width and height should be displayed here dynamically

Het Vlaams Belang en de vrijheid van meningsuiting: van een oxymoron gesproken

Voor wie vertrouwd is met de geschiedenis van het Vlaams Blok/Belang was het wel even schrikken toen het VB zich, na de definitieve veroordeling van drie van zijn satelliet-vzw’s wegens aanzetten tot discriminatie [1], plots opwierp als de kampioen van de vrije meningsuiting. Wij herinneren ons immers dat het Blok en zijn militanten in het verleden heel wat minder aandacht hadden voor de vrijheid van expressie. Zo blonken de Blokkers nooit echt uit in het respecteren van de vrijheid van meningsuiting van diegenen die het niet eens waren met hun ideeën. Blokmilitanten verstoorden een rechtstreekse Panorama-uitzending over politieke vluchtelingen, Alida Neslo werd tijdens een optreden uitgejouwd en toen Willem Vermandere tijdens een 11-juliviering op de Brusselse Grote MarktBange blanke man wilde aanheffen, braken er ei zo na rellen uit. En laten we toch ook niet vergeten dat Blokmilitanten geslaagde en minder geslaagde pogingen ondernomen hebben om ‘kritische leraars’ te verklikken, om lezingen van Tom Lanoye op scholen af te gelasten of om subsidies van theatergezelschappen in te trekken wegens vermeende obsceniteiten. [2]

Historisch gezien is het dus vreemd dat vandaag uitgerekend het VB opkomt voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. De verleiding is dan ook groot om hun argumenten op schamper hoongelach te onthalen. Hoe ernstig moet men een partij nemen voor wie vrijheid van meningsuiting in de eerste plaats dient om een racistische ideologie uit te dragen?

Nochtans, het is niet omdat de boodschapper weinig geloofwaardig is, dat de boodschap niet waardevol is of, beter gezegd, niet tot nadenken moet aanzetten. Het is dan ook zinvol om de argumentatie van het VB van naderbij te bekijken. In dit artikel, waarin de klemtoon ligt op de juridische en rechtstheoretische aspecten van de claim van het VB, zal ik dat in drie stappen doen. Het lijkt me aangewezen om eerst stil te staan bij de vraag waarom de vrijheid van meningsuiting in een democratische samenleving aanspraak kan maken op een bijzondere bescherming. Vervolgens moet dan worden nagegaan of ook racistische uitlatingen binnen het toepassingsgebied van de vrijheid van meningsuiting vallen. De laatste vraag is dan of ook diegenen die eigenlijk enkel beogen om de vrijheid van anderen te beperken, gebruik mogen maken van de democratische vrijheden om hun perfide doel te bereiken.

 

1. De vrijheid van meningsuiting in een democratische samenleving

In een democratische samenleving kan het belang van de vrijheid van meningsuiting nauwelijks worden overschat. Alle moderne democratische grondwetten kennen aan deze vrijheid het allergrootste belang toe. Ook de internationale mensenrechtenverdragen voeren de vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel. Dat is bijvoorbeeld het geval met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat erover waakt dat de ondertekenende staten, waaronder België, dit verdrag correct toepassen, heeft doorheen de jaren een uitgebreide rechtspraak ontwikkeld waarin de bescherming van de vrijheid van meningsuiting centraal staat. Een citaat komt daarbij altijd terug:

“La liberté d’expression constitue l’un des fondements essentiels d’une société démocratique, l’une des conditions primordiales de son progrès et de l’épanouissement de chacun. Sous réserve de l’article 10, §2, elle vaut non seulement pour ‘les informations’ ou ‘idées’ acceuillies avec faveur ou considérées inoffensives ou indifférentes, mais aussi pour celles qui heurtent, choquent où inquiètent l’Etat ou une fraction quelconque de la population. Ainsi le veulent le pluralisme, la tolérance et l’esprit d’ouverture sans lesquels il n’est pas de société démocratique.” [3]

Waarom wordt, sinds de Verlichting, aan de vrijheid van meningsuiting een dergelijk groot belang gehecht? Rechtstheoretici en filosofen halen doorgaans drie redenen aan. [4]

Een eerste verklaring is het zogenaamde waarheidsargument. Dit houdt in dat men vrijheid van meningsuiting ziet als een middel om tot de waarheid te komen. Immers, du choc des idées jaillit la lumière. Het waarheidsargument kan bogen op achtenswaardige filosofische referenties. Met name John Stuart Mill heeft in zijn werk On Liberty [5] op grond van een sceptische epistemologie gepleit voor een zo ruim mogelijke vrijheid van meningsuiting. Aangezien wij de waarheid niet met zekerheid kennen, zouden we door bepaalde meningsuitingen te verbieden wel eens (deels) ware beweringen kunnen verbieden.

Een tweede verklaring legt de nadruk op de verhouding tussen de vrijheid van meningsuiting en de democratie. Er kan immers geen sprake zijn van een democratisch politiek bestel, als tegelijk het vrije (politieke) debat niet gewaarborgd is.

Deze twee rechtvaardigingen zijn erg instrumenteel en consequentionalistisch: zij beschouwen de vrijheid van meningsuiting in de eerste plaats als een middel om een hoger doel te bereiken. Het derde argument wijkt daar enigszins van af, doordat het de vrijheid van meningsuiting niet zozeer ziet als een middel, maar als een doel op zich. Dit zogenaamde argument voor autonomie legt in wezen de nadruk op de waarde van de vrijheid van meningsuiting voor de zelfexpressie. Wij kunnen als individu ons maar volledig ontplooien indien wij over de mogelijkheid beschikken om ons te uiten en in communicatie te treden met onze medeburgers.

Het zou ons te ver leiden om elk van deze rationales aan een uitgebreide filosofische kritiek te onderwerpen. Van belang is wél dat geen van de drie argumenten volstaat om op zichzelf te verklaren waarom de vrijheid van meningsuiting in westerse democratieën zoveel aandacht en bescherming geniet. Al even opmerkelijk is dat geen van de drie rationales in staat is om een absoluut recht op vrijheid van meningsuiting te verantwoorden. Vooral dat laatste punt is cruciaal.

Naar aanleiding van de inmiddels beruchte Mohammedcartoons leken heel wat Europeanen te geloven dat de vrijheid van meningsuiting wél absoluut – dat wil zeggen: aan geen enkele beperking onderhevig – is. [6] Juridisch gezien is dat nochtans onzin: het EVRM laat wel degelijk beperkingen toe, zelfs waar we het niet meteen zouden verwachten. In het weliswaar omstreden arrest Otto Preminger zag het Hof er zelfs geen graten in om te aanvaarden dat een bepaalde film wegens zijn vermeend blasfemisch karakter in Oostenrijk niet mocht worden vertoond. [7] Andere beperkingen roepen doorgaans minder weerstand op. De meeste Europese staten hebben een wetgeving die laster en eerroof strafbaar stelt, en de vrijheid van meningsuiting beperkt ter bescherming van de privacy of de goede zeden. In een aantal staten zijn ook racistische en met name revisionistische of negationistische meningsuitingen taboe. Zelfs in de Verenigde Staten is de vrijheid van meningsuiting beperkt, ondanks het Eerste Grondwettelijk Amendement waarvan de tekst hoogdravend luidt: “Congress shall make no law […] abridging the freedom of speech, or of the press.”

Het gaat dus niet om de vraag of de vrijheid van meningsuiting beperkt is, want daar is het antwoord overduidelijk positief; het gaat om de vraag onder welke voorwaarden deze beperkingen aanvaardbaar zijn. Volgens het EVRM zijn beperkingen toegelaten indien aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moeten de beperkingen een wettelijke basis hebben (legaliteitsvereiste). Daarnaast moeten zij de bescherming van een van de doelen beogen die in het Verdrag worden beschermd (legitimiteitstoets). Ten slotte moeten de beperkingen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (noodzakelijkheidstoets).

Een analyse van de rechtspraak van het Amerikaanse Supreme Court en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens maakt duidelijk dat de meningsuitingen die betrekking hebben op het publieke debat het best beschermd zijn. Hoe fundamenteler voor het democratische debat, hoe beter de bescherming. Vooral de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg illustreert dat van de drie reeds genoemde argumenten, het argument voor de democratie het meest doorweegt.

Niet toevallig dus dat het VB – hoe weinig ze daar ook van democratie begrepen hebben – steeds weer hamert op het feit dat de vrijheid van meningsuiting fundamenteel is voor de instandhouding en de ontwikkeling van de democratie. Het VB probeert zijn tegenstanders tegenvoets te pakken. Wie het VB sanctioneert vanwege bepaalde meningsuitingen, beperkt het politieke debat en maakt gebruik van “ondemocratische” middelen. L’arroseur arrosé, als het ware. Ongegeneerd probeert het VB zijn tegenstanders, die de democratie trachten te beschermen, te ontmaskeren als valse en hypocriete democraten die er niet voor terugdeinzen om “politiek niet-correcte” meningen te verbieden. Om hun vertoog een schijn van juridische onderbouw mee te geven, volgt vaak nog de uitsmijter: “De vrijheid van meningsuiting geldt toch ook voor meningen die choqueren, kwetsen of verontrusten, of niet soms? Het Hof in Straatsburg heeft het zelf gezegd.”

 

2. En racisme?

Mijnheer, ik verafschuw uw ideeën, maar ik ben bereid te sterven voor uw recht ze te uiten.

Voltaire

 

Een manier om aan het hierboven geschetste dilemma te ontsnappen is om racisme te ‘diskwalificeren’. De idee is dan dat racisme niet binnen het toepassingsgebied van de vrijheid van meningsuiting valt. Men vindt deze gedachte terug in de slogan “racisme is geen mening”. Alleen, het vervelende is dat racisme wel een mening is. Er kan dan ook niet de minste twijfel over bestaan dat racistische uitspraken, hoe schandalig ook, een vorm van vrije meningsuiting zijn. Vandaar dat ze a priori wel beschermd zijn. Indien we als samenleving racisme willen verbieden, zullen we dus over stevige argumenten en een stevige rechtsbasis moeten beschikken.

In de literatuur over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting is de vraag of racisme verboden mag worden, een van de grote, heikele thema’s. Dat vrije meningsuiting niet dient om te chanteren, bedreigingen te uiten of aan te zetten tot geweld is algemeen aanvaard. Niemand lijkt eraan te twijfelen (zelfs John Stuart Mill niet) dat het verboden is om in een donkere, overvolle theaterzaal “Vuur!” te roepen. Heel veel auteurs kunnen begrip opbrengen voor de stelling dat de bescherming van het privé-leven bepaalde grenzen aan de meningsuiting rechtvaardigt. Maar in het geval van racisme liggen de zaken aanzienlijk gevoeliger.

In een liberale democratische rechtsstaat is de neutraliteit van de overheid een van de grote constitutieve beginselen. Dat betekent dat de overheid er zich van moet onthouden om een bepaalde visie van het goede leven op te leggen. Nu gaan sommigen ervan uit dat racisme een bepaalde, weliswaar verwerpelijke, visie op het goede leven is. Gezien haar morele neutraliteit kan de overheid zo’n visie niet verbieden. De Amerikaanse rechtsfilosoof Ronald Dworkin – overigens zelf een notoir antiracist – argumenteert dan ook dat een overheid die racisme verbiedt niet al haar burgers met “equal concern” behandelt. Zij doet immers afbreuk aan de morele autonomie van de racist… [8]

Daarbij komt dat de liberale democratische rechtsstaat uitgaat van de individuele burger als rechtssubject. Individuele burgers kunnen dus diep beledigd zijn en naar de rechter stappen omdat zij zich gekwetst voelen door bepaalde uitlatingen. Er bestaat echter niet zoiets als een ‘groepsbelediging’, waarbij het volstaat om lid te zijn van een bepaalde groep om zich beledigd te voelen.

Racistische uitlatingen zijn vaak niet tegen een bepaald individu gericht, maar tegen een hele groep. Het volstaat om het propagandamateriaal van het VB door te nemen om in te zien dat het VB steevast in categorieën denkt (de vreemdelingen, de moslims, de Marokkanen, de jongeren…) maar het zeer zelden gemunt heeft op afzonderlijke leden van deze groepen. Hoe kwetsend bepaalde kreten van het VB ook mogen zijn, een individueel lid van de gestigmatiseerde groep heeft – strikt juridisch gesproken – geen belang om naar de rechter te stappen op grond van beledigingen, laster of eerroof. Dat ligt anders wanneer iemand individueel wordt geviseerd: dan kan men altijd aantonen dat niet het abstracte racisme wordt bestraft maar wel de individuele belediging (die misschien een racistisch karakter heeft).

Om racisme te kunnen verbieden, moeten we er dus misschien voor pleiten dat de wetgever rekening houdt met de bijzondere (psychologische) schade die racistische meningen veroorzaken voor de leden van de geviseerde groepen. Wil een samenleving deze kwetsbare groepen beschermen, dan impliceert dat onder meer, zoals Koen Raes terecht heeft opgemerkt, de erkenning van groepsrechten. [9] Een niet te onderschatten probleem wordt dan echter de afbakening van welbepaalde groepen waarvan erkend wordt dat zij een bijzondere psychologische schade lijden. Kan men hierbij zomaar terugvallen op de verwijzing naar historically disadvantaged minorities? Als Marokkanen en Turken recht hebben op een bijzondere bescherming, moeten we dan niet stilaan ook onze Franstalige landgenoten gaan beschermen? Sommige verklaringen van bepaalde Vlaamse politici en perslui zijn inderdaad geïnspireerd door een onversneden anti-Waals racisme. En, louter voor het plezier van de provocatie, is de slogan “Vreemdelingen buiten” zo veel racistischer dan de kreet “Walen buiten”? Is hate speech ten aanzien van joden of moslims onaanvaardbaar, terwijl we voor bijzonder scherpe kritiek op het katholicisme veel toleranter zijn?

Ook dit probleem wordt door het VB graag scherp gesteld en ten volle uitgebuit. In VB-termen gaat het dan om “anti-Vlaams racisme”. En al snijdt dit verwijt geen hout (de ‘Vlamingen’ zijn in Vlaanderen geen historically disadvantaged minority [10], evenmin als de katholieken overigens), het geeft aan hoe moeilijk het is om te bepalen welke groepen zich kunnen beroepen op een speciaal statuut van (historisch) gediscrimineerde minderheid. Mijn vrees is dat in Vlaanderen, waar de calimeroreflex bijna een essentieel onderdeel is van de fameuze culturele identiteit, zowat iedereen zich als een slachtoffer zal gaan beschouwen wegens het behoren tot een dergelijke groep. Beschermd worden tegen racistische uitlatingen is, op de keper beschouwd, een vorm van ‘culturele accommodatie’ waarvan we weten dat ze op zeer gespannen voet staat met zowel het neutraliteits- als het gelijkheidsbeginsel. [11] Waarom immers de enen beschermen en de anderen niet?

 

3. Welke vrijheid voor de vijanden van de vrijheid?

Pas de liberté pour les ennemis de la liberté.

Saint-Just

 

Maar leert het verleden niet ook hoezeer racisme een samenleving kan ontwrichten? Als een sluipend gif verspreidt het zich in de geesten en draagt het bij tot een negatieve collectieve beeldvorming van de Ander. In het arrest waarbij de Blok-vzw’s werden veroordeeld, hebben de Gentse raadsheren het vicieuze mechanisme van die herhaalde en systematische negatieve voorstelling van de ‘vreemdeling’ blootgelegd. In dezelfde geest kan men argumenteren dat de maatschappelijke gevolgen en langetermijneffecten van racisme dermate desastreus zijn, dat regulerend optreden noodzakelijk is.

Op dat moment verschuift de aandacht van de boodschap naar de boodschapper. Niet de uiting van racisme wordt nu bestraft, maar het aanzetten tot racisme of discriminatie. Niet de mening als zodanig staat centraal, maar het aanzetten tot discriminatie, segregatie en rassenscheiding. Zoals de vrijheid van meningsuiting niet mag worden gebruikt ter verantwoording van misdrijven of geweldpleging, zo mag zij evenmin worden gebruikt om tot rassendiscriminatie aan te zetten.

In bepaalde staten is het aanzetten tot racisme dan ook uitdrukkelijk verboden. Ook België heeft een antiracismewet (de wet van 30 juli 1981) aangenomen ter bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. Een sterke impuls voor de totstandkoming van deze wet was het VN-Verdrag van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Daarmee is meteen het fabeltje uit de wereld geholpen dat de antiracismewet een fantasietje is van het Belgische establishment of van de “paarse gedachtepolitie”.

De antiracismewet bestraft het aanzetten tot racisme; ze verhindert dus niet dat schokkende, verontrustende of zelfs kwetsende ideeën worden geuit. Het Hof van Beroep van Gent dat de Blok-vzw’s veroordeelde, heeft dat in die termen bevestigd, met een duidelijke verwijzing naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Meer nog, in zijn arrest voegde het Hof er nadrukkelijk aan toe dat de antiracismewet geenszins de dwingelandij van “het correct denken” oplegt. En voor wie het dan nog altijd niet begrepen heeft, benadrukken de Gentse raadsheren andermaal: “Kritiek geuit ten aanzien van de allochtone bevolking van het land is door de wet als dusdanig zeker niet verboden.” Ongetwijfeld is de grens tussen het uiten van een racistische mening en het aanzetten tot racisme niet altijd even duidelijk te trekken. Maar waarover geen twijfel kan bestaan, is dat het VB nog altijd het recht heeft om de multiculturele samenleving te bekritiseren. Wat niet mag, is systematisch aanzetten tot vreemdelingenhaat.

Een van de grootste actuele problemen in de moderne constitutionele theorie betreft de vrijheid die een democratische rechtsstaat moet laten aan diegenen die haar ondergang beogen. Het is een van de grote paradoxen van de democratie dat zij haar eigen ondergang mogelijk maakt. Van Goebbels wordt trouwens gezegd dat hij zich graag vrolijk maakte over het feit dat de Weimarrepubliek hem de mogelijkheid en de vrijheid bood om haar ten ondergang te richten.

Na de Tweede Wereldoorlog werd men er zich in West-Europa van bewust dat de democratie zich moet wapenen tegen diegenen die haar via democratische weg willen vernietigen. Het concept van de “strijdbare democratie” [12] won steeds meer veld. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens weerspiegelt deze opvatting. Artikel 17 van het Verdrag bepaalt uitdrukkelijk dat men de rechten en vrijheden die in het Verdrag opgenomen zijn, niet mag gebruiken om deze rechten en vrijheden te beperken of teniet te doen.

Het is gevaarlijk om hierover te speculeren, maar volgens mij ligt daar de reden waarom het Vlaams Blok na de veroordeling van zijn vzw’s niet naar Straatsburg is getrokken: met name in artikel 17 van het EVRM en de erop gebaseerde rechtspraak.

Het VB bevindt zich momenteel in een zeer comfortabele positie. Het kan naar believen het slachtoffer uithangen en beweren dat het door de Belgische politieke kaste ‘vervolgd’ wordt. Daarbij ‘vergeet’ het gemakshalve dat België partij is bij het EVRM. Iedereen in België die meent het slachtoffer te zijn van een schending van de rechten van mens, kan verhaal gaan zoeken voor het Hof in Straatsburg. Iedereen die bijvoorbeeld meent dat de Belgische justitie het recht op een eerlijk proces schendt, kan een eenvoudig verzoek richten tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Het VB heeft dat niet gedaan en het weet waarschijnlijk heel goed waarom. Met een klacht in Straatsburg zou het hoog spel spelen. Stel dat de klacht ontvankelijk wordt verklaard en er zelfs een veroordeling van de Belgische Staat volgt, dan zou dit voor het VB een grote triomf zijn. Al het lelijke dat zij nu al jarenlang over België verspreiden, zou als het ware worden bewaarheid. Maar in alle andere gevallen, bij onontvankelijkheid dan wel ongegrondheid van de klacht, gaat het VB met de billen bloot. Berekend als ze zijn, lopen Dewinter en co dat risico liever niet: de blamage zou te groot zijn. En de kans dat men in Straatsburg oren zou hebben naar de klachten van het VB, is ook uiterst gering. De rechtspraak van het Hof leert dat men er niet voor terugschrikt artikel 17 aan te grijpen om klachten van negationisten, islamofoben en antisemieten af te wijzen. [13] Anders gezegd, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is van oordeel dat de vrijheid van meningsuiting niet dient om de vrijheden van anderen af te nemen.

Ik vind het nog altijd jammer dat dit aspect van de veroordeling van de Blok-vzw’s in alle commentaren onderbelicht is gebleven. In de dagen na de veroordeling, en vooral van de bevestiging ervan door Cassatie, heeft het VB het publieke forum gebombardeerd met de boodschap dat een groot onrecht was geschied. Eens te meer hebben de tegenstanders van het VB te weinig weerwerk geboden en hebben zij nagelaten de holle retoriek van de VB-kopstukken in het juiste daglicht te stellen.

 

4. Als de vos de passie preekt…

Als de vos de passie preekt, dan weet elke boer dat hij op zijn ganzen moet letten. Als het VB over de vrijheid van meningsuiting oreert, moet de burger evenzeer op zijn hoede zijn.

Het afgelopen anderhalf jaar hebben we kunnen vaststellen hoe handig het VB munt slaat uit de veroordeling van zijn vzw’s. Het mechanisme dat wordt gebruikt is ontstellend simpel. Het Blok neemt als uitgangspunt dat, precies omdat de vrijheid van meningsuiting zogezegd zonder beperkingen is, de veroordeling van zijn vzw’s onrechtmatig is.

Juridisch gezien stuit deze bedrieglijk eenvoudige redenering op drie bezwaren. In de eerste plaats klopt het niet dat de vrijheid van meningsuiting absoluut is. Vervolgens is het evenmin correct dat aanzetten tot racisme onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting valt. Ten slotte is het verre van evident dat diegenen die de vrijheden van anderen bestrijden zich überhaupt kunnen beroepen op de bescherming van hun grondrechten.

Deze overwegingen zetten de argumentatie van het VB op losse schroeven. Het grote enthousiasme waarmee de VB-ers de vrijheid van meningsuiting momenteel omarmen, moet dan ook met een korrel zout worden genomen.

Ten slotte kan ik niet aan de verleiding weerstaan om met nog één voorbeeld te illustreren hoe men bij het VB in werkelijkheid denkt over de vrijheid van meningsuiting. Enkele jaren geleden publiceerden twee kritische journalisten een erg negatief boek over Johan Demol, gewezen politiecommissaris in Schaarbeek en inmiddels berucht VB-coryfee. Van de apostelen van de vrijheid van meningsuiting zou men kunnen verwachten dat zij daar gewoon akte van nemen en misschien, geheel in de traditie van het more speech-credo, zouden reageren in een tegenpublicatie. Niets daarvan, natuurlijk. Demol en zijn kompaan Deman zijn gewoon naar de rechtbank getrokken op grond van de overweging dat de journalisten foutief gehandeld hebben en dat zij daar het slachtoffer van zijn geworden. Het Antwerpse Hof van Beroep gaf in een erg slecht gemotiveerd arrest Demol gelijk. De journalisten hebben een voorziening in cassatie ingediend.

Daarmee zijn we opnieuw bij ons uitgangspunt aanbeland. Het VB heeft in werkelijkheid nooit, in het verleden niet en vandaag evenmin, veel interesse gehad voor de vrijheid van meningsuiting. Natuurlijk, voor zichzelf eisen ze met veel bombarie het recht op een absolute vrijheid op, maar wie het niet met hen eens is, moet vooral niet op al te veel vrijheid rekenen. Eigen mening eerst, of wat had u gedacht?

 

Noten

1 Veroordeling door Gent, 21 april 2004, bevestigd door Cassatie, 9 november 2004 (zie www.antiracisme.be).

2 Een mooi overzicht is te vinden in: Hugo Gijsels, Het Vlaams Blok, Leuven, Kritak, 1992.

3 Europees Hof van de Rechten van de Mens, arrest Handyside tegen het Verenigd Koninkrijk van 7 december 1976, Publ. Cour eur. d.h., Série A, n° 24, §. 49.

4 Zie bijvoorbeeld: Frederick Schauer, Free Speech: A Philosophical Enquiry, Cambridge, Cambridge University Press, 1982; Wojciech Sadurski, Freedom of Speech and Its Limits, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 1999; Eric Barendt, Freedom of Speech, Oxford, Oxford University Press, 2005.

5 John Stuart Mill, On Liberty in: Essays on Politics and Society, Collected Works of John Stuart Mill, deel 18, Toronto, University of Toronto Press, 1977.

6 De uitspraak van Ayaan Hirsi Ali dat er een “recht op belediging” bestaat is in dat verband exemplarisch.

7 EHRM, arrest Otto Preminger Instituut tegen Oostenrijk, 20 september 1994, Publ. Cour eur. d.h., Série A, nr. 295. In dezelfde zin: EHRM, arrest Wingrove tegen Verenigd Koninkrijk, 25 november 1996. 

8 Zie onder meer: Ronald Dworkin, Sovereign Virtue. The Theory and Practice of Equality, Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 2000, pp. 365 ev.

9 Koen Raes, Kan de democratie democratisch worden beschermd?, in: Annabel Backs, Serge Gutwirth, Kaat Leus, Sven Baeten (red.), De Gordiaanse knoop van de antidemocratische partijen. De wet als tweesnijdend zwaard?, Gent, Mys en Breesch, 2001, p. 17.

10 Wat de kaakslagflaminganten ook mogen beweren…

11 Zie hierover onder meer: Jeremy Waldron, One Law for All: The Logic of Cultural Accommodation, in:Washington and Lee Law Review, v. 59, 2002, pp. 3-35.

12 De term is ontleend aan Jan Velaers. Zie onder meer: Jan Velaers, Anti-democratische politieke partijen in het Belgisch publiekrecht, in: op. cit. (noot 9), p. 67.

13 Voor een overzicht: Sébastien Van Drooghenbroeck, La répression des délits à caractère raciste et négationniste en Belgique, in: Pierre Lambert, Les partis liberticides et la Convention européenne des droits de l’homme, Brussel, Bruylant, 2005, pp. 67 ev.