het compromis met de feiten is identificatie met de feiten. Geen feit kan protest of verwijt uitlokken. Het is waar, met de feiten discuteert men niet vandaag. De filosoof die ooit de feiten in het ongelijk stelde, is voorgoed het voorwerp van spot.
Het realisme vraagt van het bewustzijn van de mensen dat het de wereld niet meer vanuit dat bewustzijn zou bekijken, als een ervaring-van-de-wereld, maar integendeel het bewustzijn zou zien als onderdeel van de wereld, zelf bekijkbaar vanuit die wereld-op-zich (Appleyard). De wereld der feiten is het cognitieve centrum van waaruit voortaan gedacht moet worden. Daar hebben we het zeer sprekende woord ‘objectiviteit’ voor. Het is denken alsof men niet zelf denkt. Heel de laat 20ste-eeuwse polemiek tegen het subject is daar een uitvloeisel van.
Wetenschap maakt deze merkwaardige verschuiving van het standpunt van het subject naar de plaats van het object mogelijk en noodzakelijk. Het werkt als een prisma dat naast het ‘ik denk en ervaar’ een virtuele dimensie projecteert: die van het (ongedachte en niet ervaren) feit-op-zich. In de ongehoorde uitnodiging om mijn eigen onloochenbare ervaring van een ‘dalende zon’ als illusie te vernietigen, wordt de mens gevraagd alles te aanvaarden omdat het objectief waar zou zijn. Bevrijd van de illusie der ervaring is men beschikbaar voor alle mogelijke her-illusioneringen. De immuniteit die de ervaring levert, is buiten werking gezet. Met het realisme is de mens aan de waan der feiten overgeleverd (men beseft toch dat voor alles argumenten gevonden worden!).
De 19de eeuw laat de cultus van de feiten op immense schaal zien. Het is de eeuw die de feitelijkheid geproduceerd heeft, die alles tot grondstof verklaarde om daar feiten uit af te leiden. Procedures werden opgesteld om overal de strategie van de feitelijkheid te doen slagen en om het waarmerk ervan gecontroleerd toe te kunnen schrijven. Het universum werd hier voor het eerst als een feit beschreven: zonder resonantie, dom want alleen maar meetbaar, grondstof want alleen maar feit voor zover men het kan bewerken. De realistische werkelijkheidsopvatting is een produktieve relatie tot de dingen. Niet alleen de feitelijkheid moet geconstrueerd worden; eenmaal de wereld tot verzameling feiten gereduceerd, wordt het mogelijk die feiten in een immense constructie- en produktieketen op te nemen. Noem iets een feit en je kunt het verhandelen en transformeren. Deze triomferende reductie beleefde de 19de eeuw als een overwinning op zichzelf, als een bevrijding van zichzelf. Wie feitelijkheid produceert, moet ook zelf tot feit omgebouwd worden. Het universum is een continuum met maar één categorie: de feitelijkheid.
Het goocheltruukje: realiteit
Voor de semiotiek is realiteit bij uitstek een projectie. Als nominalistische theorie sluit zij het vertrouwen in de autoriteit der dingen-op-zich uit. Realiteit is een alsof; realisme is een conventie. Iets waarvan je de vorm kunt onderzoeken, maar dat geen enkele substantie heeft. Realiteit is een code. Die code alleen is kenbaar.
Dit wat nihilistisch klinkend programma is een strategisch antwoord op de autoriteit die van het realisme uitgaat. Het maakt realiteit denkbaar als belanghebbend en zeker niet als belangeloos argument.
Het maakt ook de fundamentele intersubjectiviteit van de term realisme duidelijk: het is een regelaar van verhoudingen. Realisme moduleert de verhoudingen tot de dingen, maar dat zijn altijd verhoudingen tussen mensen en tot zichzelf. Ieder realisme is dus een politiek en moreel programma. Realisme is een moraal na de religie; het is de religie van de dingen-op-zich.
Realiteit is voor de semiotiek een effect, dus een resultaat, een constructie. Realiteit is zeker niet dat absolute beginpunt waar iedere betekenis rond cirkelt als een handschoen rond een hand (Sartre).
Trouwens – hoeveel culturen hebben de termen ‘realiteit’, ‘realistisch’ en ‘realisme’ nodig gehad en dus uitgevonden voor hun mentale ordening?
Alleen het denkbare is reëel
In de filosofische problematiek heeft realisme een andere rol. Realisme is er de toekenning van ‘werkelijkheid’ aan de idee en dus een corresponderende devaluatie van de ervaren werkelijkheid tot schijnvorm. Realisme als radicaal idealisme dus. Het gedachte wordt het objectief bestaande. De objectieve realiteit als schijnmanifestatie.
Dit realisme van de idee staat in scherp contrast tot de nominalistische idee dat een woord maar een woord is.
Het filosofisch realisme houdt een veroordeling van schilderkunst in. Het beeld behoort tot het verschijnen, niet tot het zijn van het concept. Duchamp veroordeelde retinale kunst.
Alleen het zichtbare is reëel
Voor ons heeft realisme een sterk visuele invulling. Realisme is een zaak van kijken, zichtbaar maken, visualiseren. Beelden vallen dus bij uitstek onder de problematiek van het realisme.
Niet verwonderlijk dus dat elders zo hardnekkig tegen het beeld geageerd wordt: het beeld verleidt ons dan wel niet meer tot een religieuze perversiteit, maar tot epistemologische waan.
De beeldproblematiek is bepalend voor heel onze mind-setting. Kennen is een beeld zien (het zien op zich volstaat niet: het object van het zien moet een beeld zijn). Een feit vandaag is een beeld.
Wij leven sinds het camerabeeld in een radicaal nieuwe wereld. Het luidt een zo diepgaande en zo allesomvattende omwenteling in dat we ons nauwelijks kunnen (durven?) realiseren wat dit betekent. Hier hebben we immers een beeld dat niet door een verbeeldingsproces tot stand kwam, maar dat objectief gerealiseerd wordt. Het camerabeeld is essentieel realistisch. Camerabeelden worden immers gerealiseerd via een a-menselijke interface tussen beelddrager en afgebeelde met als enige bemiddelaar het licht. Iedere foto draagt de intieme code van het afgebeelde, niet de culturele code van het afbeelden. Of het camerabeeld een oppervlak heeft met herkenbare motieven, of integendeel onherkenbaar is, doet hier niets terzake: een onscherpe foto, een onherkenbare nachtopname, een extreem uitvergroot detail – steeds blijft het de garantie houden van die interface. Ieder camerabeeld is een optische kloon van het vertrekpunt. Maar wat is het vertrekpunt? Na de eerste kloning kun je dat al niet meer weten.
Camerabeelden zijn dan ook radicaal abstract: geabstraheerd van het model, niet gerealiseerd in een materie. Andere beeldvormen zijn realistisch omdat ze uit en met tastbare materie verwerkelijkt worden. In fotografie daarentegen is het latente beeld de wezenlijke karakteristiek. Er is geen substantieel origineel, slechts een virtuele mogelijkheid waaruit alles afgeleid moet worden. Camerabeelden kennen het drama van de materie niet – de drager in de fotografie is steeds een mogelijke drager tussen vele andere, een tijdelijke en terloopse drager die geen enkele dwang op het beeld uitoefent. Het camerabeeld zit niet in zijn drager, maar ligt erop, wordt er inderdaad alleen maar door gedragen. De eigenlijke foto leidt een bestaan in een onlokaliseerbare schemerzone: de drager kan verdwijnen, maar een foto eigenlijk nooit meer.
Een stijl die zich ontkent
Het realisme is ook een esthetische discipline. Een strategie van het verbergen, van de omkering, van het contrast, van de melodie door een dissonant doorbroken. Het is geen strategie die het vertrouwde, hetzelfde, het herkenbare als onderwerp heeft, maar die integendeel het vertrouwde, bekende zelfde subtiel, maar tegelijk radicaal uit zijn hengsels licht. Het is geen illusionistische strategie, maar een des-illusionistische. De gelijkenis wordt schokkend, de kopie is gebroken, de waarschijnlijkheid grotesk, het contrast tussen de afgebeelde werkelijkheden te groot.
Het realisme is hier niet meer de ijverige en ijdele, triomfantelijke en pompeuze triomf van de encyclopedie van de wereld. Dat is het project van de informatie. En vermits cultuur daar onderdeel van geworden is, helaas ook het project van de cultuur die niet meer een kwaliteitsaanduiding, maar een beschrijvende categorie is geworden. Inventarisez.
Het realisme is het antwoord daarop, in de enige toonaard die mogelijk is, namelijk door te inventariseren. Maar het realisme als hoogste filosofie van het burgerlijke tijdperk is een inventaris met contrasterende kruisverbindingen, met groteske combinaties, met hallucinatorische associaties. De vraag van dat realisme is dus niet meer de analogie, de mimesis, de getrouwe weergave – dat is slechts het vertrekpunt, niet het eindpunt. Wat daarna komt is een radicale inversie hiervan. De weergave braakt de gelijkenis terug uit. De gelijkenis wordt niet meer verbonden met het vergelijkende subject (zie eens hoe gelijkend, kijker, met wat je weet!), maar wordt van het subject ontkoppeld. De lezer en beschouwer is niet meer in een machtspositie die hem toelaat autonoom te herkennen, maar hij wordt gedwongen om te herkennen (weer dat moeten, die moraal).
De ambitie van het beeld is doorgaans boven het hier en nu van de beschouwer uit te reiken. In het realistische beeld vervoegt het een hier en nu: de Olympia van Manet kijkt ons nu aan, steeds weer. Cultus van het bijtende ogenblik, van de waan van aanwezigheid die men in de film met de term identificatie benoemt.
Realisme is echter vooral een poging om het exemplarische karakter van een figuur, een gebeuren, een tafereel te ontkrachten. Het esthetische realisme vervoegt daarmee in feite het morele en het epistemologische realisme: de illusieloze observatie zonder pathie. Laten zien hoe het is iets te zien, zonder het te interpreteren. Hoe zou een wezen kijken dat niet begrijpt wat het ziet? Eminent camera-ideaal (Winogrand). Maar ook eminent sentimenteel ideaal – immers welke emoties worden vrijgemaakt als men emoties neutraliseert! Het realisme kiest voor die hysterische, want ongeordende emotie ten koste van een geordende en dus afstandelijker emotionaliteit.
Het realisme van de vorige eeuw laat vooral het gevecht zien tegen de beschermende waarschijnlijkheid. Het is dan ook van nature geneigd tot karikatuur, het groteske, het enorme. Het is een beschrijvende techniek die herkenbaar maakt en identificatie stimuleert: die dus het subject comfortabel bedient. Maar om het meteen in een identificatie met het object te dwingen, te storten. Niet toevallig dat de horror-sprookjes (Andersen) en -verhalen (Poe) in die periode ontstonden, de fantastiek die ons ineens naar het andere doet kantelen: van identificatie met de held, naar identificatie met het insignificante object in de buurt. Maar ook kanteling van het triomfantelijke toeschouwer-zijn in een pijnlijk betrapt-worden. De eigen blik wordt geobjectiveerd door het storende detail (Benjamin en Barthes: de kwetsende objectivering die men ondergaat door de aanwezigheid van het onherleidbare want niet plaatsbare en dus ordeverstorende detail). In dit realisme wordt de beschouwer uitgehold en abstract. Hij verandert van plaats en substantie, zoals in het wetenschappelijk realisme.
Verre van nuchter en objectiverend te zijn is deze strategie eminent subjectiverend. Dit realisme is het averechtse wapen waarmee een misprezen romantiek zijn weergaloze revanche neemt. Het subject niet meer in het centrum van een uiteindelijk steeds weer geordende wereld, maar exalterend op de proef gesteld door de revanche van het reële in de kleinste details.
De strafschop
Realisme is een cruciale categorie sinds de menswetenschappen en sinds de relais-apparatuur (fotografie, klankopname, pers, enzovoort) de basis zijn gaan vormen van ons handelen en denken in de wereld. Realisme is een relais-constructie: het losmaken van de feiten uit de globale ervaringscontext. Een feit is immers een gekaderde en gefocuseerde kopie (dus een relais).
Daartegenover kan men twee andere modi plaatsen: de mythe en de ervaring. Beide zijn een arbeid, niet produktief, maar ambachtelijk. Ze houden alle processen van het denken in de ban van het concrete.
De afbeelding op de voorpagina maakt deel uit van de reeks “Andere Porträts” (1994-1995) die Thomas Ruff tentoonstelt in het Duitse paviljoen in Venetië.