Henri Michaux. The Mescaline Drawings

‘Literatuur behoort toe aan middelmatige mensen en toestanden,’ zo schreef de in België geboren Franse dichter Henri Michaux (1899-1984) in 1934. Om aan de middelmaat te ontsnappen begon hij zo’n twintig jaar later te experimenteren met mescaline. Zijn ervaringen met dit hallucinogeen – van nature voorkomend in cactussen zoals de Mexicaanse peyote – werden vastgelegd in geschriften en tekeningen, waarvan een selectie te zien is in The Courtauld Gallery.
Op een paar uitzonderingen na, schreef of tekende Michaux niet toen hij onder invloed was: het is bijna onmogelijk om een potlood vast te houden tijdens een trip. Michaux maakte iets mee en daarna probeerde hij herinneringen op te halen, iets wat veel middelmatige mensen ook doen als ze schrijven of tekenen. Toch hoopte hij door terug te blikken iets onverwachts te ontdekken. ‘Drugs’, zo schreef hij met een sneer naar Baudelaire en diens hang naar opium en hasj een eeuw eerder, ‘vervelen ons met hun paradijzen. Laat ze ons in plaats daarvan een beetje kennis geven.’
De connotaties van mescaline en andere psychotrope drugs waren zeker veranderd toen Michaux in de jaren vijftig begon te experimenteren, in die mate dat ze een medische hype werden, als instrumenten van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, en als hulpmiddelen om de menselijke conditie te onderzoeken en te verbeteren. De psychiatrie veranderde in de klinische en therapeutische wetenschap van vandaag: geen praktijk die afwijkende, lijdende en ongewenste subjecten uit de samenleving wil verwijderen, maar die erop gericht is hen zoveel mogelijk te integreren. Niet toevallig was mescaline tegelijkertijd een handelswaar geworden dankzij Sandoz in Bazel, dezelfde fabriek waarin lsd – veel te krachtig voor zijn doeleinden, aldus Michaux – in 1938 werd uitgevonden. Als vloeistof in een ampul, gecreëerd in een Zwitsers laboratorium, was het gevaarlijke aura van mescaline grotendeels weg. In 1964 gaf Sandoz aan Michaux de opdracht een film te produceren, zowel pedagogisch als promotioneel van aard. Images of a Visionary World sluit de tentoonstelling in The Courtauld af en toont de effecten van drugs in kleurrijke en realistische beelden. Het psychedelische tijdperk brak aan, maar reeds begin jaren zeventig werden veel hallucinogene drugs in westerse landen verboden en werden hun medicinale eigenschappen als vrijwel onbestaand beschouwd.
Een belangrijk kenmerk van de mescalinetekeningen is dat Michaux de commentaren zelf leverde. In The Courtauld gaat elke tekening vergezeld van een citaat uit de boeken die Michaux schreef over zijn trips, zoals Misérable Miracle uit 1956, waarvan een eerste druk wordt tentoongesteld. De mescalineteksten zijn hectisch, ongeduldig en zenuwachtig; alles wat Michaux ziet of voelt, wordt onmiddellijk gevolgd door iets anders. Wat terugkeert is het gevoel volledig geïnternaliseerd te zijn: te zien, niet wat de ogen waarnemen, maar wat het lichaam ervaart. Als Michaux probeert een beeld ‘naar binnen’ te brengen in zijn ‘innerlijke visioenen’ door in een tijdschrift te bladeren, lukt het niet: de foto’s worden ‘uitgesloten’. Mescaline richt de blik kennelijk naar binnen en laat je stralende beelden van lichamelijke processen zien, of – algemener – van het bestaan zelf, als een pulserende kracht.
Dit is een van de beschrijvingen van de visioenen, en meteen ook van de tekeningen: ‘De vormen zijn bijna altijd ontelbaar, ongelooflijk langgerekt, extreem fragiel en slank, uitgehold in het midden. Ze onthullen haardunne minaretten, zuilen als naalden, kleine pinakels, al te sierlijk, ruiten, en allerlei andere dingen die zeer dun, langgerekt en fragiel zijn.’ Michaux tekende met zwarte of gekleurde inkt, soms met grafiet en kleurpotloden, op papiervellen met geperforeerde of gescheurde randen. Het resultaat: golven, onregelmatige patronen, stralingen, woekeringen van dunne, wankele lijnen, eenvoudige fractalen die gekmakend complex worden, een angstaanjagende massa kronkelende insecten, ruwe oppervlakken of verspreide korsten, afgewisseld met nog kleinere, bloedrode lijnen die een volstrekt eigen logica volgen.
Toch zijn er kunsthistorische verbanden te leggen. Michaux’ krasserige, trillend fijne tekenstijl, op overvolle vellen papier, kan doen denken aan die van zijn landgenoot James Ensor. Er is één tekening uit 1966 – op dat moment gebruikte Michaux niet meer, omdat hij beweerde visioenen te hebben zonder mescaline – waarin een Ensoriaans fabel- of carnavaldier verschijnt, een monster met tentakels en een lange snuit, dat uit versgemalen blauwe vliegen lijkt te bestaan. (Het is een figuratieve uitzondering die suggereert hoe Michaux toch toegaf aan de verleiding om iets herkenbaars te projecteren op zijn herinneringen, door ze verder te articuleren.) Daarnaast is er de link met het surrealisme enerzijds en met het informalisme anderzijds. Ook de surrealisten hoopten te tekenen en te schrijven in minder banale toestanden, terwijl ze droomden of sliepen, zodat ze zich konden uiten zonder de zogenaamde censuur van de rede. Sommige van de geschriften die Michaux dan toch onder invloed produceerde, lijken op de smeltende woordenreeksen van Robert Desnos. Art informel ontstond daarentegen bewust, toen naoorlogse kunstenaars besloten om willekeurige gebaren de vrije loop te laten, door schetsen te maken die niets voorstellen, zelfs niet de abstractie van iets, en die het resultaat zijn van getrouwheid aan materialen en bewegingen. In die zin is Michaux een geestesverwant van Jackson Pollock, of van elke kunstenaar die streeft naar vormloosheid, om te belanden bij iets dat minder cerebraal is, directer, materiëler en expressiever.
Het is een andere kwestie of de uitdrukking van deze visioenen echt iets betekent of onthult. In zijn waarheidsgetrouwe beschrijvingen, die weinig interpretaties bevatten, blijft Michaux voorzichtig, en schijnbaar onafgebroken onder de indruk trekt hij geen conclusies. Het blijft de vraag of mescaline ons inderdaad ‘een beetje kennis’ heeft gegeven, met Michaux als zowel stuntman, seismograaf als verslaggever. In een tekst uit de jaren zestig heeft Octavio Paz een antwoord proberen te formuleren. De kwaliteit van de mescalinetekeningen, zo betoogde hij, is dat ze voorbeelden zijn van schilderkunst en poëzie ‘die worden gebruikt om te proberen iets uit te drukken dat werkelijk onuitsprekelijk is’. Michaux, benadrukte Paz, bewees dat de mens toch niet middelmatig is: ‘Een deel van de mens zelf – een deel dat ommuurd is, verduisterd vanaf het allereerste begin – staat open voor het oneindige.’ Het is de mystiek die Aldous Huxley ook herkende in The Doors of Perception uit 1954, toen hij sprak over de ‘onbeschrijfelijke genade’ die mescaline te bieden heeft en die verder gaat dan woorden en begrippen, als ‘een ervaring van onschatbare waarde voor iedereen, en dan vooral voor intellectuelen’. De kennis die zo’n ervaring oplevert, komt neer op de zekerheid dat sommige dingen altijd onkenbaar zullen blijven.
• Henri Michaux. The Mescaline Drawings, tot 4 juni, The Courtauld Gallery, Somerset House, Strand, Londen.