‘Een schreeuw van grenzeloze ironie’
Isidore Lucien Ducasse (1846-1870), alias Lautréamont (of ‘Comte de Lautréamont’), is de auteur van een klein maar explosief oeuvre: Les Chants de Maldoror (1869), een lang prozagedicht in zes zangen, en Poésies I en II (1870), geen gedichten maar verzamelingen spreuken, beginselverklaringen en parodiërende aforismen over, vooral, Franse literatuur. Toen Ducasse nog leefde, kwam zijn werk hooguit een tiental mensen onder ogen, en door zijn vroege dood leken alle voorwaarden aanwezig voor definitieve vergetelheid, temeer omdat over de mysterieuze auteur vrijwel niets bekend was. Het tegendeel gebeurde: in de twintigste eeuw kreeg Lautréamont een mythische status en werd hij een object van fascinatie voor ettelijke generaties schrijvers en beeldend kunstenaars.
Lautréamont werd verscheidene keren herontdekt, een eerste keer in België. Les Chants de Maldoror, in 1869 gedrukt door de Brusselse uitgever Albert Lacroix, was nooit verspreid, maar in de zomer van 1885 kwam een exemplaar van de onverkochte oplage in handen van Max Waller, bezieler van het avant-gardetijdschrift La Jeune Belgique, waarin dat jaar een strofe uit de eerste zang werd gepubliceerd.[1] Zo vonden Lautréamont en Maldoror hun weg naar enkele Franse auteurs, zoals Remy de Gourmont, Léon Bloy en Alfred Jarry.
De tweede herontdekking kwam op naam van de surrealisten. Philippe Soupault stuitte in 1917 op een antiquarisch exemplaar van Les Chants de Maldoror, waarna André Breton en Louis Aragon Lautréamont prompt uitriepen tot ‘totale revelatie’: zijn godslasteringen, zijn geweldsvisioenen, zijn perversiteiten, zijn zwarte humor, zijn ‘schreeuw van grenzeloze ironie’ maakten hem tot grote revolutionaire voorloper. In 1919 vond Breton een exemplaar van Poésies in de Bibliothèque nationale de France, de integrale tekst werd gepubliceerd in het tijdschrift Littérature. Lautréamont stond definitief op het podium van de literatuurgeschiedenis.
Het contrast tussen Les Chants de Maldoror en Poésies heeft sindsdien veel pennen in beweging gebracht. Na decennia van vooral mythologiserend commentaar is er recentelijk sprake van een heropleving van het onderzoek: nieuwe details over Ducasses leven worden ontdekt, nieuwe thema’s aangeboord; de queer dimensie van Les Chants de Maldoror wordt belicht, bijvoorbeeld in het motief van de hermafrodiet en de amfibie, of in de terugkerende pederastische scenario’s. Die heropleving wordt ook bevorderd door een zeer actieve Association des Amis Passés, Présents et Futurs d’Isidore Ducasse, uitgever van de Cahiers Lautréamont.[2]
Hier vertaald zijn de elfde strofe uit de eerste zang, die in 1885 Lautréamonts wederopstanding inluidde in La Jeune Belgique, en het eerste hoofdstuk uit de zesde zang, met de beroemde passage waarin van Mervyn, ‘zoon van het blonde Engeland’, wordt gezegd dat hij ‘mooi [is] als de toevallige ontmoeting op een sectietafel van een naaimachine en een paraplu’ – een van de mantra’s van het surrealisme. In beide fragmenten ontrolt zich tussen Maldoror, een soort gekweld alter ego van de verteller, en Mervyn, de jongen aan wie hij zich wil vergrijpen, een vergelijkbaar script, geïnspireerd op Goethes gedicht ‘Erlkönig’: ‘Ich liebe dich, mich reizt deine schöne Gestalt / Und bist du nicht willig, so brauch’ ich Gewalt.’
Noten
1. De geschiedenis van die eerste herontdekking wordt gedetailleerd uit de doeken gedaan in: Frans de Haes, ‘Johan Stärcke, de eerste Nederlandse vertaler van Freud en Lautréamont’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, nr. 1, 2003, pp. 1-16. De eerste Lautréamontvertaler in de Lage Landen was overigens niet de Amsterdamse arts Johan Stärcke in 1917, maar de Vlaamse romancier Paul Kenis, die in 1909 acht strofen uit de eerste zang vertolkte: ‘Graaf de Lautréamont’s ‘Zangen van Maldoror’’, in: Nieuw Leven, nr. 6, 1909, pp. 255-262. Voor de vroege receptie van Lautréamont in Nederland, zie ook: Bastiaan D. Van der Velden, Lautréamont in Nederland (1891-1917), Amsterdam, Nederlandse Academie voor Patafysica, 2015. Na de eerste integrale vertaling van Johan Stärcke, De zangen van Maldoror (Van Dishoeck, 1917), verschenen er in het Nederlands nog twee hervertalingen, van C.N. Lijsen (De Bezige Bij, 1962; Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1992) en van René Sanders (Kelderuitgeverij, 2011).
2. Het jaarlijkse Cahier Lautréamont verscheen tussen 1987 en 2010, en sinds 2019 verschijnt het opnieuw. Zie ook: Kevin Saliou, Le Réseau de Lautréamont. Itinéraires et stratégies d’Isidore Ducasse, Parijs, Classiques Garnier, 2021.