width and height should be displayed here dynamically

Figures on a Ground. Perspectives on Minimal Art

Als kunststroming uit de jaren zestig wordt minimal art voornamelijk gedefinieerd door een esthetiek van reductie. Werk van individuele kunstenaars, dat vaak complexer was dan sommige critici en curatoren wilden (doen) geloven, werd door enkele invloedrijke tentoonstellingen zonder veel consideratie onder één noemer gebracht. Het is bovendien bekend dat een groep witte mannen centraal stond, zoals Donald Judd, Dan Flavin en Robert Morris. De tentoonstelling Figures on a Ground. Perspectives on Minimal Art in CAB draait deze wanverhoudingen om. Naar analogie met de figuur-grondrelatie uit de gestaltpsychologie, brengen curatoren Eléonore de Sadeleer en Evelyn Simons een andere benadering naar voren. Ze stellen zowel hedendaags als twintigste-eeuws werk van zeventien vrouwelijke kunstenaars centraal, en sleutelen aan de context waarin het minimalistische kunstwerk doorgaans wordt gepresenteerd.

De relatie tussen sculptuur en omringende architectuur wordt bij het betreden van de Fondation geïntroduceerd door het werk van twee jonge kunstenaars. Allereerst is er de sculptuur van Anna-Maria Bogner in de vestibule: opgespannen zwarte kabels met haakjes in twee c-vormen verbinden vloer en plafond. Het scherpe lijnenspel contrasteert sterk met de kasseien en ‘onzuiverheden’ van deze ruimte. Verderop houden twee sculpturen van Sonia Kacem het midden tussen een heuveltje en een tent: het ene object bevindt zich binnen op de vloer en het andere buiten tegen de wand van de patio. Minimalistische kunst bracht expliciet de architecturale context naar voren, maar deze werken lijken nog een stap verder te gaan. Ze parasiteren welhaast op de architectuur om zo de positie van minimalistische sculptuur in vraag te stellen.

Naast werk van jonge, hedendaagse kunstenaars bevat de tentoonstelling ook kunst van de (weinige) vrouwelijke minimalisten die faam verwierven in de jaren zestig. Anne Truitt, Agnes Martin en Charlotte Posenenske namen deel aan enkele – intussen iconische – internationale tentoonstellingen die het minimalisme hielpen consolideren. Werk van Truitt was te zien in Primary Structures (1966) in het Jewish Museum en Martin was aanwezig in Systemic Painting (1966) in het Guggenheim en The Art of the Real (1968) in het Museum of Modern Art. In Serielle Formationen (1967) in Frankfurt waren zowel werken van Posenenske als Martin te zien. De Belgische Marthe Wéry was samen met Martin terug te vinden in Fundamental Painting (1975) in het Stedelijk Museum Amsterdam. Van zowel Martin als Truitt wordt gevoelig, gelaagd werk getoond dat minder koel, serieel of industrieel is dan het canonieke minimalisme. De bekende, kleurige, totemachtige sculpturen van Truitt lijken industrieel geproduceerde geometrische objecten, maar werden verrassend genoeg met de hand vervaardigd. Truitt bedekte de houten kolommen met tientallen lagen verf om ze vervolgens glad te schuren, zodat de geste van het schilderen volledig werd weggewerkt. De reeks Arundel die ze startte in het begin van de jaren zeventig bestaat daarentegen uit schilderijen met een opvallende textuur, opgebouwd uit vele lagen witte acrylverf, en met één of enkele amper zichtbare potloodlijnen. Deze reeks, waarvan Arundel XXVII (1975) in CAB te zien is, toont de naakte materialiteit van de witte verf en het delicate karakter van grafiet. Ook dit minder bekende schilderwerk nuanceert de koelheid van haar sculpturen. Agnes Martin is vertegenwoordigd met Untitled #1 (2002): een vierkant canvas, met zijden van ongeveer anderhalve meter, waarop brede pastelgele banden worden afgewisseld door smallere grijze banden. Voorgrond en achtergrond wisselen elkaar af en doen het werk oscilleren tussen illusoire diepte en volstrekt abstracte vlakheid. De potloodlijnen die de banden afbakenen, zijn nog licht zichtbaar en de gesso onderlaag schemert door; door de materialen waaruit het is opgebouwd te tonen, krijgen de abstracte vormen van het werk eveneens een concrete dimensie. 

Het minimalisme maakt de ruimte waarin het werk is opgesteld, de ruimte van de toeschouwer, nadrukkelijk onderdeel van de kijkervaring. Non-referentiële kubussen, L-balken en andere eenvoudige vormen worden in dialoog met de ruimte opgesteld, waarbij de toeschouwer zich verhoudt tot de objecten door er om- (en soms over)heen te bewegen. Zo bestaat MW34, ST (1993) van Marthe Wéry uit twee panelen bedekt met lichtkleurige acrylverf die schijnbaar nonchalant tegen de muur leunen. Het schilderwerk maakt zich op die manier los van de muur. Ook de muurschildering 69 roller stripes form a big zigzag (grayscale gradient) (2020) van Claudia Comte maakt verder duidelijk dat de schilderijen objecten zijn, en niet zomaar afbeeldingen. 69 roller stripes is precies op de muur achter Wéry’s werk aangebracht met een verfroller: een vet geometrisch patroon verandert van zwart naar wit. Schilderwerken van Ann Edholm en Jessica Sanders hangen bovenop deze muurschildering, en de drie zwarte, samengestelde kolommen van Julia Mangold zijn niet langer volstrekt statisch onder invloed van Comtes vibrerende lijn.

De laatste ruimtes bevatten meer klassieke opstellingen. Links worden de schilderwerken van Mary Obernig en Anne Truitt uitgespeeld tegen een ascetische, koperen sculptuur van Meg Webster. Rechts wordt het abstracte schilderwerk van Carmen Herrera geconfronteerd met de haast spirituele, tactiele panelen van Gloria Graham en met T Oscillator, Fret/Extrusion/Hole (2015) van Tauba Auerbach: een abstracte tekening gemaakt uit een weefsel van strookjes wit textiel. Auerbach, gefascineerd door geometrische friezen, brengt vierdimensionale ornamentatie aan op een tweedimensionaal vlak. Net zoals in veel andere werken wordt de spanning opgezocht tussen het minimale en het klinische enerzijds en het haptische en het gedetailleerde anderzijds.

De film Minimal Art (2019) van CAB-resident Ariane Loze aan het eind van de tentoonstelling is een metareflectie op het minimalisme als kunststroming. Zoals in haar andere films speelt Loze alle personages en verzorgt ze de regie, het camerawerk en de postproductie. Minimal Art speelt zich af in de industriële white cube van CAB, en er wordt geciteerd uit nummers van Art Press en L’Art Vivant uit 1972 en 1973, zodat de veelheid aan perspectieven op het minimalisme met enige reflexieve spot nogmaals wordt gedemonstreerd. Loze drijft vakkundig, bij wijze van epiloog, verder een wig in de barst die de curatoren tot stand brengen in het clichématige, mannelijke en monumentale beeld van deze kunststroming.

 

• Figures on a Ground. Perspectives on Minimal Art, tot 12 december in Fondation CAB, Borrensstraat 32, Elsene.