width and height should be displayed here dynamically

Het orkestje van de Titanic

Reactie op De Witte Raaf 211, Activisme (1)

Waarschijnlijk is politiek activisme vanuit een bevoorrechte maatschappelijke positie nooit volledig verstoken van knulligheid. Is er immers geen fundamenteel verschil tussen acties die uit een morele bewogenheid voortkomen en acties die ontstaan vanuit een heel concrete noodzaak, op de kanteling van leven en dood, of van een leefbaar en een onleefbaar leven? Milieuactivisme vertroebelt dat onderscheid eigenlijk. Al zijn de gevolgen van de ecologische malaise wereldwijd onrechtvaardig verdeeld, toch blijft deze crisis ook voor ons niet abstract – iets van een verre toekomst of een ver buitenland. Binnen Extinction Rebellion (XR) spreken we over onszelf als ‘rebellen’. Zo’n woord past misschien wel bij de omvang van wat er op het spel staat – het behoud van een bewoonbare aarde voor iedereen – maar het staat steeds verderaf van de onheroïsche realiteit. De hoogdagen van de beweging liggen duidelijk voor het pandemiejaar. Niet alleen XR kampt met een postcoviddemobilisatie, maar milieuactivisme in het algemeen: nu de Roaring Twenties lijken aan te breken, is er voor massa-acties even geen massa. Dat staat in schril contrast met de enorme aandacht die kunstpraktijken en -discoursen opbrengen voor activisme – zie het voorbije nummer van De Witte Raaf. Maar meedoen? Mee organiseren? Ho maar. Degene die er zich voor interesseert blijft meestal op een ‘kritische’ afstand, alsof bewoonbaarheid en rechtvaardigheid louter studieobjecten of inspiratiebronnen zijn.

In het editoriaal van het vorige nummer schrijft Christophe Van Gerrewey: ‘Kunst kan – binnen de autonomiegedachte waarop Adorno in duizenden zinnen heeft gevarieerd – enerzijds ontslagen worden van de plicht maatschappelijk te renderen en een directe ‘sociale bijdrage’ te leveren, juist omdat de bijdrage met die weigering kan samenvallen, in het garanderen van het voortbestaan van een samenleving waarin niet alles zichtbaar rendement heeft. Kunst kan anderzijds ook illusieloos beseffen een dergelijke functie enkel nog te vervullen binnen een hogelijk geprivilegieerde enclave die enkel nog in de herinnering deel uitmaakt van een samenleving. […] Bij ontstentenis van de traditionele positie van kunst, die samen met een maatschappijmodel verdween, wordt de artistieke ‘doelmatigheid zonder doel’ een leeg gebaar.’ Het zijn gewichtige woorden, die nieuwsgierig maken naar welke koers het kunstblad de komende tijd zal varen.

Binnen de kunsten lijkt het principe van de artistieke autonomie te worden bijgezet in het museum van de lost causes. Heel wat kunstenaars, instellingen en critici zoeken hun toevlucht tot het zogeheten artivisme. Het is een vorm van kunst die op politiek activisme lijkt maar het niet echt is, en soms zelfs niet wil zijn. De praktijk heeft iets weg van een krachteloos kleinkind van twee verouderde westerse tradities: de historische avant-garde met haar pogingen tot de revolutionaire grensvervaging tussen kunst en leven, en de burgerlijke, geïnstitutionaliseerde kunstbeleving. Vandaar de schizofrenie van het institutioneel ingekapselde militantisme. Artivisten fabriceren negen op de tien keer esthetische teleurstellingen, en ook als politieke interventies zijn hun maaksels meestal contraproductief. Ze leiden het energetische potentieel van maatschappelijke bezorgdheid en verontwaardiging immers af naar ongevaarlijke, want symbolische contexten, waar ‘auteurs’, toeschouwers en kunstwerkers de gekende rollenpatronen kunnen blijven reproduceren. Na het museumbezoek ebben de emoties al snel weg, zonder enig gevolg. De keren waarop het artivisme zich voorbij de comfortzone van de loutere representatie waagt, bijt het nog het liefst in de hand die het voedt, de hand van de kunstinstelling. Is het in deze extreme tijd niet eindeloos noodzakelijker om de pijlen te richten op politieke instituties, de nieuwsmedia, de politie, het bedrijfsleven? Wat is de waarde van politiek engagement, ingeblikt als kunstprojecten met titels en auteurs, zonder een duurzaam strategisch actiepad om daadwerkelijk tot maatschappelijke verandering te komen? Ook de artivistische doelmatigheid zonder doel is een loos gebaar.

Toegegeven: Extinction Rebellion is vandaag, strategisch gezien, evengoed een stuurloos schip. Al zoeken de resterende leden verwoed naar een vervanger voor het oorspronkelijke plan, dat Jan-Willem Anker in zijn artikel over de Nederlandse tak van XR reconstrueerde. Dat de beweging met haar geweldloze massa-acties van burgerlijke ongehoorzaamheid en pleidooi voor burgerraden rond de ecologische crisis ‘de huidige wereld (wil) redden’, zoals Anker beweert, is echter te gek voor woorden. Elke enigszins geïnformeerde burger beseft: business as usual is suïcidaal. Willen we de kans op een bewoonbare aarde veiligstellen, dan moet het roer fundamenteel om. In België werd de groei van XR deels in de knop gesmoord door de shock and awe van de politie tijdens de Royal Rebellion van 12 oktober 2019. De bezetting van het Koningsplein, met muziek, gemodereerde groepsgesprekken en toespraken, werd zonder de nodige waarschuwing en met disproportioneel geweld opgebroken, zelfs al waren er toen nog heel wat gezinnen met kinderen op het plein. De politierepressie van die dag was een weloverwogen afschrikkingsmanoeuvre, waarvoor commissaris Vandersmissen, een hartsgrondig gehaat figuur in activistenkringen, verantwoordelijk moet worden gehouden. En de tactiek werkte! In België kon XR nadien enkel nog dromen van een opkomst à la de Royal Rebellion. Toen de wereld op slot ging, vond Vandersmissen plots een onverwachte bondgenoot in covid-19. Grote samenscholingen waren uit den boze.

Enkele leden van XR (waaronder ikzelf) stortten zich vervolgens op de uitwerking en promotie van een concreet plan voor een Belgisch burgerparlement rond de ecologische noodtoestand, waarvan de gelote leden dankzij een reeks demografische selectiecriteria de diversiteit van de totale bevolking zouden weerspiegelen. Het voorstel (raadpleegbaar op www.hetburgerparlement.be) werd ondersteund door meer dan 35 middenveldorganisaties, besproken met deliberatieve democratie-experts, kaderleden van de Boerenbond, het VBO en politici van verschillende partijen, waaronder de huidige federale Ministers van Klimaat en Energie. Maar ook deze actiestrategie, die meer weghad van lobbyen dan van burgerlijke ongehoorzaamheid, liep tot nog toe stuk op de inertie van het bestaande politieke bestel.

De vraag is: wat is nu een goede volgende stap na verkiezingen, klimaatbetogingen, pleinbezettingen en ministeriële Zoomcalls? Hoe een effectieve krachtsverhouding opbouwen, een rapport de force? Als ik rondstruin door museumshops vol theoretische boekwerken van radicale politieke denkers en glossy magazines die de opstand prediken, kan ik niet anders dan me afvragen waarom de meeste kunstenaars, kunstwerkers en kunstliefhebbers zich zo afzijdig houden. Naast de onaantrekkelijkheid van het activisme – het is auteurloos, onbetaald en slopend werk, en telt eindeloos meer mislukkingen dan successen; het verplicht je om samen te werken met mensen die je niet altijd leuk vindt – ligt een deel van het antwoord in de aard van het hippe, artistiek-politieke discours zelf. Afgaand op de analyse van Hans Demeyer lijkt het denken van McKenzie Wark wel een typevoorbeeld van het soort romantische low theory dat zich radicaal toont zonder te radicaliseren, activistisch zonder tot actie aan te zetten. De stijl ervan is doorgaans strijdbaar aforistisch, de toon ‘energiek, punky en uitdagend’. Daartegen kan de activistische praktijk alleen maar bleek afsteken! Zeker wanneer de theorie zich door haar eigen hyperbolen en wensdenken op sleeptouw laat nemen. Demeyer vat enkele van Warks orakels uit A Hacker’s Manifesto samen: ‘De hacker vervangt het proletariaat als historisch subject dat de eigendomsrelaties kan tenietdoen door een nieuwe politiek te ontwikkelen die alle productieve klassen (boeren, arbeiders en hackers) verbindt in de affirmatie en productie van verschil […]. Deze alliantie is globaal.’ Right.

Als onderwerp van zulke schrijfsels is de fatalistisch stemmende eindtijd nog een tikje populairder dan de wereldrevolutie. Het manisch-depressieve denken schiet dan van hoogmoed door in zelfverlamming. We zouden in een ‘oneindig heden’ leven; ‘verzet en kritiek [kunnen] zich niet langer beroepen op een romantisch Buiten’; kunstenaars zijn als creatieve freelancers verworden tot loutere slaven van zichzelf; het informatiekapitalisme maakt ‘elke menselijke activiteit inwisselbaar en vervangbaar’. In zijn meest decadente gedaante leidt het doemdenken tot een sublieme esthetisering van de apocalyps. De wereld zal sowieso opbranden; verzet is futiel. Zij die er nog iets aan proberen te doen, leven in een dommige illusie. Ontwaakt! Tegen deze zich superieur distantiërende club van rouwenden en melancholici zou je kunnen inbrengen dat de tijd, als ze al zou eindigen, dat niet zal doen met een vingerknip. Ze kent ritmes van ecosystemische en sociale degeneratie én regeneratie. Onderweg tussen alles en niets valt oneindig veel te bewaren, te beschermen, te repareren en te bekampen. Neem toch ontslag uit het orkestje van de Titanic. Don’t mourn, organize!