width and height should be displayed here dynamically

Haute Culture: General Idea. Une rétrospective, 1969 – 1994

In november 1984 zorgde het Canadese kunstenaarstrio General Idea voor een lokaal schandaal. Op uitnodiging van het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent hadden ze in de binnenstad overal persiflages opgehangen van de stadsvlag, waarbij het motief van de klauwende leeuw vervangen was door een dartele poedel. Het stadsbestuur was not amused en op bevel van de burgemeester werden de vlaggen van de officiële masten verwijderd. De catalogus van de tentoonstelling in het museum bestaat uit een zwarte kartonnen doos met een editie op 500 exemplaren van een kleinere versie van de gewraakte poedelvlag. Op de binnenflap van de doos prijkt het motto van de kunstenaars: ‘The poodle never begs except for meaning.’

In 1969 hadden drie studenten uit Toronto, Michael Tims (1946), Ronald Gabe (1945-1994) en Slobodan Saia-Levy (1944-1994), naar het model van General Motors en General Electric, het kunstenaarscollectief General Idea opgericht ‘om zich te bevrijden van de tirannie van het individuele genie’. Later noemden ze zich AA Bronson, Felix Partz en Jorge Zontal. In hun werk exploreren ze op ironische wijze de betekenis van de kunst, de positie van de kunstenaar, de rol van galeries en musea, de verwachtingen van het publiek en de impact van de media. Binnen het collectief wordt het ego van de kunstenaar vervangen door glamour en succes.

Begin jaren 80 promoveren ze de poedel tot symbool van hun kunstenaarschap. De kunstenaar die voor een burgerlijk publiek zijn kunstjes opvoert in de hoop bij zijn broodheren in de gratie te vallen, is niet meer soeverein en autonoom, maar onderworpen en volgzaam, gewillig, gedwee en gehoorzaam. Hun driedubbel zelfportret als poedel (P is for Poodle, 1983) is een van hun bekendste werken, de mengeling van zelfspot en maatschappijkritiek hun belangrijkste kenmerk.

Boven de ingang van de retrospectieve tentoonstelling in het Musée d’art moderne de la Ville de Paris hangt een aantal wapenschilden. Deze blazoenen van het Miss General Idea Pavillion vormen een soort encyclopedie van de talrijke symbolen die in hun werk regelmatig terugkeren. De poedel is een metafoor voor de kunstenaar; uit de hoorn des overvloeds vloeit het elixir van de inspiratie; de ziggoerat symboliseert de macht; het doodshoofd staat voor de dood, de cocktailglazen voor de aantrekkelijke maar giftige cocktail van wegwerpcultuur en ideologie, televisietoestellen voor de media en AZT-pillen voor aids.

De tentoonstelling is niet chronologisch, maar thematisch opgebouwd. Er werden kleine ensembles samengebracht rond thema’s als de kunstenaar en het creatief proces, cultuur en massamedia, glamour als creatief werktuig, de relatie tot de media, architectuur, archeologie, seksualiteit als symbool van een sociale organisatie die moet worden omvergeworpen, en aids. De tentoonstelling begint met Blue (Cobalt) Pla©ebo uit 1991, drie reusachtige AZT-capsules die werden opgesteld in de zaal met La Fée électricité van Raoul Dufy, een ode uit 1937 aan de wetenschap, de techniek en de vooruitgang.

Van bij het begin vertoonde General Idea een grote belangstelling voor de media. Begin jaren 70 behoorden ze tot de weinige kunstenaars die in het medium televisie een mogelijkheid zagen om kunst te maken. De beeldbuis is voor hen een proefbuis, een laboratorium, niet alleen voor politieke en maatschappelijke experimenten, maar ook voor artistieke en culturele vernieuwingen. Hun video Test Tube (1979) toont een reeks televisiespots waarin de kunstenaars cocktails maken terwijl ze het medium becommentariëren. Reeds in de jaren 70 wisten ze te melden dat ‘televisie de great dictator is’, dat ‘hoe meer kanalen er zijn, hoe minder er te zien is’ en dat ‘televisie geen programma’s maakt, maar formats’. Elke dag vinden de media nieuwe aantrekkelijke elixirs uit om de cultuur mee te vergiftigen. Televisie is een virus, een cocktail van ideologie en consumptie, politiek en wegwerpcultuur. Hun pogingen om kunst via televisie in de media te injecteren bleek dan ook louter symbolisch.

Centraal in hun oeuvre staat het idee van Miss General Idea, een soort muze die hen inspireert om de kunstwereld en de wereld van de media, die er rechtstreeks mee in verband staat, te herscheppen. Volgens AA Bronson was de structuur van General Idea vijfdelig. General Idea was de kunstenaar, The Miss General Idea Pageant het creatief proces, Miss General Idea het kunstwerk, The Miss General Idea Pavillion het museum of de galerie en Frame of Reference het publiek en de media.

Miss General Idea is de geschiedenis van een fictie die andere ficties produceert. The Miss General Idea Pavillion werd een allegorie voor de staat van de hedendaagse cultuur waarbij de wereld van de kunst via de verkiezing van Miss General Idea (1970) met een schoonheidswedstrijd wordt vergeleken.

Het werk van General Idea bevindt zich tussen ernst en provocatie, tussen avant-garde en subcultuur, tussen kitsch en showbizz. Deze kunstenaars ontluisteren de pseudodiepzinnigheid van de meeste kunst en flirten met de populaire cultuur. Tegelijkertijd gebruiken ze dezelfde marktmechanismen om hun ideeën aan de man te brengen. Terwijl ze de kunst demystifiëren bouwen ze aan hun eigen individuele mythologie. De geest van Duchamp, Yves Klein en Manzoni is nooit ver weg.

Realiteit en fictie lopen door mekaar. Het beeld wordt door hen gezien als een virus dat in de werkelijkheid infiltreert, zich van de werkelijkheid meester maakt en haar inhoud wijzigt. Op die manier maken ze een alternatieve versie van de werkelijkheid.

In 1964 maakte de Amerikaanse popkunstenaar Robert Indiana een kerstkaart voor het Museum of Modern Art, waarbij in rode letters het woord ‘Love’ tegen een blauwe en groene achtergrond werd uitgespeld. Het werd een van de belangrijkste pop-iconen van de jaren 60. In 1987 verschenen er in het New Yorkse straatbeeld gelijkaardige affiches, waarbij de letters L, O, V en E vervangen werden door de letters A, I, D, S. Hiermee creëerde General Idea een beeld dat niet alleen uitgroeide tot een icoon van de jaren 80, maar ook vandaag nog deel uitmaakt van ons collectief geheugen. Met het uitbreken van de aidsepidemie kwam de harde realiteit de vrolijke fictie verstoren. De schijnwerkelijkheid bleek plotseling bittere ernst. Voortaan was de strijd tegen deze ziekte het belangrijkste onderwerp voor General Idea, zowel esthetisch als politiek. Het motief van de kleurrijke antivirale AZT-capsules doet zijn intrede.

In 1994 overleden twee leden aan aids en werd het collectief noodgedwongen opgedoekt. De ironie van het lot is dat deze kunstenaars, die hun werk als een virus de wereld instuurden, door een echt virus getroffen werden.

De retrospectieve tentoonstelling wekt de indruk dat dit oeuvre, dat zich uitstrekt over een periode van vijfentwintig jaar, van 1969 tot 1994, vrij beperkt is gebleven. Ondanks de grote verscheidenheid aan beeldende middelen (schilderkunst, sculptuur, installatie, fotografie, video, performance…) is General Idea op zijn best waar het de haute culture met zijn eigen middelen bestrijdt, via de mode, de media en de publiciteit. Deze kunstenaars gaan er niet van uit dat men grote kunst moet maken om een groot kunstenaar te zijn. Glamour is voor hen een creatief werktuig en een factor van erkenning. De sterke grafische kwaliteiten van dit oeuvre zijn meer gericht op directe communicatie dan op zingeving.

Hun belangrijkste verwezenlijkingen situeren zich dan ook op het vlak van de grafische vormgeving. Niet alleen hun aidsaffiches drongen in ons collectief geheugen door, maar ook de foto van de blonde jongen met de typische naar voor gekamde haarlok die na het drinken van een groot glas melk met een witte hitlersnor blijft zitten, werd een echte klassieker, evenals hun zelfportretten als poedels of als volwassen baby’s (Baby Makes 3, 1984-1989).

Belangrijk was ook het tijdschrift FILE Megazine, een parodie op het beroemde LIFE Magazine – dat hen trouwens een proces aandeed – waarvan tussen 1972 en 1989 zesentwintig nummers verschenen. De tijdschriften liggen wel in de tentoonstelling, maar de covers alleen verraden niet de grote invloed van de subversieve inhoud en de experimentele layout op zowel underground- als mainstreamtijdschriften van de laatste dertig jaar. In 1974 hadden ze in Toronto Art Metropole opgericht, een internationale uitgever en distributeur van kunstenaarsboeken, video’s en multiples (www.artmetropole.com). Het opzetten van een productie- en distributiesysteem door de kunstenaar zelf was in die tijd in de kunstwereld een praktijk die amper bestond.

Jammer is ook dat er geen spectaculaire installaties te zien zijn, zoals de volledige reeks Infe©ted Mondrian uit 1994. In deze reeks, waaruit slechts een enkel schilderij wordt getoond, werden kopieën van Mondriaans schilderijen, waarvan het geel systematisch door een (gif)groen vervangen werd, tegen een muur van aids-behangpapier opgehangen. Een andere mogelijkheid was de installatie One Year of ATZ uit 1991 geweest. Ze bestaat uit 1825 grootschalige ATZ-capsules, de jaarlijkse dosis van een aidspatiënt.

Het werk van General Idea is een typisch product van de jaren 80: postmoderne kunst waarin appropriation, simulacre, media, publiciteit en consumptie centraal staan, en die de ‘rematerialisatie’ van het kunstwerk beoogde. Maar het is niet omdat dit werk door de geest van die jaren doordrongen is, dat het tijdgebonden zou zijn. Integendeel, de oorspronkelijke nostalgie maakt snel plaats voor een grote herkenbaarheid. De geschiedenis van General Idea heeft hier mythische proporties aangenomen, hun werk een visionair karakter.

 

Haute Culture: General Idea, une rétrospective 1969-1994, tot 30 april in het Musée d’Art moderne de la Ville de Paris, 11 avenue du Président Wilson, 75116 Paris (01/53.67.40.00; www.mam.paris.fr).