width and height should be displayed here dynamically

Een gids over moderne en hedendaagse architectuur in Luik

Na de uitgave van de kaart Liège — Architectures de la ville door HLM (fondation d’architecture et d’urbanisme) in 2006 en L’Équerre. Réédition intégrale door de Éditions Fourre-Tout/Société Libre d’Émulation de Liège in 2013 is de publicatie van de Guide d’architecture moderne et contemporaine de Liège (1895-2014) een derde mijlpaal in de recente inventarisatie, studie en ontsluiting van het gebouwde patrimonium in Luik. Het boek is tot stand gekomen op initiatief van de Cellule architecture de la Fédération Wallonie-Bruxelles en uitgegeven door Mardaga. Het is het eerste van een kwartet — de overige drie aangekondigde delen zullen handelen over Bergen/Henegouwen (2015), Charleroi (2016) en Doornik/Picardië (2017). De reeks wordt geleid door twee historici, Sébastien Charlier en Thomas Moor, die begeleid worden door een wetenschappelijk comité, bestaande uit de decanen van de architectuurfaculteiten van de universiteiten van Bergen, Brussel, Louvain-la-Neuve en Luik.

Was de in 2006 uitgegeven kaart voornamelijk een proeve van boedelbeschrijving van de gebouwde omgeving van Groot Luik (van de vroegste bouwwerken tot de meest recente) en ging de heruitgave van het tijdschrift L’Équerre gepaard met een grondige analyse over één specifieke periode — het modernisme — dan reiken de ambities van de Guide d’architecture moderne et contemporaine een stuk verder. De gids omvat niet alleen een inventaris van een vierhonderdtal gebouwen, maar brengt tevens een geomorfologische studie van het grondgebied Luik én een cultuurhistorische analyse van de plaatselijke architectuur en stedenbouw in de afgebakende periode (1895-2014).

In Voyage aux rythmes d’une ville-paysage schetst Rita Occhiuto, onderzoeksdirecteur van het laboratorium Ville-Territoire-Paysage van de Universiteit Luik, de lange geschiedenis van de ‘constructie’ van de Vurige Stede. De beheersing van de twee rivieren die in Luik samenvloeien — de Maas en de Ourthe — is het onderwerp van de eerste hoofdstukken van Occhiuto’s tekst. Luik is het resultaat van niets minder dan een gevecht tegen deze waterlopen, waarvan talloze armen werden drooggelegd of rechtgetrokken. De finale slag voltrok zich vanaf 1926 nadat de Maas een laatste keer gruwelijk had uitgehaald. De Grote Overstroming staat sindsdien letterlijk op de gevels van gebouwen gegrift. Een heus Maas-plan — de oprichting van talloze pompstations die in de meeste gevallen een modernistisch jasje kregen — zorgde ervoor dat een dergelijke ramp nadien niet meer plaatsvond.

Nadat Occhiuto de strijd met Maas en Ourthe belicht heeft, focust ze op andere grote infrastructurele ingrepen die het aanzicht van de stad verder bepaald hebben: het graven van het Albertkanaal, de aanleg van de spoorwegen en de gruwelijke vernietiging van complete stadsdelen om het gemotoriseerde verkeer tot in de kleinste poriën van het stedelijke weefsel te kunnen laten doordringen. Op minder dan twintig pagina’s borstelt Occhiuto een even revelerend als prikkelend beeld van de stad, analytisch én geëngageerd. Zo levert ze op het einde van haar essay kritiek op het onvermogen van beleidsmakers om de talloze contemporaine stedenbouwkundige en architecturale projecten op elkaar te betrekken in een coherent en toekomstgericht plan.

In hun cultuurhistorische bijdrage die de korte titel Regards kreeg, zoomen Sébastien Charlier en Thomas Moor achtereenvolgens in op de Art Nouveau/Jugendstil (1895-1918) (met Paul Jaspar, Victor Rogister, Paul Comblen en Clément Pirnay als vaandeldragers), het modernisme (1918-1940) (met voornamelijk de architecten rond het tijdschrift L’Équerre, die de steun genoten van de Schepen van Openbare Werken Georges Truffaut), het openbare bouwen (1940-1977) (met onder andere opnieuw L’Équerre, de groep E.G.A.U., individuele architecten zoals Jean Englebert en Charles Vandenhove, die in Schepen van Openbare Werken Jean Lejeune een wapenbroeder vonden) en de recentste tijd (1977-2014) (waarin aandacht ontstond voor het reeds gebouwde patrimonium, onder meer onder impuls van Charles Vandenhove, en grote werven werden opgestart, waarvan het Gare de Guillemins zonder twijfel de bekendste is). Mede dankzij het bijzondere fotomateriaal laat de tekst van Charlier en Moor zich lezen als een heuse pageturner. Zij hebben aandacht voor hoogtepunten — het Palais des congrès van L’Équerre — én dieptepunten — de spijtige afbraak van Jaspars Galeries liégeoises op de Boulevard d’Avroy.

De overige 350 bladzijden van de Guide zijn gewijd aan individuele bouwwerken, die per geografische sectie geordend zijn. Elke sectie wordt voorafgegaan door een korte geomorfologische schets, met een bespreking van de menselijke ingrepen op het oorspronkelijke terrein. De secties volgen elkaar op zoals de stad zich vanuit het centrum steeds verder ontvouwt — eindigend bij de gebieden buiten Luik (van Wasseiges, over Clavier en Soumagne, tot Visé). De lemmata over de individuele bouwwerken zijn geschreven door niet minder dan 48 auteurs. Ontwerpen die passen in een ruimere totaalvisie worden soms in groepsverband ingeleid. Zowel cultuurhistorische bijzonderheden als technische uitvindingen, zowel nieuwe inzichten op het vlak van bouwen en wonen als baanbrekende stedenbouwkundige denkbeelden vormen het onderwerp van de korte teksten.

De foto’s van de gebouwen, geleverd door Élodie Ledure (aangesteld door directeur artistique de la photographie Emmanuel D’Autreppe) zijn helaas niet steeds van hoog niveau. Was het niet aangewezen geweest om deze loodzware missie, net als de lemmata, te verdelen over meerdere opdrachthouders? Het is ook jammer dat Ledures foto’s enkel buitenzichten bieden, terwijl in de korte teksten zowel exterieur als interieur aan bod komt. Het boek wordt afgesloten met een imponerend wetenschappelijk apparaat: een uitgebreide bibliografie per bouwwerk, geflankeerd door een algemene bibliografie en een overzicht van relevante masterscripties en proefschriften. Een lijst met alle namen van architecten, stedenbouwkundigen — en kunstenaars die in opdracht van hen werken aan projecten bijdroegen — vormt het sluitstuk van de gids.

De Guide d’architecture moderne et contemporaine de Liège (1895-2014) wil heel veel tegelijk zijn. De gids schetst een geomorfologisch én een cultuurhistorisch beeld van de stad. Er is ruime aandacht voor het verleden, maar ook voor de recentste — en zelfs toekomstige!? — ontwikkelingen. In de gids is Luik duidelijk het hoofdonderwerp, maar ook de zeer ruime omgeving van de stad komt in beeld. Het boek behandelt stedenbouwkundige naast architecturale onderwerpen; er wordt met andere woorden voortdurend in- en uitgezoomd. Er wordt degelijkheid, ja zelfs wetenschappelijkheid nagestreefd, maar evengoed is de gids kritisch, partijdig, tendentieus. Niets minder dan de kaft is hiervan het duidelijkste voorbeeld: het gaat om een detailopname van het Palais permanent de la Ville de Liège (1938-1939) — la patinoire in de volksmond — een van de modernistische hoogtepunten van voormalig stadsarchitect Jean Moutschen. Het multifunctionele gebouw staat sinds enige tijd te verkommeren. Een plan van aanpak is in de verste verte niet te bespeuren – zelfs afbraak is niet uitgesloten. Kan de Guide hierin verandering brengen? Als het gebouw ooit tegen de vlakte zou gaan, dan zou de Guide de eeuwige getuige zijn van deze monumentale vergissing.

 

Sébastien Charlier/Thomas Moor (red.), Guide d’architecture moderne et contemporaine/Liège/1895-2014, werd in 2014 uitgegeven door Mardaga (Collegestraat 27B, 1050 Brussel, 02/894.09.42, www.editionsmardaga.com) i.s.m. de Cellule architecture de la Fédération Wallonie-Bruxelles.