width and height should be displayed here dynamically

Referentie OMA

In zijn voorwoord tot de catalogus bericht Bernard Colenbrander, initiatiefnemer van deze tentoonstelling, over de aanvankelijke terughoudendheid van voormalige medewerkers aan het Office for Metropolitan Architecture van Rem Koolhaas om aan deze tentoonstelling deel te nemen. Eens een eigen weg ingeslagen, wilde men liefst niet voor eeuwig OMA’s stempel op het voorhoofd dragen; de Belg Xaveer de Geyter weigerde zelfs deelname.

Colenbrander nam als impuls voor zijn project de werkmethode die OMA als bureau hanteerde. In zijn lyrisch essay “De erfelijkheid van het geniecomplex” snijdt hij prettig vlot de materie aan, maar onderwijl duwt hij Koolhaas meteen een trapje hoger de mythe in. Dat stoort wel eens. Wel krijgt de lezer een goede indruk van de belabberde situatie van het Nederlande architectuuronderwijs en -praktijk eind de jaren ’70. OMA, opgericht in 1978, wordt vervolgens als enig alternatief voorgeschoteld. De organisatie van het bureau was zeer minimaal en werd door Koolhaas zelf wel eens gesaboteerd. Gerefereerd wordt naar Walter Gropius’ “The Architects Collaborative”, een samenwerkingsverband van gelijkwaardig geachte medewerkers met als ambitie de horizon en de uitwerking van projecten voorbij het gevraagde. Bij OMA werd de plichtmatige gewichtigheid van het architectenvak verguisd door de paranoïd-kritische denkprocedure, bekend uit het boek “Delirious New York”. Niet doorgaan op hetgeen reeds uitgewerkt is, maar associatief freewheelen langs de handgrepen die men ontwaart, zien of het klikt en pas naderhand controleren of wettelijke regels niet overtreden werden: dat is de formule toegepast onder leiding van Koolhaas.

Wat deze studie en tentoonstelling wezenlijk interessant maken, zijn de becommentarieerde en gedocumenteerde projecten. Colenbrander brengt de projecten aan via vijf min of meer sluitende invalshoeken: de nomadische ruimte, verschuivingen in de standaard, emblemen, het nieuwe wonen en Berlijnse projecten. Alle projecten zijn boeiend, wij lichten er enkel dat van Willem-Jan Neutelings even uit. Zijn stedebouwkundige studie voor de Zuidrand van Den Haag formuleert geen plan maar enkel een permanent transformatiemodel. Neutelings wil het perifere gebied niet als een te ontsluiten of in te palmen gebied benaderen in functie van de stad, maar als een specifiek gebied op zich. Hij omschrijft de verschillende functies in het gebied die verder ontwikkeld kunnen worden, zoals lanen met commerciële en publieke gebouwen, disparate landschapselementen, woningbouwlocaties en tenslotte een groot lineair park. Relatief onafhankelijk van elkaar kunnen deze dan verder ontwikkeld worden, gespreid over de tijd. Eenzelfde doorheen de tijd getrapte regie van uitbouw voorziet Neutelings ook voor een multifunctioneel complex met woningen, winkels, kantoren en parking. Wat indien een onderdeel ervan zich sneller ontwikkelt dan een ander? Waar dit in een vertikale stapeling van deze functies een ernstig groeiprobleem zou opleveren, kan dit in een horizontale functiespreiding elastisch binnen de vooropgestelde normen opgevangen worden. Tegelijkertijd levert het een dynamische vorm op waarvan men het uiteindelijk resultaat eigenlijk niet voorzien heeft. Klapper op de vuurpijl is het studiewerk voor een “School van de Toekomst” bestemd voor volwasseneneducatie. De studie vertrekt vanuit de vaststelling dat een lineair loopbaanmodel steeds minder voorkomt; integendeel een erg grillig patroon van bijscholing, werkloosheid, rust en werk wordt de regel. Een school zou daarom moeten inpikken op snelle, flexibele opleidingen in een vlot bereikbaar en voor fluctuaties vatbaar gebouw; een soort vormingssupermarkt. Vanuit dit principe reikt hij twee modellen aan; hoog- of laagbouw naargelang de locatie (kostprijs). Het concept van het gebouw wordt bepaald vanuit de randvoorwaarden, niet vanuit de seminarie-accomodatie. 

De tentoonstelling zelf is zeer compact en beknopt, de publikatie werd als werkmap verzorgd vormgegeven. Maar vanwaar die verplichting om zich strikt tot voormalige medewerkers van OMA te beperken? Is deze exclusiviteit zinvol?

 

• “Referentie OMA, de sublieme start van een architectengeneratie” tot 5 november met onder meer projecten van Rients Dijkstra, Art Zaaijer, Kees Christiaanse en MVRDV in het Nederlands Architectuurinstituut, Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00).