width and height should be displayed here dynamically

Film in Iran

Onder het regime van Sjah Mohammed Reza Pahlavi kende Iran een vrij bloeiende filmindustrie die jaarlijks een 70-tal films voortbracht. Populaire genres waren de komedie, het melodrama en de ‘luti’, een soort actiefilms. Door de steun van de Verenigde Staten voor het moderniseringsprogramma van de Sjah, en de daarmee gepaard gaande verdediging van Amerikaanse commerciële belangen, werden film- en televisieprogrammatie vooral beheerst door MGM-films en NBC-series. 1969 luidt het ontstaan van de cinema motefävet (de nieuwe Iraanse cinema) in met Darius Mehrju’i’s Gav (de koe) en Qaisar van Mas’ud Kimia’i. Deze laatste was een film in het ‘luti’-genre, met een duidelijke band tussen de good guys en de traditionele cultuur. Gav is eerder van sociaal-realistische inslag en markeert het begin van een neorealistische trend die tot heden voortduurt.

Desondanks wordt bij het uitbreken van de revolutie de cinema voornamelijk beschouwd als een instrument van westerse cultuurkolonisatie. Zo’n 180 bioscopen worden door het revolutionaire vuur vernield. Een strenge censuur selecteert zowel in de import als in de eigen productie. Scènes die als aanstootgevend gezien worden, worden verwijderd, of gedeeltelijk onzichtbaar gemaakt. De controle op de eigen productie betreft synopsis, script, cast, technische ploeg en het afgewerkte product. In 1989 valt de censuur op het script weg, maar dat doet weinig af aan de censuur die de filmmakers zichzelf opleggen. Onduidelijkheid over wat kan en wat niet, zorgt gedurende de eerste jaren na de revolutie voor de afwezigheid van vrouwen in Iraanse films. Aan de mate waarin vrouwen op het voorplan treden, is overigens een evolutie in de censuur af te lezen. Als halverwege de jaren ’80 het aantal vrouwelijke personages stijgt, dan bevinden ze zich eerst vaak op de achtergrond, tegen het einde van het decennium komen ze ook vooraan in de beeldcompositie. Ook de evolutie van de ‘afgewende blik’ naar een rechtstreeks, soms seksueel geladen kijken naar de mannelijke tegenspeler is markant in een culturele omgeving die vrouwenogen, door het gebruik van de sluier, een uitzonderlijk sterke expressieve lading geeft.

Het grootste probleem van de Iraanse film zijn noch de inhoudelijke beperkingen, noch de kwaliteit van de films, die overigens buiten kijf staat – men denke aan het intelligente en toegankelijke modernisme, wars van alle hysterie, van Abbas Kiastorami – maar wel de gebrekkige infrastructuur en vooral de concurrentie van video en televisie. Via goedkope satellietontvangers zijn immers verschillende televisiekanalen te ontvangen, ook van meer westerse landen, wat door de politieke leiders met lede ogen wordt aanzien. Het officiële verbod op videorecorders leidde tot een erg bloeiende zwarte markt in buitenlandse videocassettes van lage technische kwaliteit. De ironie wil dat het regime om dat tegen te gaan op grote schaal een infrastructuur voor massamedia moet uitbouwen.

 

• Voorlopers uit de jaren ’60 en ’70 van de hedendaagse Iraanse film zijn in de maand maart te zien in het Brusselse filmmuseum, Baron Hortastraat 9, 1000 Brussel (02/507.83.70).