width and height should be displayed here dynamically

Friedrich Kittler. Optische Medien

In het najaar van 2002 bracht Friedrich Kittler, zowat de grondlegger van de Duitse mediatheorie, voor het eerst een lessenreeks in boekvorm uit. Het nuttige van deze lessen, die bestemd waren om de studenten aan de Berlijnse Humboldt Universität in te leiden op zijn eigen werk, is dat we voor het eerst met een echt toegankelijke tekst van Kittler te maken krijgen. Anders dan bij Kittlers bekende werken, die door hun Habilitationscharakter en/of hun enigmatische schrijfstijl soms moeilijk te verteren zijn, bestaat Optische Medien uit een lineair opgebouwd betoog waarin de auteur eerst de theoretische grondslagen van zijn werk toelicht, om vervolgens tot een mediahistorische analyse van de moderniteit over te gaan. Het verrassende is echter dat het boek, ook al gaat het om een lessenreeks, een problematiek aanboort die geheel nieuw is in Kittlers denken – of liever: in Optische Medien gaat Kittler van start met een analyse die hij al meermaals aankondigde, maar nog nooit had uitgevoerd.

Terwijl Kittler in zijn vroegere werk steeds verschillende media analyseerde en onderzocht hoe ze op elkaar inwerkten, beperkt hij zich in dit boek volledig tot de optische media. Dat heeft alles te maken met Kittlers voornemen om zijn inzichten ditmaal terug te koppelen naar de wortels van de moderniteit – tot nog toe overschreed hij zelden het symbolische jaartal 1800. Kittler is ervan overtuigd dat de westerse moderniteit tot in haar kern gestuurd wordt door de opkomst en ontwikkeling van optische media. Vanuit dat perspectief leest hij de gehele geschiedenis van de moderniteit opnieuw. Zo betoogt Kittler dat de uitvinding van het renaissanceperspectief slechts mogelijk was dankzij de nieuwe optische media waarover schilders konden beschikken. Zijn belangrijkste punt is echter dat de introductie van optische apparaten tijdens de vroege moderniteit een specifieke breuk tot gevolg had. Deze apparaten, die aanvankelijk slechts handige hulpstukken waren voor de renaissanceschilders, scheurden zich na verloop van tijd af van de zintuiglijk-ambachtelijke sfeer van de schilderkunst, om een autonome sfeer van technische media te gaan vormen. Vandaag wordt onze wereld volledig door die sfeer gedomineerd; metaforisch gesproken is het licht van de zon geheel en al vervangen door een ‘technologische verlichting’ – iets wat in Kittlers ogen allerminst een slechte zaak is. De uitvinding van de camera obscura (of althans de introductie ervan in de westerse wereld) tijdens de renaissance, gevolgd door de ontwikkeling van de toverlantaarn, leiden volgens Kittler in een min of meer rechte lijn naar de ontdekking van de fotografie en de film. De camera obscura is weliswaar geen fotografisch apparaat in de eigenlijke zin van het woord (zij maakte de manuele arbeid van het schilderen immers niet overbodig), maar beslissend is voor Kittler dat zij het handelen van de schilder onderwierp aan een technisch-wetenschappelijke supervisie. Met de film en de technische media komt er tenslotte definitief een einde aan het monopolie van het schrift. Technische apparaten worden op korte tijd zo dominant dat ze alle andere kennisdomeinen gaan beïnvloeden. Dit had onder meer tot gevolg dat het gemarginaliseerde schrift een nieuwe betekenisleer ontwikkelde, gebaseerd op de wetten van de technische media – een leer die Kittler in verband brengt met de ontdekking van het onbewuste en andere thema’s uit de ideeëngeschiedenis van de twintigste eeuw. Met de introductie van de computer hebben ten slotte alle media hun eindpunt bereikt en wordt de moderniteit tegelijk voltooid.

De centrale boodschap van Optische Medien is dus dat de moderniteit aangedreven wordt door, en samenvalt met een technologisering van de leefwereld onder het gezag van de optische media. Optische Medien overloopt deze ontwikkeling op een overzichtelijke en haast schoolse manier. Ieder medium wordt apart behandeld, waarbij Kittler de chronologische volgorde respecteert en de hoofdstukken indeelt met rubrieken als ‘voorgeschiedenis’ en ‘implementering’. Maar op het niveau van de concrete analyse loopt het geregeld mank. Kittlers probleem is onder meer dat de vroege optische media wel in staat waren om informatie door te geven, maar niet om deze op te slaan en te bewaren. Daardoor beschikt hij over weinig empirisch onderzoeksmateriaal om zijn toch al controversiële stellingen te staven. Hij tracht dit te ondervangen door zich toe te leggen op de historische context, maar ook op dat vlak is zijn analyse allesbehalve overtuigend. Niet alleen is de opzet van deze lessenreeks te breed om de historische constellatie neer te zetten die zijn stellingen reliëf zou geven, er is ook een probleem met de manier waarop Kittler media in verband brengt met cultuurhistorische ontwikkelingen. Laat ik één voorbeeld geven. Uitgaand van de wijdverbreide stelling dat er een onrechtstreeks verband bestaat tussen de reformatie en de uitvinding van de boekdrukkunst, wil Kittler op zijn beurt bewijzen dat de contrareformatie slechts mogelijk was dankzij de toverlantaarn, die het denken van onder andere Loyola helemaal in zijn greep zou hebben gehad. Volgens Kittler blijkt dit uit Loyola’s metaforisch taalgebruik, dat volledig geïnspireerd zou zijn door de nieuwe visuele media uit die tijd. Kittler is een briljant tekstanalyticus, met een bijzonder gevoel voor de metaforische wendingen en gedachtegangen die door niet-tekstuele media zijn ingegeven, maar ditmaal is zijn interpretatie niet overtuigend. Hij doet bijna alsof men de plastische schrijfstijl van Loyola rechtstreeks uit een medium als de toverlantaarn kan afleiden. Het is zeker aannemelijk dat de toverlantaarn iets te maken heeft met het feit dat de wereld in de moderniteit (en in Loyola’s geschriften) tot beeld wordt, maar het heeft geen zin om beide als oorzaak en gevolg voor te stellen en deze hypothese vervolgens in minder dan twee bladzijden voor getest en aanvaard te houden. Een bijkomend probleem is dat Kittler weinig of geen analyses maakt van mediaverbonden, zoals hij met succes in vroegere boeken deed. Dergelijke ‘intermediale’ analyses laten toe om de historische ‘gedachtesprongen’ waarvan deze media getuigen, in het vizier te krijgen, ook zonder de historische context volledig te moeten uitspitten. Tenslotte had Kittler elders – daar waar hij bijvoorbeeld de impact van de film of de schrijfmachine op de letteren nagaat – het voordeel dat hij kon terugvallen op concrete getuigenissen van schrijvers en denkers.

Zelf ziet Kittler echter nog een ander probleem. Hoe is het mogelijk om een adequate weergave te geven van de optische media, of van een computer, terwijl deze media zelf op geen enkele manier werken met de tekens van het schrift? In Optische Medien biecht Kittler dit probleem op, en hij beweert zelfs dat het hem voor een bijna onmogelijke opdracht stelt. Toch ziet hij ook mogelijkheden in de gespletenheid tussen het visuele en het schrift. Zo laat het schrift toe om de optische en nieuwe media als iets bevreemdends te ervaren, iets dat tot in alle details moet worden onderzocht.

Het fascinerende van Kittlers benadering was altijd dat hij niet enkel media analyseerde, maar ook naging hoe zij de taal van schrijvers en denkers (waaronder Schiller, Freud, Benn en Heidegger) doordrongen. Juist vanuit het verschil tussen schrift en technische media kon Kittler de impact van die media op het denken in het vizier krijgen. Is zijn denkkracht dan toch op een intiemere manier verbonden met het schrift dan hijzelf vermoedt? En valt die kracht weg wanneer hij, zoals in Optische Medien, ook de relaties tussen optische media en de visuele/ruimtelijke modellen van architecten of theoretici (zoals Brunelleschi of Alberti) analyseert? In Optische Medien is dat niet het enige probleem, zoveel is duidelijk. Kittlers klacht over het onaangepaste schrift lijkt eerder een tragische retorische figuur, die een dieper onvermogen maskeert. Welk ander medium zou hem in staat stellen om na te denken over de schilderkunst of over media in het algemeen? Ook in de toekomst zal Kittler ons al schrijvend van zijn inzichten moeten overtuigen.

Optische Medien roept gemengde gevoelens op. De voordelen van een heldere inleiding op zijn theorie moeten worden afgewogen tegen een nogal gebrekkige methodologie. Toch markeert Optische Medien ook een boeiende ontwikkeling in zijn denken. De totaalanalyse van de moderniteit die Kittler al langer aankondigde, lijkt eindelijk in zicht te komen. Het wordt afwachten in welke mate die analyse Kittlers oudere inzichten zal ondergraven.

Optische Medien. Berliner Vorlesung 1999 van Friedrich Kittler werd in 2002 uitgegeven bij Merve Verlag, Crellestraße 22, 10827 Berlijn (030/784.84.33; merveverlag@t-online.de; www.merve.de). ISBN 3-88396-183-3.