Het ritme van de lijn
Een tentoonstelling van Waclaw Szpakowksi
In Atelier 340 in Jette loopt een overzichtstentoonstelling met werk van Waclaw Szpakowski, een Pools kunstenaar die zich vanaf 1900 wijdde aan het trekken van lijnen die nergens lijken op te houden. Een constructivist avant‑la‑lettre die dagboeken schreef vol ritmische lijnen, kronkels en labyrinten.
De horizon is niet de enige lijn in de natuur. Stengels, boomstammen, geledingen in het landschap, contouren van wolkenvelden en hun weerspiegeling in het water; alle vormen ze combinaties van rechte, kromme, soms evenwijdige lijnen. Door hun duidelijk omschreven begrenzing zien we ook hun vorm en kunnen we ze herkennen. De eigenheid van de dingen bestaat voor ons bewustzijn blijkbaar goeddeels in het zien van: wat is binnen, wat is buiten?
Wanneer we de werkelijkheid waarnemen, maken we voortdurend keuzes uit het teveel aan indrukken. We selecteren om onze omgeving en vooral onze aanwezigheid daarin te ordenen. We creëren “onze” tijd en ruimte. Zo ontstaan richting en samenhang. Als mens ontkomen we niet aan de drang – of is het nood? – tot zingeving. Het is als het ware het lot van het denkende dier op aarde.
De werkelijkheid wordt gevormd door wat onze zintuigen aan werkelijkheid ervaren. Vaak is de aanwezigheid van dingen, de natuur en wat we daarbij beleven, hun enige verborgen betekenis. Ze tonen niets anders dan buitenkant, oppervlakte, vorm. Ook al zijn alle dingen verschillend, ons denken zorgt ervoor dat analogieën ontstaan. Ritme en symmetrie zijn als kristallen in ons waarnemingsvermogen. Ze maken deel uit van een eigen menselijke strategie om in complexiteit patronen te zien, zonder dat we daarom ook de essentie van het geheel kunnen vatten. Wel is er steeds een zoeken naar een dieperliggende wetmatigheid, naar een magische sleutel die alles met alles verbindt.
Zo’n speurtocht naar regelmaat in natuurverschijnselen, het ontcijferen van cycli en periodieke veranderingen vinden we terug in het grafisch tekensysteem van Waclaw Szpakowski (1833-1973). Een ruime selectie uit het oeuvre van deze tot dusver buiten Polen onbekende kunstenaar-architect is tot 13 september te zien in Atelier 340 in Jette.
Als hommage aan de kunstenaar organiseerde Atelier 340 ook een kleine expositie met enkele doeken en grafisch werk van Josef Albers, Pierre Cordier, Walter Leblanc, François Morellet, Frank Stella en Dirk Verhaeghe. De zeer degelijke catalogus is in vijf talen uitgegeven. De tentoonstelling wordt voorts begeleid door een video en een muzikale interpretatie .
Het ritselen van struiken
Szpakowski’s werk bestaat uit tijdloze, schijnbaar abstracte sculpturen. In zijn schetsen en eenvoudige pentekeningen op overtrekpapier tast hij op mathematische wijze de werkelijkheid af. Met als enig resultaat: het trage, ononderbroken verloop van ritmische lijnen. Het oog van de toeschouwer spoort aanvankelijk in de absurde geografie van Szpakowski’s geest, even hoekig en onvoorspelbaar als het doolhof van de eigen, vluchtige gedachten.
Op het eerste gezicht doen de geometrische lijncomposities denken aan decoratieve figuren op kroonlijsten, textiel of keramiek. Toch zijn ze nergens functioneel en evenmin organisch verwerkt in een groter geheel. Bij nader toezien blijken we eerder te doen te hebben met een minutieus verslag van een luisteraar die registreert, maar zelf zwijgt. Het minste detail merkt Szpakowski op, hij luistert naar het kleinste geluid. Alsof hij ons iets wil zeggen als: “Kijk, het ritselen van struiken, en daar, het sonoor trillen van kabels tussen telegrafeerpalen.” We volgen een soort partituur, een visuele interpretatie van niet in notenbalken vast te leggen ruimte- en klankervaringen, terwijl de zin ervan vooralsnog ongrijpbaar blijft.
Al in 1903 schrijft Szpakowski in één van zijn schetsboeken: “De mens komt met de natuur in aanraking en ziet voortdurend dezelfde dingen. Daarvan leert hij onwillekeurig de kenmerkende trekken kennen. In zijn geest schept hij er een beeld van dat vaak anders is dan in werkelijkheid.” In die zin kunnen we elke lijncompositie als een foto beschouwen, een tot “ding” gestold moment. Elk werk is een specifieke afdruk uit een groter verband gelicht, maar met dezelfde harmonie en orde. Nochtans is het uiteindelijke resultaat geen afbeelding, zelfs geen abstract beeld, want de ononderbroken lijn laat zich niet zo maar fixeren. Wat we zien is de tastbare weerslag van een “proces” van concentratie en waarneming, een behoedzaam bewegen in tijd en ruimte, zoals een seismograaf de trillingen in de aarde grafisch vastlegt.
Szpakowski’s lineaire ontwerpen zijn oefeningen in stille, gevisualiseerde observaties van de eentonige regelmaat der dingen. Deze labyrinten zijn in al hun eenvoud een onnavolgbare, eigenzinnige synthese van ritme en symmetrie; subtiel weten ze klank en beweging te verenigen. Bij het ordenen van elk vlak beschrijft de continue lijn als het ware de structuur van een eenstemmige melodie. Misschien suggereert de kunstenaar iets gelijkaardigs, als hij opmerkt: “(De tekeningen) hebben een “innerlijke” betekenis die men kan achterhalen door de loop van de lijn in alle breekpunten te volgen, van begin tot eind, en die vergelijkbaar is met de uit afzonderlijke letters opgebouwde woorden van het schrift.”
We moeten even de buitenwereld vergeten om tot de kern van Szpakowski’s tekensysteem te kunnen doordringen. De protagonist is de enkelvoudige lijn, die in elke schets of pentekening haast ongemerkt aanzet en wat verderop, weer even ongemerkt verdwijnt. Het hele oeuvre van Szpakowski is een eindeloze monoloog van die ene simpele lijn. Ze wil niets imiteren en drukt zich uitsluitend uit in een hoek van 90°. Zo ontstaan ingenieuze lijnconstructies, vloeiende meanders, zigzagmotieven en speelse zwart-witcombinaties van vierkanten, ruiten en driehoeken.
De werken met gemeenschappelijke kentrekken zijn in een aantal reeksen samengebracht, geordende van Ao tot F, en lijken wel muzikale variaties op een thema. Ze illustreren elk een seriële ontwikkeling van een welbepaald basispatroon. Het merendeel van de pentekeningen kwam in de jaren ’20 tot stand, maar werd reeds in de schetsboeken van 1900 grondig voorbereid. Daarbij horen ook de klankinterpretaties voor viool van de kunstenaar zelf. Tijdens de beginjaren van de Tweede Wereldoorlog werkt Szpakowski intensief aan “Reeks S”, optische studies van spiraal en raster, die hij naar de architectuurpraktijk poogde te vertalen. In zijn album met potloodtekeningen op karton uit 1953-54 wordt in dezelfde richting, maar duidelijk minder oorspronkelijk verder gedacht. Naar het einde van zijn leven toe groeit bij Szpakowski de behoefte om zijn scheppingswerk ook theoretisch te onderbouwen. Hij wil de lineaire regelmaat van de werelden die hij met behulp van alle zintuigen had ontdekt, staven met een even geometrisch betoog van neergeschreven woorden. In 1968 wordt het artikel “Ritmische lijnen” gepubliceerd.
935 bewegingen
Anna Szpakowska-Kujawska, dochter van de kunstenaar en zelf schilderes, portretteert (het werk van) haar vader als volgt: “Zijn geest spon vreemde weefsels, vreemde en toch uiterst eenvoudige ontwerpen die ogenschijnlijk op elkaar leken. Hij tekende meters, kilometers rechte lijnen, waarlangs je teruglopend, omlaaglopend, opzijlopend, omhooglopend, weer opzijlopend volgens een bizarre beweging, “in het daglicht kwam”. Hij leerde me niet van een afstand te kijken naar wat hij zelf “psychische lijnen” of soms ook “muzikale lijnen” noemde. Wanneer hij me een tekening toonde, dwong hij me altijd goed te zien: “Kijk, hier is het begin, volg de lijn verder, laat haar niet los!” – en wanneer ik duizelend en draaierig van de kronkels en de onverwachte bochten en bundels het einde van de lijn gevonden had, zei hij triomfantelijk: “Zie je wel hoe makkelijk het is, er zijn 935 bewegingen nodig om de betekenis te vinden.” Het konden er evengoed een paar duizenden zijn. En telkens weer die vreugde waarmee hij verkondigde dat die ogenschijnlijk zo eenvoudige schema’s zo ingewikkeld bleken.”
Opnieuw volgt ons oog het trage, ononderbroken verloop van ritmische lijnen, even sober en evenwichtig als litanieën, maar ook ongrijpbaar en oeverloos rijk aan mogelijkheden.
Is het eindeloze een ritmische lijn, altijd weer variabel en tegelijk onveranderlijk? En bevinden we ons dan in de oneindigheid?
De tentoonstelling “Waclaw Szpakowski – De eindeloosheid van de lijn” kan nog tot 13 september bezocht worden in Atelier 340, Rivierendreef 340, 1090 Brussel, 02/424.24.12.