width and height should be displayed here dynamically

Hans Eijkelboom / Gabriele & Helmut Nothhelfer

De recentste tentoonstelling van de SK Stiftung Kultur – momenteel een van de boeiendste toonplekken voor fotografie in Europa – brengt het werk van twee hedendaagse portretfotografen samen. Hoewel ze generatiegenoten zijn, hebben het Duitse fotografenechtpaar Gabriele & Helmut Nothhelfer (°1945) en de Nederlandse fotograaf Hans Eijkelboom (°1949) op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen. De Nothhelfers werken in zwart-wit en lokaal (Duitsland), Eijkelboom werkt in kleur en opereert globaal (Parijs, New York, Shanghai). Toch vertonen beider fotografische strategieën een zekere verwantschap: hun oeuvres kunnen gelezen worden als een kritische uiteenzetting met die 20ste-eeuwse reus van de portretfotografie, August Sander (wiens werk trouwens een onderkomen heeft gevonden in de SK Stiftung Kultur, waar het tevens rigoureus wordt onderzocht). Ook al trekken deze fotografen radicaal andere conclusies uit dit werk, Sanders typologisch onderzoek naar de Duitse samenleving tijdens het interbellum is voor beiden een inspirerend model en een onontkoombaar ijkpunt.

Het werk van Sander wordt bepaald door een onoplosbare spanning tussen individu en type, tussen wat men is en wat men representeert, tussen innerlijk zelfbeeld en uiterlijke verschijningsvorm. Het lichaam is voor Sander de plaats waar deze spanning zich articuleert. Het is tegelijk een materieel object waarin zich de sporen van een gedeelde tijd aftekenen, en een bezield object dat een uniek en onherhaalbaar individu aanwezig stelt. Het ontsnapt aan elke eenvoudige classificatie. Tegelijkertijd bron van een unieke individualiteit en afdruk van een gemeenschappelijk bestaan verschijnt het lichaam bij Sander als een slagveld waar individuele neigingen en collectieve eisen op elkaar inhaken, elkaar versterken, negeren en uitdagen. Sanders portretstrategie is erop gericht om dit ‘gespleten’ lichaam tot spreken te brengen. Via allerlei formele ingrepen – door het lichaam in een ongemakkelijke torsie te dwingen, door het te onderwerpen aan een drukkend kader of door het bloot te stellen aan een relatief lange sluitertijd – slaagt hij erin het aan hem overgeleverde lichaam te activeren, het aan te porren tot zelfbewustzijn. Als fotograaf schippert hij voortdurend tussen de positie van de onpartijdige observator en die van de actieve schepper. Zijn wetenschappelijk model is een mengeling van de afzijdige antropoloog en de wroetende arts die met chirurgische precisie het lichaam openlegt. Het resultaat is een min of meer ontregelend ‘zelfportret’. In de beelden van Sander komt de geportretteerde nooit echt aan in zijn lichaam, is hij er nooit echt thuis.

In het ondertussen al meer dan drie decennia omspannende oeuvre van Gabriele & Helmut Nothhelfer staat het feestende individu centraal. Ze maken hun zwart-witportretten in de marge van allerlei publieke manifestaties – van de opening van een nieuwe Berlijnse luchthaven in Tegel in 1974 tot de recentere Love Parades. Ze zoeken meestal populaire evenementen op die een sociaal heterogeen publiek aantrekken. Soms zijn de door hen afgeschuimde feesten ideologisch beladen – zoals de opendeurdagen in de Amerikaanse kazernes of de talloze publieke samenkomsten voor de Duitse eenheid – maar nooit wordt het politieke karakter van de manifestatie tot inzet van het beeld. Het gaat hen om de deelnemers, niet om de reden van samenkomst. De massa blijft uit beeld, de fotografen lichten er individuen of paartjes uit (soms nemen ze een groter groepje in het vizier, maar dat is eerder zeldzaam). De geportretteerden zijn zich altijd bewust van de aanwezigheid van de camera. De beeltenis wordt hen niet ontstolen. Het eerder bescheiden formaat waarin de beelden worden gepresenteerd, moet de intimiteit van de ontmoeting (tussen fotograaf en model, maar ook tussen toeschouwer en beeld) bewaren.

Ondanks het feestelijke karakter van de gebeurtenis waaraan de meeste geportretteerden deelnemen, zijn de portretten slechts zelden echt uitbundig te noemen. We kijken meestal uit op stugge, gereserveerde lichamen. De zichtbaarheid van de camera speelt hier wellicht een cruciale rol: het dwingt het lichaam om zich te presenteren, bij zichzelf te rade te gaan, en mondt dus automatisch uit in een aangescherpt (en enigszins verstild) zelfbewustzijn. Dit zelfbewustzijn is nooit vanzelfsprekend, het in zichzelf gekeerde lichaam onthult en onttrekt zich tegelijkertijd. Deze confrontatie met een volledig beschreven en toch wezenlijk ontoegankelijk lichaam zorgt ervoor dat het beeld gevuld wordt met een onpeilbare aanwezigheid. In de door Sander geopende oppositie tussen een private en een sociale identiteit, kiezen de Nothhelfers (meer dan Sander) voor de geslotenheid van een intiem en in zichzelf besloten universum. Hun verstilde portretten laten even de ongenaakbare andersheid van onze medemens oplichten.

Hans Eijkelboom onderzoekt het andere uiterste van het door Sander ontsloten spectrum: hier overheerst de kille, analyserende blik op zoek naar types. Terwijl Sander het individu beschrijft als een unieke schikking van generische elementen (kledij, pose, attributen…), reduceert Hans Eijkelboom de hedendaagse stedeling tot zijn – ondertussen geglobaliseerde – vestimentaire accessoires. Het zijn de verschuivingen van steeds hetzelfde attribuut – vrouwen met een Louis Vuittontas, mannen in strakke kostuums of gestreepte hemden enzovoort – die de door hem gemaakte reeksen opladen met betekenis. Elke reeks wordt in drie verschillende steden hernomen: Parijs, New York en Shanghai. Zorgvuldig evacueert Eijkelboom elke zweem van persoonlijkheid uit de beelden. Zowel de foto’s zelf – de pretentieloze beelden lijken nog het meest op ruwe statistische data verzameld door een antropoloog – als de modellen die erop staan – ze zijn zich nooit bewust van de aanwezigheid van de camera – ontberen elke vorm van présence.

Eerder dan zich te beperken tot het spanningsveld tussen individu en type, zet Eijkelboom in op een veel ruimer thema. Het door de fotografische reeks geïnstalleerde type lost immers op zijn beurt op in de ruimere (stedelijke) cultuur waartoe het behoort. Een voorbeeld: het aan de militaire uitrusting ontleende camouflagepak is in de drie onderzochte steden een vaak terugkerend modeverschijnsel, maar elk van de steden maakt toch zijn eigen keuzes. In Parijs draagt men zowel het vest als de broek, in New York enkel nog het vest en in Shanghai is het vest bovendien steevast in dezelfde gifgroene kleur. Het in camouflagepak gestoken individu is hier tot tweemaal toe het kind van de rekening: het verdwijnt zowel in de typologische opsomming als in de algemeenheid van de cultuur, die er als een onstuitbare pletwals overheendondert. Dat is wellicht minstens één keer te veel, zo leert ons het genereuze werk van Gabriele & Helmut Nothhelfer.

 

Gabriele & Helmut Nothhelfer – Moments and Years en Hans Eijkelboom – Paris, New York, Shanghai tot 8 november in de SK Stiftung Kultur, Im Mediapark 7, 50670 Köln (0221/226.24.33; www.sk-kultur.de).