width and height should be displayed here dynamically

La Chambre Claire, a Gothic Novel

Bespreking van de publikatie van Roland Barthes

Wie zich met fotografie wil inlaten, stuit vroeg of laat op “La Chambre Claire” (Camera Lucida, De Lichtende Kamer) van Roland Barthes, één van de oerteksten over fotografie. Tijdens de laatste Parijse “Mois de la Photo – 1990” werd – tien jaar na Barthes’ dood – het colloquium “Roland Barthes, une aventure avec la photographie” georganiseerd. Het twaalfde nummer van het degelijke semestriële fotografietijdschrift “La Recherche Photographique” bundelt de tijdens dit colloquium naar voor gebrachte visies. Dirk Lauwaert nam deze “actes” voor ons door, als uitgangspunt voor een eigenzinnige situering van fotografie, “La Chambre Claire” en Roland Barthes.

 

Wie over Barthes schrijft, vraagt zich bezorgd af hoe hij kan ontsnappen aan de fouten van zijn vele enthousiaste voorgangers, namelijk te bezwijken voor de charmes van deze verrukkelijke schrijver. “Bezwijken” betekent hier: kritiek vermijden, de stijl van Barthes overnemen, zich klem laten zetten in zijn theoretische opties. Des te moeilijker omdat Barthes zelf als schrijver de Barthes als intellectueel op de korrel neemt. Hij doet dan iedere poging geordende kennis te produceren af als ontoelaatbaar imperialisme tegen zichzelf, tegen het studie-object en tenslotte tegen de toehoorders. Daar is wel een reden voor: Barthes groeide op tussen en schreef zelf mee aan de ontwikkeling van enkele forse autoritaire systemen. Zelfkritiek was gegrond, die grond is er vandaag (gekenmerkt door oppervlakkige scepsis) hoegenaamd niet meer. Vandaar dat ik hem nu wel verwijt systematiciteit onaantrekkelijk te hebben gemaakt en de ongehoorde coherentie van zijn denken slim en sluw te hebben weggeretoucheerd. Tegen Barthes schrijven dus, voorlopig.

 

1. Zopas verschenen de teksten van een in 1990 gehouden Barthes-colloquium, ingericht door de fotografie-sectie van Paris VIII, gepubliceerd door “La Recherche Photographique”, het prestigieuze orgaan van die sectie. (1) Gelukkig zeer prikkelende lectuur. Het armtierige Barthes-nummer van “Les Cahiers de la Photographie” (1990) maakte je anders zeer wantrouwig. (2) En Michel Bouvard, één van de vrienden en studenten van Barthes publiceerde zopas een boek over fotografie, “Photo-Légendes” (3), waar Barthes uiteraard ter sprake komt. Bouvard is zelf fotograaf. (4)

Verder zijn er de twee Barthes-studies, van Roger en Comment met telkens een hoofdstuk over “La Chambre Claire” en er zijn de artikels in de tijdschriften Critique en Communications die een nummer aan Barthes wijdden na zijn overlijden. (5)

Tenslotte zijn er de foto’s van Barthes gemaakt door Bouvard (die ons in Marokko een heel andere figuur laten zien, met andere houdingen en uitdrukkingen), door Boudinet (die schitterende, gereserveerde fotograaf waar Barthes zo mooi over schreef). Boudinet maakte de foto van Barthes die een sigaret aansteekt; uit de serie blijkt dat dat in de Rue de Tournon gebeurde waar hij seminarie hield in de jaren ‘70; dit is de meest intens-introspectieve en seductieve serie. Er is de serie van Delaborde, prachtig van formele opbouw, waarin een krachtdadig strateeg van het intellectuele leven zijn troepen lijkt te dirigeren vanop een bed. Er is ook de foto van Cartier-Bresson, met een erg jonge, wat week-mondaine ambitieuze “jeune assistant”. Barthes hield niet van die opname die hem vanuit een nadrukkelijk vogelperspectief leek te overmeesteren. Zijn glimlachje dat hij daartegen zet, is niet overtuigend.

 

2. “La Chambre Claire” is het laatste boek van Barthes. Hij doceerde op dat moment een college over “Proust en de fotografie”. Hij had net een kroniek uitgetest in een weekblad en het moeten opgeven omdat er iets ontbrak: de korte “Choses Vues” leken anders wel op brutale snapshots. Men vindt hun snijdend en obsceen geweld terug in “Incidents”. (6) Maar vele schrijvers hebben dat willen doen: schrijven als een “I am a camera” (Isherwood). Sinds Flaubert maakten de grootsten collecties van striemend minutieuze observaties (7), obsceen grotesk en ondraaglijk als een gemuilkorfde schreeuw. Van een sadistische perfectie als een ritueel van Sade. Essentieel is dat de observator zelf gefixeerd wordt: geïmmobiliseerd wordt gehouden zoals Alex in “A Clockwork Orange”. Het effect is een wisselstroom tussen de polen van het object en de kijker, schrijver, lezer. Beurtelings verstenen het bekekene en de kijker; geven ze elkaar een traumatiserende voorafbeelding van de dood in de vorm van een executie. Zien sterven, zich zien sterven; gedood worden, zich doden (de variaties van “Peeping Tom” van Powell, over camera en moord).

 

3. Barthes schreef veel over beelden. In ’86 werd alles wat hij aan beeldmateriaal had bestudeerd in een tentoonstelling samengebracht. (8) En toch, wat een teleurstelling! Heel de schilderkunst lijkt hem te zijn ontgaan! Niets over Cézanne, Matisse, Kandinsky of Klee. Hoe revelerend de teksten van Merleau-Ponty over Cézanne, hoe mooi die van Sartre over Tintoretto! De keuze van Barthes gaat uit naar de toegepaste kunsten: spotprenten (Steinberg), strips (Crepax), affiches (Savignac, Panzani), decoratie (Erté), didactische gravures (l’Encyclopédie), pers- en sensatiefoto’s, starbeelden, pop-art en de absolute maniërist Arcimboldo. Beelden van een tweede graad: speels en afstandelijk, ironisch en dubbelzinnig, nooit absolute kunst. Het moet kunnen schuiven, verschuiven, glijden, verrassen. Geen ontologieën, slechts manoeuvres. Hij speelde nooit het hinkelspel “naar de hemel”, steeds het “slaagseraan” waarin alle plaatsen en rollen doorgeschoven worden.
Zo mooi als de teksten van Barthes zijn, zo beperkt is nochtans zijn eigen esthetische gevoeligheid. (Of is ze gecensureerd door die zo anti-esthetische naoorlogse periode waarin alles ideologie werd?) Het soort emotionaliteit die zijn teksten bij mij opwekken, lijkt hijzelf nochtans niet gekend te hebben.

Barthes is dan ook geen criticus. De esthetische intensificatie leidde nooit zijn geschriften. Tot hij in “La Chambre Claire” de nachtzijde van die intensificatie ontmoet: de traumatiserende emotie. De fotografie is een verschijning als in een ghoststory. En het is de ongenode gast die het gevecht wint. “La Chambre Claire” is een boek over angst. Het hoort thuis in de literatuur over het romantisch sublieme. Reeds zijn boek over de verliefdheid beschreef een “val”: verstoring, wanorde, chaos, waanzin. Een crisis kortom. Een crisis beschreven in fragmenten. Een crisis getemd door fragmentatie. Een crisis bezworen door analyse, niet door een synthese. Weigering om in een accumulerend rijpingsproces te stappen. Die weigering van de rijping zien we trouwens bij Flaubert, Baudelaire, Huysmans als constitutief voor hun bestaan en hun filosofie.

 

4. In “La Chambre Claire” bestudeert Barthes eigenlijk alleen maar de logica van de simpelste, doorsnee verzamelaar van foto’s. Welke foto knip je uit voor je plakboek? Welk lichaam trekt je aan? Welke pose wil je verzamelen? Welk beeld wil je als een knuffeldiertje tegen je aandrukken? Er is een foto van Mary Ellen Mark met een meisje liggend op bed, een foto op het hoofdkussen. Of er is die foto van Doisneau met de bonkige kerel kijkend naar zijn pin ups op de muur.

Eigenlijk blijft het hele boek in de ban, binnen de cirkel van die naïeve emotie. Het is een pakkende emotie, weet iedereen die zo foto’s verzamelt, gedragen door een oninlosbare hunkering om de afwezige vast te nemen. (Ik denk aan de prachtige bladzijden die De Kuyper aan die hunkering wijdde in zowel “Mowgli’s Tranen” als “Grand Hotel Solitude”; “Thy Neighbour’s Wife” van Talese opent met de foto en de zoektocht). De fotografie is een dispositief, bij uitstek geschikt om de magische ontmoeting (“hun blikken kruisten elkaar”) op grote, industriële schaal te produceren én ze onschadelijk te maken. Over de wanorde en de waanzin van die dubbele beweging gaat het boek.

Of, nog anders geformuleerd, Barthes schrijft zoals de andere oerteksten over fotografie, die van Benjamin en Sontag, over het bewustzijn. De auratische ervaring van Benjamin is net als de traumatiserende kwetsuur van het punctum bij Barthes een ervaringsmodaliteit, een bewustzijnsvorm, een structuur van de intentionaliteit. De auratische ervaring verdwijnt bij Benjamin onder invloed van, of toch parallel met de fotografie. Wat in de plaats komt, zo lijkt Barthes aan te brengen, is een soort negatief aura, een negatieve epifanie, waar Benjamin zelf reeds op alludeert in verband met het surrealisme.

De routineuze, onschuldige, slordige betrokkenheid bij fotografische indrukken blijkt dat neutraliserende, banaliserende klimaat te zijn waarin ons om de hoek plots die typisch moderne ervaring van fataliteit tegen het lijf loopt. De fotografie (en niet het monument) blijkt de vorm te zijn waarin wij onze sterfelijkheid – de sterfelijkheid in onze affecten, de eindigheid in ons bewustzijn en onze aandacht – overduidelijk te zien krijgen. Het schandaal van onze allesoverspoelende slordigheid: het is de fotografie die daarvan de mooiste illustratie is en onze pijnlijkste straffen ervoor toedient.

 

5. Alleen stel ik vast dat fotografie mij al lang niet meer als fascinerend beeld interesseert. Het boeit me als verantwoordelijk beeld. Ik ga ermee om, niet als plaats van irrationaliteit en chaos, maar als instrument van analyse, verduidelijking, vormgeving en constructie van de wereld. Sinds ikzelf met fotografie op een systematische manier ben beginnen omgaan heb ik haar emotionele kracht hoogstens gezien als een aspect tussen andere. Voor mij informeert de foto; ze schreeuwt al lang niet meer. Ze zegt me wat, ik voel na hoe: ik heb geen libidineuze lectuur meer van fotografie, maar een politieke. Barthes schreef een radicaal anti-kritisch en anti-politiek boek over een van onze belangrijkste visuele strategieën. En zowel Sontag als Benjamin hebben de maatschappelijke rol en verantwoordelijkheid van het dispositief en van haar beoefenaars en klanten onder woorden proberen te brengen.

 

6. Wat de lectuur van Barthes zo spannend en zo verwarrend maakt, is zijn fundamentele dubbelzinnigheid. Hij denkt “à deux mains” (Comment): met de ene hand stelt hij orde, systeem, coherentie voor en neemt dat met de andere terug en klaagt dan orde, systeem en coherentie aan. Niet ten onrechte spreekt Culler (9) van het voortdurende verraad door Barthes gepleegd tegen zijn eigen methodes en tegen de argeloze lezers die daarmee dachten te moeten werken. (10) Het merkwaardige is nochtans de creativiteit die uit dit “stereoscopische” denken blijkt: de ordening brengt ook de chaos duidelijker aan het licht, de ordening schept zelfs verwarring en onduidelijkheid (zie de aanloop van “La Chambre Claire”); terwijl anderzijds de chaos er nodig is om het verhelderende, ordenende gebaar te kunnen maken. Het is de chaos van de kleinburgerlijkheid, de chaos van de platvloerse doxa, de chaos van het trauma die hem aantrekken. Zoals men sterren verbindt tot sterrebeelden, zo weet Barthes sinds zijn onvolprezen “Mythologies” banaliteit en overweldiging te bezweren met een uiterst elegant merkteken van ordening.

Banaliteit en overweldiging, het saaie en het traumatiserende: het zijn beide aspecten van het concrete, het singuliere, het unieke hier en nu, het moment dat zich nooit meer herhaalt. Het zijn de twee uitersten die we in ons levensgevoel willen bezweren: beide zijn “dodelijk” of “gevaarlijk”. (Opnieuw zijn Flaubert en Baudelaire de krachtigste voorgangers in dit gevoel.) Tussen “ennui” en “horreur” is het moderne levensgevoel gevat. Barthes illustreert hoe daartussen een heidense levenskunst mogelijk moet zijn (hij is tenslotte zoals Foucault ook een groot impliciet moralist).

In “La Chambre Claire” wordt de paradox van de dubbelzinnige Barthes toegespitst in zijn ambitie om een studie, een mathematiek te maken van het singuliere. Maar er is geen wetenschap van het unieke mogelijk. Slechts een mystiek, slechts een verliefdheid: iets dat van de orde van de waanzin is.

Vergezeld van de semiologie als een Vergilius daalt Barthes af in het duister van het eenmalige. De chaos van de informatie (het eerste deel van “La Chambre Claire”); de waanzin van de tijd (hoeveel horror-films beschrijven precies niet die fatale traumatiek van aanwezige afwezigheid!), dat zijn de twee cirkels die hij door moet. Het ordenende denken wordt hier als de leidraad van mystieke stadia. Reeds “Fragments” kon je lezen als een gebedsboek, een brevier.

Barthes is de paradoxale strateeg geweest van de hardnekkige onherleidbaarheid. Onherleidbaar de objecten van zijn studies; onherleidbaar het subject tegenover die objecten; onherleidbaar de eigenzinnigheid van de schrijver van de analyses. Om die onherleidbaarheid goed te doen uitkomen, om een persoonlijkheid te profileren, begint hij echter steeds met een zuiveringsoperatie: hij herleidt het diverse, hij klasseert het unieke, hij demystifieert alle expressiviteit, alle subjectiviteit. Al het individuele is bedrieglijk pretentie; al het unieke een illusie geproduceerd door kleinburgerlijke zelfoverschatting; al het subjectieve onverdraaglijke sentimentaliteit.

Een verschrikkelijk tabula rasa richt hij aan (daarin gesterkt door zijn strijdgenoten als Althusser, Foucault en het hele structuralisme). Maar het is om in een tweede sprong juist de resterende hardnekkige onherleidbaarheid aan te wijzen. Het singuliere echter dat we dan zien is niet meer ingekapseld in een personen- en ervaringscultus, in de retoriek van de authenticiteit, in de tragiek van de menselijke conditie. Alles wat ons in de regel rond het singuliere samen doet drummen in sentimentaliteit, heeft Barthes ons met de tabula rasa ontnomen. Wat blijft, is het singuliere dat ons als een onherleidbare vloek definitief scheidt van onszelf, van de anderen en van ieder object. Het singuliere is een schandaal. Barthes las dat voor de laatste keer in de fotografie.

 

Noten

(1) La Recherche Photographique, nr. 12, juni 1992, Paris Audiovisuel, 92 pp.

(2) Barthes et la Photo: le Pire des signes, Les Cahiers de la Photographie, nr. 25, Contrejour, 1990, 88 pp. (Met een portfolio Barthes-foto’s van Boudinet en Delaborde)

(3) Michel Bouvard, Photo-Légendes, Essai sur l’art photographique, Presses Universitaires de Lyon, 1991, 121 pp.

(4) Een niet onbelangrijk “detail” aangezien Barthes expliciet de problematiek van de opname-maker uit zijn beschouwingen uitsloot. (Zie bijvoorbeeld in “Les Cahiers” de korte interventie van William Klein.)

(5) Philippe Roger, Roland Barthes, roman, Grasset, 1986, 355 pp. (over “La Chambre Claire” pp. 197‑223).

Bernard Comment, Roland Barthes, Vers le Neutre, Christian Bourgeois éditeur, 1991, 330 pp. (Over “La Chambre Claire”, pp. 111‑129).

Critique nr. 423 en Communications nr. 36 (beide van 1982).

(6) Roland Barthes, Incidents, Seuil, 1987, 119 pp.

(7) Een moderne lectuur van de details in Naomi Schor, Reading in Detail, met een hoofdstuk gewijd aan Barthes.

(8) Roland Barthes, Le Texte et l’Image, Pavillon des Arts, Parijs, 1986, 144 pp.

(9) Jonathan Culler, Roland Barthes, Oxford University Press, 1983, 130 pp.

(10) Een mechanisme dat hij trouwens met al zijn structuralistische strijdgenoten deelt: men denke aan Lacan, aan Althusser (bijvoorbeeld Balibar, Ecrits pour Althusser ), aan Foucault. Was het woord “Coupure” niet essentieel voor hen allen?