width and height should be displayed here dynamically

General Idea

General Idea, P is for Poodle, 1983/1989, Royal Bank of Canada, General Idea Archives, Berlijn

Voor het Stedelijk Museum in Amsterdam staat al enige tijd een sculptuur met in grote letters AIDS, een variatie op het beroemde popartkunstwerk LOVE (1970) van Robert Indiana. Op het metaal staan allerlei handgeschreven boodschappen, tekeningen en stickers; bezoekers en voorbijgangers werden uitgenodigd er een naam of ander aandenken op aan te brengen. Het kunstwerk is onderdeel van de overzichtstentoonstelling van General Idea, het Canadese kunstenaarstrio AA Bronson (1946), Felix Partz (1945-1994) en Jorge Zontal (1944-1994) dat in 1969 werd opgericht. Hun allereerste solotentoonstelling vond eveneens plaats in het Stedelijk in 1979. Enkele jaren geleden, in 2018, verwierf het museum een groot deel van het archief van het collectief, waarvan een deel nu in de uitgebreide retrospectieve te zien is.

De eerste twee, kleinere, zalen van de expo leiden de bezoeker met een uitgebreide selectie archiefmateriaal door de geschiedenis van General Idea, van een groepje bevriende, subversieve kunstenaars in Toronto, Canada, tot een internationaal opererend collectief met een onmiddellijk herkenbare beeldtaal. Hoewel General Idea begon tijdens de hoogtijdagen van de conceptuele kunst en vaak dezelfde strategieën inzette (zoals diagrammen en grafieken), onderscheidde het collectief zich door het meer uitgesproken absurdistische en satirische karakter van hun interventies. In de eerste zaal hangt bijvoorbeeld een Orgasm Energy Chart, oorspronkelijk een project uit 1970, die je mee naar huis kunt nemen. Het is een variant op de ‘lijsten, kaarten en grafieken’, vermeldt de zaaltekst, die destijds binnen de conceptuele kunst populair waren. Maar die abstraherende, bureaucratische vorm wordt hier ingezet om iets intiems, lichamelijks in kaart te brengen. Daarnaast werd het werk van General Idea sterk bepaald door hun kritische, parodiërende flirt met massamedia, commercie en populaire cultuur. Zo maakte het trio bijvoorbeeld General Idea-merchandise zoals T-shirts en bierviltjes – die in verschillende vitrines te zien zijn – en kaapten ze het commerciële, populaire format van de missverkiezing voor The Miss General Idea Pageant (1971).

In dat opzicht vertoont het werk duidelijk overlap met popart, maar toch is het ook weer niet helemaal onder die noemer te archiveren. Daar is het te veelzijdig en te ambigu voor. Het ene moment is het duidelijk een grap of kritische interventie, het andere moment zit er oprechte ontroering in. Zoals bij de indexkaarten (Index Cards, 1969), ook in de eerste zaal, met ideeën voor projecten, waarop abstracte zinnen staan als ‘a space passing through the city’, maar ook iets alledaags als ‘drink a pot of tea, while waiting for the kettle to boil, laugh a bit’.

Wat sterk naar voren komt, is hoe General Idea de mythe van het creatieve romantische kunstenaarsgenie onderuithaalt en vervangt door een ‘algemeen idee’, een collectief, dat vervolgens alsnog op even fetisjistische wijze opereert door zichzelf als een ‘merk’ neer te zetten, waarbij in een veelheid aan formats en media voortdurend de grenzen tussen kunst en commercie, tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur, overhoop worden gegooid. Tussen 1972 en 1989 gaven ze het tijdschrift FILE uit (een zinspeling op het Amerikaanse magazine LIFE), met onder andere interviews met bekende personen of bevriende kunstenaars, brieven en foto’s van het trio. Ook de missverkiezing kende meerdere edities.

Het meerjarige project is verspreid door de zalen heen te zien. De tweede zaal wordt voor een groot deel in beslag genomen door foto’s en aankondigingen van de eerste performances in de jaren zeventig, inclusief een foto van een androgyne ‘miss’ in leer en op naaldhakken die, gemaakt voorafgaand aan de wedstrijd, de ‘geest’ van Miss General Idea moest uitdrukken (Artist’s conception; Miss General Idea, 1971). In de derde zaal staat een plateau waarop twee originele kostuums te zien zijn die onderdeel waren van de plannen voor een latere iteratie (The 1984 Miss General Idea Pavillion, 1975). De geometrisch gevormde, vrijwel ondraagbare ‘rok’ en ‘kap’ doen denken aan de kostuums van Oskar Schlemmers Triadisch Ballet. Het is een van de vele kunsthistorische referenties die in het oeuvre te vinden zijn.

In de derde en veruit grootste zaal pakt het museum uit met onder andere de kenmerkende wallpapers van het trio: één wand is metershoog bekleed met de kleuren van het vroegere televisietestbeeld, aan de andere kant van de zaal is de muur behangen met de aidsvariatie op LOVE, in het kenmerkende groen, blauw en rood van het trio. De nevenschikking vat treffend de omslag die het oeuvre eind jaren tachtig maakte: van ludieke projecten die veelal handelden over massaconsumptie en -media, naar zich noodgedwongen moeten verhouden tot hiv en aids en de stigmatiserende wijze waarop de media de ziekte portretteerde. Een humoristische insteek blijft ook in het latere werk behouden, maar de luchtigheid is ervan af. Daarvoor was de impact van de aidsepidemie op de kunstenaarsgemeenschap simpelweg te groot. Partz en Zontal overleden in 1994 zelf aan de ziekte, waarna General Idea na 25 jaar ophield te bestaan.

Hoogtepunten zijn de grote portretten van het trio, waarop ze als poedels (P is for Poodle, 1982-89) en – wranger – als artsen zijn afgebeeld (Playing Doctor, 1992). Afbeeldingen van poedels, een motief dat ontleend is aan de surrealist Valentine Hugo, komen ook elders in de zaal terug: op een aantal grote schilderijen zijn, à la Bruce Nauman, groepen neonkleurige, elkaar penetrerende poedels te zien, en in een ander werk zien we poedels op een soort ‘archeologische vondsten’. De verschillende manieren waarop General Idea de poedel (niet toevallig ook de typische, clichématige metgezel van homoseksuele mannen) inzet, traceert niet alleen een kunsthistorische genealogie, maar reflecteert ook in meer algemene zin op de manier waarop kunst betekenis kan geven in de omgang met heden, verleden en toekomst.

Halverwege de grote zaal is een van de bekendste installaties van General Idea te zien: op een berg van rechthoekige witte panelen – ijsschotsen – liggen drie kitscherige zeehondjes (Fin de Siècle, 1990). De pups doen in het huidige tijdvak automatisch denken aan de klimaatcrisis, maar destijds was het vooral een commentaar op het contrast tussen de publieke sympathie voor zoiets als schattige zeehondjes en het stigma dat aan hiv kleefde: het tegenovergestelde van ‘knuffelbaar’. Hoewel het werk uit de laatste periode nadrukkelijk is getekend door de schrijnende impact van het virus, wordt ook hier het sociaal-politieke commentaar steeds verweven met kunsthistorische referenties die de romantische of utopische beloftes van de kunst in een ander daglicht stellen. Zo is het ijslandschap een verwijzing naar Caspar David Friedrichs Het wrak van de hoop (ook wel bekend als De zee van ijs, 1823-1824) en zien we Mondriaan-schilderijen en Rietveld-stoelen waarin de kleur geel is vervangen door het ‘giftige groen’: het primaire – ‘pure’ – kleurentrio rood-blauw-geel is hier geïnfecteerd.

 

• General Idea, tot 16 juli, Stedelijk Museum, Museumplein 10, Amsterdam.