width and height should be displayed here dynamically

Fotografie und Individuum

Voor zijn eerste fototentoonstelling grijpt het recent vernieuwde Folkwang Museum in Essen terug naar de eigen collectie. Aan de hand van 15 geselecteerde fotografische oeuvres, strategisch geplukt uit de hele geschiedenis van de portretfotografie, wordt de rol die portretfotografie gespeeld heeft in de definitie en onttakeling van het begrip ‘individu’, nader onderzocht.

De tentoonstelling is opgedeeld in vier kleine, overzichtelijke zaaltjes. De eerste zaal behandelt de manier waarop een aantal fotografen de temporele dimensie van het individuele bestaan aan de orde stelt. Zo exploreert de Duitse fotograaf August Sander in zijn reeks Menschen des 20. Jahrhunderts hoe een heel tijdsgewricht zich in het lichaam (in de gewrichten en huidplooien) van de geportretteerde inschrijft, terwijl de meer intieme reeks van Hans-Peter Feldmann eerder scherpstelt op de biologische tijd. In 100 portretten – beginnend bij een pasgeboren baby en eindigend met een eeuweling – schetst hij het onontkoombare proces van veroudering dat ieder individu ondergaat. In beide reeksen worden de getoonde lichamen generisch gelezen: elk individu vertegenwoordigt niet zichzelf maar een bevolkingsgroep (Sander) of één bepaalde leeftijd (Feldmann). Aandacht voor de plaats van het individu in de tijd voert weg van een dieper schouwen naar het unieke, individuele zelf van de geportretteerde. Een nog radicalere oplossing van dit unieke zelf door de blootstelling aan tijd wordt zichtbaar in de reeks zelfportretten van de Amerikaanse fotograaf Ken Ohara. In één lange portretsessie van 24 uur waarin hij elke minuut een zelfportret maakt, zien we enkel nog een versplinterd, onstabiel zelfbeeld, een hopeloze verstrooiing van het ‘ik’ over 1440 beelden.

Is het fotografische portret dan niet in staat de unieke kwaliteiten van het individu te vatten, het een podium te bieden voor zijn eclatante verschijning? Als we de beelden van Hugo Erfurth of Otto Steinert mogen geloven, te zien in de tweede zaal, dan lijkt de portretfotografie daar wel degelijk toe in staat. Niet toevallig werken beide fotografen tijdens periodes van grote sociale omwenteling (Erfurth rond de eeuwisseling, Steinert in de periode van de wederopbouw na WO II), periodes waarin de maatschappij haar hoop stelde op de kracht van het individu om zichzelf te affirmeren. Alhoewel beide fotografen deze scheppende kracht van het individu huldigen, leggen ze toch duidelijk andere klemtonen: Erfurth zoekt het individuele eerder in de houding, terwijl Steinert de uniciteit van de gefotografeerde Nobelprijswinnaars eerder situeert in hun krachtige gelaatstrekken.

De twee hedendaagse fotografen (Thomas Ruff en Edgar Hofs) die tegen deze historische voorbeelden worden uitgespeeld, staan eerder sceptisch tegenover het vermogen van het portret om dit patente zelf te laten oplichten. De reeks van Ruff plaatst het portret in het verlengde van de identiteitsfoto (en reduceert het zo meteen tot de registratie van een niet meer dan oppervlakkige gelijkenis). De portretten van Hofs lijken steels genomen stadsopnames, maar zijn in feite doorwrochte ensceneringen. Net zoals bij Ruff stelt de geënsceneerde authenticiteit van zijn straatportretten de vermeende transparantie van het fotografische beeld in vraag: eerder dan een eenvoudig doorgeefluik, blijkt het geconstrueerde beeld nu zelf een obstakel te zijn dat elke simpele toegang tot het afgebeelde leven blokkeert.

De portretsituatie installeert een ruimte vol met potentiële conflicten: die tussen model en fotograaf, tussen model en camera en tussen camera en fotograaf. Meer dan eens moet het portret bevochten worden op de dictatoriale wil van de fotograaf én de onverschilligheid van de camera, het thema van de derde en vierde zaal. De reeks Selbstdarstellungen van Heinrich Riebesehl in de derde zaal vormt daar een perfecte illustratie van. In deze reeks geeft de fotograaf het beslissingsproces uit handen en laat de geportretteerden (vaak een koppel of twee vrienden) zelf hun portret maken. Hij staat hen toe hun pose te controleren met behulp van een spiegel die naast de camera staat opgesteld en geeft hen een zelfontspanner in handen. Belangrijke beperking: ze mogen maar één enkel beeld maken, waardoor Riebesehls subjectiviteit bij de uiteindelijke presentatie van de beelden nog meer wordt ingeperkt. Het resultaat is een reeks innemende beelden van lichamen die zichzelf aarzelend (en soms paniekerig) een houding proberen te geven. De afwezigheid van een fotograaf, bij wie ze bevestiging zouden kunnen vinden, zorgt dat ze enkel kunnen terugvallen op hun eigen verbeelding. Meteen transformeert de geïmproviseerde portretstudio in een laboratorium waar er naarstig wordt gezocht naar een ‘juiste’ afstemming tussen het eigen zelfbeeld, het sociaal aanvaarde (of gewenste) zelfbeeld en het geprojecteerde ‘objectieve’ beeld dat de spiegel hen aanreikt. Een heikele evenwichtsoefening die vaak voor een hilarisch geschipper zorgt.

In elke zaal wordt eenzelfde spanningsboog geschetst: van een overmoedig (naïef?) vertrouwen in de potentie van het fotografische portret om dat enigmatische en enigszins aanmatigend wezen dat zichzelf een ‘individu’ noemt in beeld te kunnen brengen, naar een fundamenteel wantrouwen waarbij vooral de onvoorstelbaarheid van dat unieke zelf wordt beklemtoond. In de tentoonstelling wordt dit kwijnend geloof in het fotografische portret vooral gelezen als het resultaat van een relatief recente ontwaarding van het begrip ‘individu’. Niet de gebruikte fotografische strategie, maar de maatschappelijke context waarbinnen het fotografisch portret functioneert, bepaalt uiteindelijk hoe het beeld gelezen wordt. De reeks identiteitsfoto’s van Thomas Ruff demonstreert de hedendaagse onttakeling van het individu wellicht het indringendst: hier verschijnt het geformatteerde individu, dat wil zeggen het individu dat niet langer een uniciteit mag opeisen die verder gaat dan een louter decoratieve opsmuk.

 

Fotografie und Individuum. Porträtkonzepte loopt nog tot 4 april in het Folkwang Museum, Museumplatz 1, 45128 Essen (201/8845.444; www.museum-folkwang.de).