Heroic: Concrete Architecture and the New Boston
In de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig veranderde het aanzien van de Amerikaanse stad Boston; nauwe straten maakten plaats voor snelwegen, baksteen werd vervangen door beton. De meest radicale transformatie vond plaats in het oude centrum, waar de Boston Redevelopment Authority aan de architect I.M. Pei opdracht gaf om een masterplan te ontwerpen. Brede straten en weidse publieke ruimtes waren het resultaat, met als hoogtepunt het nieuwe gemeentehuis, Boston City Hall, een ontwerp van Kallmann, McKinnell & Knowles. De City Hall en de nieuwe omliggende gebouwen, het Government Service Center van Paul Rudolph en het John F. Kennedy Federal Building van The Architects Collaborative – het bureau van de voormalige Bauhausdirecteur Walter Gropius – vormden samen een nieuw stadscentrum. Het centrum was echter niet de enige plek waar geëxperimenteerd werd met beton; de Spaanse architect Joseph Lluís Sert, een ander lid van de voormalige Europese avant-garde en net als Gropius verbonden aan Harvard, gaf de campus van de universiteit een ander aanzien door drie betonnen gebouwen neer te zetten, alle hoogbouw. Gropius’ protegé Marcel Breuer ontwierp een betonnen school elders in de stad, terwijl Le Corbusier eveneens op de campus van Harvard begon aan het Carpenter Center for the Visual Arts – zijn enige gebouw op Amerikaanse bodem. Dit was ‘New Boston’, zo schreef het tijdschrift Architectural Forum in 1964, ‘the nation’s busiest renewal city’. In Heroic: Concrete Architecture and the New Boston beschrijven Mark Pasnik, Michael Kubo en Chris Grimley deze periode, waarin beton als bouwmateriaal werd ingezet om de specifieke ambities van een stad te verwezenlijken; ‘Boston became a laboratory for these architects to examine the material’s structural and sculptural qualities in reshaping the public realm, symbolizing a progressive civic vision through monumentality and robust architectural expression.’
Dat ‘New Boston’ tot nog toe binnen de architectuurgeschiedenis relatief weinig aandacht kreeg, heeft alles te maken met de receptie van de naoorlogse betonarchitectuur. Die staat beter bekend als ‘brutalisme’ – en brutalisme wordt geassocieerd met ‘monumentale’, maar vooral ook met ‘logge’ of ‘ronduit lelijke’ gebouwen. Anders gezegd, de brutalistische architectuur wordt verbonden met de negatieve kwaliteiten die reeds door het woord brutalisme worden opgeroepen. Brutalistische iconen zoals Alison & Peter Smithson’s Robin Hood Gardens in Londen, maar ook Boston City Hall, worden momenteel met de sloop bedreigd, deels ook omdat de gebouwen al jarenlang opzettelijk zijn verwaarloosd. Precies vanwege deze negatieve associaties – ‘Brutalism was a rhetorical catastrophe’ – stellen de auteurs voor het woord ‘heroic’ te gebruiken. Het woord ‘heroic’, beargumenteren Pasnik, Kubo en Grimley, duidt niet alleen het gebouw als esthetisch object aan, maar verwijst tevens naar de politieke context waarin deze gebouwen tot stand kwamen.
Precies hierin verschilt Heroic: Concrete Architecture and the New Boston van andere recente boeken over ‘brutalistische’ architectuur, zoals Space, Hope and Brutalism: English Architecture 1945-1975 van Elaine Harwood. Terwijl Harwood en anderen de term brutalisme zonder meer voor lief nemen, beschrijven Pasnik, Kubo en Grimley in hun introductie al meteen de ambigue herkomst van het begrip. Ze tonen hoe ver de hedendaagse betekenis afstaat van de oorspronkelijke lading. Volgens de Britse architectuurcriticus Reyner Banham kwam ‘brutalisme’ tegelijk van Le Corbusiers term béton brut en Jean Dubuffets concept art brut. Maar, zo vroeg hij zich af in 1955, was de term ‘New Brutalism’ descriptief bedoeld of duidde hij een houding aan – gaat het om esthetiek of ethiek? Volgens de Britse Smithsons, de eerste architecten die de term ‘New Brutalism’ bezigden, stond de ethische dimensie centraal en vormde het brutalisme een reactie tegen de massaproductie die de naoorlogse samenleving karakteriseerde.
Het verschil tussen de politieke context waarin de Smithsons opereerden en de situatie in Amerika wordt onderzocht in de bijdrage van architectuurhistorica Joan Ockman – een van de vijf essays in het boek. Terwijl de term in Europa gebruikt werd door een nieuwe generatie naoorlogse architecten, vastbesloten om een betere toekomst te bouwen, kwam in Amerika het gebruik van beton als bouwmateriaal niet voort uit idealisme, maar eerder uit conformisme, betoogt Ockman. Brutalisme zocht aansluiting bij de gevestigde orde – niet voor niets werden de meeste gebouwen in Boston van Paul Rudolph, TAC en anderen gerealiseerd met publiek geld, in opdracht van de stad. In het laatste deel van het boek, bestaande uit zeven interviews met de architecten van ‘New Boston’, wordt de status van de term ‘brutalisme’ als architectuurhistorisch concept verder op losse schroeven gezet. Vrijwel iedereen heeft een andere opvatting over deze term. Terwijl sommige architecten wel een verband leggen tussen hun werk en het vroege werk van de Smithsons in Engeland, willen anderen, zoals Henry Cobb, zich helemaal niet in deze traditie plaatsen.
Hoewel Heroic specifiek gaat over Boston, weten Pasnik, Kubo en Grimley tegelijkertijd een veel breder verhaal te vertellen: een verhaal over beton als bouwmateriaal in heel Amerika, over het optimisme na de oorlog, vastgelegd in programma’s als ‘New Frontier’ en ‘Great Society’ van respectievelijk de presidenten John F. Kennedy en Lyndon B. Johnson. Maar ook de toenemende kritiek op gebouwen als Boston City Hall en het begin van het postmodernisme komen aan bod. Ockman beschrijft hoe de boodschap van Jane Jacobs’ Death and Life of Great American Cities, gepubliceerd in 1961, steeds meer gehoor krijgt; Jacobs is voor kleinschaligheid, de menselijke maat, tegen grootschalige stedelijke vernieuwing – ze neemt het op voor alles wat een project als het nieuwe centrum van Boston niet was. In 1972 keerden ook de postmodernistische architecten Robert Venturi en Denise Scott Brown zich tegen deze manier van bouwen. In hun beroemde boek Learning from Las Vegas riepen zij architecten op te kijken naar het alledaagse landschap, naar ‘the ugly and the ordinary’, naar de eindeloze sprawl van Las Vegas. Monumentale architectuur zoals het werk van Paul Rudolph kwam niet overeen met de smaak van ‘het gewone volk.’
Toch zijn er ook kritische opmerkingen over het boek te maken. Zo wordt geen aandacht besteed aan de gevolgen van een project als Boston City Hall, zoals de afbraak van hele buurten en de gedwongen verhuizing van duizenden mensen. Ook over de specifieke eigenschappen van het bouwmateriaal beton wordt weinig informatie gegeven. Waarom werd dit op een gegeven moment het exclusieve bouwmateriaal? Bovendien kan men zich afvragen of de negatieve hedendaagse receptie enkel aan de term brutalisme is gerelateerd, en in hoeverre het gebruik van een andere term, zoals ‘heroic’, werkelijk iets zal veranderen. Deze minpunten verhinderen niet dat Heroic, dat overigens met honderden foto’s en tekeningen prachtig archiefmateriaal bevat, een waardevolle en kritische aanvulling is op het snel groeiende aantal publicaties over het gebruik van beton in de moderne architectuur.
• Mark Pasnik, Chris Grimley & Michael Kubo, Heroic: Concrete Architecture and the New Boston, in 2015 verschenen bij The Monacelli Press, 236 West 27th Street, 4th floor, New York NY 10001 (0212/229-9925; monacellipress.com).