width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

212

juli-augustus 2021

Activisme (2)

In het essay ‘De niet-tussenruimte’, waarmee dit tweede nummer van De Witte Raaf over activisme opent, (de)construeert Fred Moten de traditie van zwarte radicaliteit. In de eerste plaats: de revolutie op Haïti, eerst onder leiding van Toussaint L’Ouverture, later efficiënter voortgezet door zijn voormalige rechterhand Jean-Jacques Dessalines, zoals beschreven in C.L.R. James’ The Black Jacobins (1938), een boek dat aan bod komt in het door Moten bewonderde Black Marxism. The Making of the Black Radical Tradition (1983) van Cedric Robinson. Vervolgens bespreekt Moten de weergave van de Congolese opstand van Patrice Lumumba in het oeuvre van Tshibumba Kanda Matulu (1947-1981), opnieuw via een tussenstation, namelijk de gesprekken die antropoloog Johannes Fabian met de kunstenaar voerde. De invoelende etnograaf hecht veel waarde aan authenticiteit, terwijl de schilder die juist, in de geest van Lumumba, op een esthetische manier wil doorbreken.

Moten scherpt de ontvankelijkheid aan voor een esthetisch-politieke rede die zich beroept op het verleden, maar verder reikt naar de postkoloniale toekomst, weg van, of misschien eerder bezijden het universalisme dat het westen zich ‘bij vergissing’ heeft toegeëigend. In een poging om aan een opgelegde dialectiek van de geschiedenis te ontsnappen, schept Moten in een tastende denkstijl het niet-in-het-midden, de niet-tussenruimte van Europees en Afrikaans, van verlichting en donker, van narratief en lyriek.

Waar eindigt een intellectuele, strijdbare traditie in behoudzucht, en waar begint de progressieve actie? Noortje de Leij herleest de geschriften van Douglas Crimp: de spanning tussen kunst en activisme tijdens de aidsepidemie eind vorige eeuw werkt vandaag nog steeds door. In een essay over het oeuvre van Jean-Luc Godard wijst Wilco Versteeg op de verknoping van vorm en politiek, en op het probleem van de huidige blindheid voor vorm. Volgens Godard bleven de Gele Hesjes, aanvankelijk in de kwaliteitsmedia gediskwalificeerd als boerenkinkels en proleten, onbegrepen dankzij het algehele, door televisiejournaals gevoede beeldanalfabetisme.

Fieke Konijn bespreekt en bekritiseert de activistische stellingname van Ariella Aïsha Azoulay tegen het universalistische museum, en tegen de pretentie dat voorwerpen uit de hele wereld ter bezichtiging en vermaak beschikbaar zijn voor iedereen. En Annelot Prins recenseert de oproep van adrienne maree brown aan activisten uit minderheidsgroeperingen om vooral plezier te maken, met elkaar en met zichzelf, en zich niet te snel in het defensief te laten drukken door het witte patriarchaat. Steyn Bergs schrijft over een tentoonstelling van Jeremiah Day in Netwerk Aalst, en zet diens beeldende werk af tegen de politieke theorie van Hannah Arendt.

Ten slotte is het woord aan Theodor W. Adorno: hij gaf in mei 1969 aan Der Spiegel een interview, nadat vrouwelijke studenten sociologie zijn les hadden verstoord door hun bovenlichaam te ontbloten en de professor te proberen kussen. Een pamflet werd rondgedeeld met de mededeling ‘Adorno als Institution ist Tot!’. Na het zogenaamde Busenattentat zou Adorno niet meer in het publiek verschijnen en hij stierf enkele maanden later in Zwitserland. Dit nummer eindigt met een lezersbrief, als reactie op het vorige nummer van De Witte Raaf, van Sébastien Hendrickx, die zowel artistiek activisme als low theory desavoueert, en oproept tot collectieve actie.

Daniël Rovers en Christophe Van Gerrewey