width and height should be displayed here dynamically

Het (Zelf)Portret in Vraag

Over Philip Akkerman en de Zomer van de Fotografie te Antwerpen

De Zomer van de Fotografie in Antwerpen stelt “het Portret in Vraag” en de Nederlandse kunstenaar Philip Akkerman wil een leven lang zelfportretten schilderen. Of: hoe foto’s en schilderijen “het raadsel van het leven (kunnen) raken”. Een poging om gelijkenissen zichtbaar te maken en weer te laten verdwijnen.

 

Van zelfportretten

Een klassieke start: het zelfportret vormt een van de grote thema’s uit de Westerse kunstgeschiedenis. Vanuit de 15de eeuw (zoniet vroeger) lopen lijnen over Dürer, Rembrandt, Goya naar Van Gogh, Gauguin, Cézanne, Ensor tot Arnulf Rainer, Dieter Appelt, Cindy Sherman,… Vooral vanaf de vorige eeuw is de produktie van zelfportretten ongekend hoog gebleven: “de voortdurende ontwikkeling van de westerse kunst in de richting van de beeldinhoud, van een kunstvorm waar de kunstenaar zelf “de maat is van alle dingen””, gaf de nodige impulsen aan een genre waarvan men zou kunnen denken dat het stilaan tenvolle werd uitgeput.

 

Wie ben ik, waarom zie ik er zo uit?

“Het gezicht dat ons uit een zelfportret toeblikt, is niet het ontspannen, gesloten, verstrooide of afwezige, verveelde gezicht van een of ander model, maar het door “de scheppingsdaad” verlichte gelaat van de schilder zelf. Spanning, aandacht, concentratie en toewijding vormen het onderliggende thema van elk zelfportret. (…) Het zelfportret is de filosofie van de schilderkunst.” (1)

Zo bestaan er nog tal van gedegen en “eerbiedwaardige” opvattingen die ervan uitgaan dat het portret, en bij uitbreiding het zelfportret, “een plaats dient te zijn van onderzoek en van kennis”, zoals Bart Verschaffel vaststelt in de catalogus bij de tentoonstelling van Philip Akkerman in Witte de With, het Rotterdamse Centrum voor Hedendaagse Kunst.

 

Philip Akkerman

Nu zijn de zelfportretten van Philip Akkerman nauwelijks binnen een gedegen of traditionele visie op het genre in te schatten. Zo is er bijvoorbeeld de gangbare opvatting dat hoe minder een artiest bij het maken van zijn (liefst ultieme) zelfportret acht slaat op conventies en tradities, hoe dichter hij zijn “intiemste zelf” zal benaderen (denk aan een hele reeks expressionistische zelfportretten…).

Akkerman hanteert echter een heel andere strategie. Of liever: Akkerman hangt überhaupt geen enkele strategie aan. “Je doet wat je doet”, is zijn credo. Hij hanteert dan ook ongedwongen traditionele poses en werkt ongestoord voort aan de verwerving van oeroude schilderkunstige technieken. “Avant-garde in de betekenis van: de kunst moet vooruit” is zinloos volgens Akkerman.

Een leven lang zelfportretten schilderen is de ambitie die hij nu al sinds 1981 waarmaakt, “iedere dag zolang er daglicht is”. Rigoureus en met métier (een hoogst beladen woord in de hedendaagse kunstcontext): “Doodziek van al die magazines en witte galeries”, keerde hij letterlijk tot zichzelf terug.

Geen gimmick, maar een welbewuste keuze die bijna aan een soort roeping doet denken. Zo blijkt zeker uit een aantal van Akkermans ontwapenende en tegelijk verhelderende persoonlijke aantekeningen. “Ja, ik ben ervan overtuigd. Ik moet zelfportretten blijven maken mijn hele leven lang, in voor- en tegenspoed. Ik geef mijn leven weer. In grote lijnen maken wij allemaal hetzelfde mee. Ik schilder één van de velen. Ik schilder dus iedereen.” (04.04.1986) En: “Voor mijn thematiek (de onbegrijpelijkheid van het bestaan) heb ik niet gekozen, daar ben ik mee geboren. Voor de onderwerpkeuze waarmee ik die thematiek weergeef (steeds maar zelfportretten) heb ik wel gekozen.” (15.08.1990)

Waar Akkerman die portretten aanvankelijk zelf nog in een “conceptuele sfeer” manoeuvreerde – het idee was belangrijker dan de uitvoering – beklemtoont hij na verloop van jaren nog enkel het schilderkunstige. Opnieuw Bart Verschaffel in de catalogus: “Op het doek wordt het gezicht eerst getekend, en vervolgens overschilderd. Dat er (over) geschilderd wordt en het “eerste” portret onder het verfmasker verdwijnt, is essentieel, maar hoe Akkerman schildert is om het even.”

To paint or not to paint : de activiteit van het tekenen en schilderen zelf staat centraal. Een fascinatie voor de oude meesters (Grien, Dürer, Grünewald) leidt tot het gebruik van archaïsche technieken als onder- en bovenschildering, tempera,… en wordt gecombineerd met een intense belangstelling voor Otto Dix, Derain, én voor Akkermans vroegere docent, concept-kunstenaar Stanley Brouwn, die al 25 jaar zijn eigen voetstap als maat neemt voor zijn kunst. Bij uitbreiding is er ook een link met het werk van On Kawara, die sinds 1966 “de tijd vastlegt” door quasi dagelijks de datum te schilderen. Het verschil met Kawara is – zo stelt Akkerman in een interview met NRC (15.05.92) – “dat je over het werk van On Kawara alleen maar hoeft te horen. Mijn werk moet je toch zien.”

Hét grote voorbeeld voor Philip Akkerman blijft dan ook Van Gogh. In december 1991 schrijft hij bijvoorbeeld een “brief aan Vincent”: “Het allerbeste is nog wel dat ik sinds twee weken alleen nog zelfportretten maak met… schele ogen… of met geheel verdwenen irissen/pupillen… Hoe vind je dat? Hiermee probeer ik duidelijk te maken dat nadenken (behalve over praktische zaken) géén zin heeft. Ik wijs alle “kennis” en “verlossing” af. Nou ja, het is meer zo dat ik er niet meer naar zoek. En zo zijn we weer even ver als 30 jaar geleden toen ik 4 jaar oud was…”

Zo blijft er toch een meer dan toevallige verwantschap met historische groten uit de zelfportretkunst. Van Gogh, maar ook Otto Dix bijvoorbeeld. Die schreef over zijn zelfportretten: “Steeds opnieuw stel ik verwonderd vast: je ziet er toch heel anders uit, dan zoals je je daar nu hebt afgebeeld. Er is geen sprake van objectiviteit, er vindt (enkel) een reeks transformaties plaats; een mens heeft zóveel kanten. In het zelfportret kan men die het best bestuderen.” (2) Waar Akkerman uiteindelijk mee bezig lijkt te zijn, is het in beeld brengen van de ontelbare transformaties in een mensenleven. Of nog: “alles heeft dezelfde oorsprong, daarom zou ik zeggen dat ik alles schilder.” Voor Philip Akkerman moet kunst “het raadsel van het leven raken”.

 

Philip Akkerman in Witte de With

Witte de With brengt voor het eerst een volledig overzicht van het zelfportrettenbestand van Philip Akkerman. 450 schilderijen hangen quasi volmaakt gespreid over de twee verdiepingen en – verzameld in archiefdozen – kan je zelf nog eens zo’n 676 getekende zelfportretten doorbladeren.

Deze keuze voor Akkerman sluit aan bij het doelgerichte tentoonstellingsbeleid van Witte de With, dat samengevat neerkomt op “een terugkeer naar de realiteit”. Volgens Chris Dercon, directeur van Witte de With, is dat de enige mogelijkheid om te “kunnen ontsnappen aan de inflatoire overvloed van tentoonstellingen en het mechanisch toegepaste gedachtengoed van de conceptuele kunst”. (3) De homogeniteit van het actuele kunstaanbod wordt doorbroken door een nieuwe inbreng van het “vertellen”, de “dramatiek”, door een terugkeer naar de kunstenaar en zijn werk, “om de kunst als een glazen huis van alle zijden inzichtelijk te maken”. (4) Illustratief voor deze opvattingen zijn kunstenaars als Jeff Wall, Ken Lum, Jean-Marc Bustamante of de fotocriticus Jean-François Chevrier. Ook de zelfportretten van Philip Akkerman – al is dat schijnbaar de minste van diens bekommernissen – worden door de Witte de With-directeur vanuit dit perspectief gekaderd. Chris Dercon blijft zich daarbij baseren op een conceptuele ondertoon in Akkermans werk: in de reeksen realistische zelfportretten ziet hij een actueel en vernieuwend verband met de conceptuele kunst “en een verwantschap met de registratie en enscenering van de realiteit bij kunstenaars als Wall en Kawara. Voor Dercon belichaamt Akkermans oeuvre “de nieuwe identiteit van de actuele kunstenaar die zich als subject verhoudt tot de realiteit.” (5)

De tentoonstelling van Philip Akkerman sluit aan bij het onderzoek dat in Witte de With wordt verricht naar de afbeelding van de menselijke figuur en naar het vraagstuk van “mimesis” in meer algemene zin.

 

Mimesis (met penseel of camera)

In elk portret wordt een spel van illusies opgevoerd. “Empirische werkelijkheid wordt verbonden met fictie, er ontstaat een kunstmatige werkelijkheid, geen realiteit” (6), maar realistisch uitziende werkelijkheid.

Het streven naar gelijkende afbeeldingen loopt als een rode draad door de Westerse kunstgeschiedenis. De idee van “mimesis” – onder meer het nabootsen van de werkelijkheid – vormde de basis van de vroegste theorie van de kunst in de Oudheid. (7)

Mimesis speelt opnieuw een grote rol in het hedendaagse denken, aldus een voetnoot in het persbericht van Witte de With. Het heeft vele en verschillende betekenissen, die iets te maken hebben met verschijnselen zoals nabootsen en navolgen, namaken en nadoen, afbeelden en uitbeelden, weergeven en weerspiegelen, reproduceren en doen verschijnen.

Nu is het zo – daarover waren Plato en Aristoteles het al eens – dat “de mimesis altijd gebrekkig blijft, een afbeelding van iemand of iets is nooit volmaakt gelijk aan de realiteit”. (8) Kunst liegt.

Van een schilderij of een sculptuur kan men eerder grif het illusionistische karakter of de nabootsende verbeelding (h)erkennen. Van een foto gaat men echter nog al te vaak aannemen dat die een “objectieve, tweedimensionale weergave is van de onvervalste werkelijkheid (…). Fotograferen is echter niet minder dan andere technieken een wijze van presenteren, van voorstellen van de werkelijkheid”, (9) met alle gebreken vandien.

 

Het fotografisch portret

Ogen-Blikken – Museum van Fotografie, Antwerpen

De Parijse fotograaf André Adolphe Eugène Disderi schreef in 1862 een soort handboek: “L’Art de la Photographie”, waarin hij nauwgezet aanwijzingen gaf voor “een geslaagd portret”. Daarin treffen we ook beschouwingen aan over gelijkenis (“la ressemblance”), die niet enkel te vinden is “dans la fidélité au modèle mais dans le rendu d’un caractère moral.” Disderi geeft heel precieze aanwijzingen over poses en rekwisieten, over het vertrouwen wekken van een model en het vatten van de “vluchtige uitdrukking van de fysionomie”. (10) Een ware strategie van het portret.

Toch stuit zelfs hij al op onoverkomelijke vragen. Hoe komt het dat verschillende afbeeldingen van eenzelfde persoon er zó anders uitzien, zo tegengesteld…?

Ook Nadar, de beroemdste portretfotograaf van zijn tijd, ging bij zijn cliënten op zoek naar “la ressemblance intime”. “C’est le côté psychologique de la photographie, le mot ne semble pas trop ambitieux”, dat is wat hij naar eigen zeggen betracht in zijn portretten. Heel wat later vond Sartre dat de blik van Nadars geportretteerden onvergankelijk lijkt: “leur regard reste”. (11)

Een tweetal werken van Nadar maken deel uit van de uitgebreide anthologie portretten die Pool Andries samenstelde uit de collectie van het Museum voor Fotografie. Naast enkele anoniemen (de ongekroonde helden van de fotogeschiedenis), passeren grote namen de revue: Cameron, Sander, Drtikol, Doisneau, Cartier-Bresson, Man Ray, Magritte, Bill Brandt, Smith, Irving Penn, Diane Arbus, Nicholas Nixon, Witkin,…

In de catalogustekst, waarvan de teneur bepaald wordt door een Pessoa-citaat -Al wat de mens laat zien of uitdrukt is een opmerking in de kantlijn van een uitgegomde tekst – gaat Pool Andries verder in op de utopie (de illusie) dat een fotografisch portret de individualiteit van de geportretteerde zou weergeven en worden invalshoeken aangestipt om van een “goed portret” te kunnen spreken. De uitgebreide voorschriften van mensen als Disderi ten spijt, “gelijkt de kunst van het portret eerder op alchemie. Niet de som van de elementen bepaalt het resultaat, noch recepten of formules.” Een geslaagd portret is een toegift, een soort “surplus”, dat een complexe mengeling is van persoonlijke, maatschappelijke en culturele factoren die, bewust of onbewust, zowel op de fotograaf, de geportretteerde als de beschouwer inwerken.

Meteen worden via deze tentoonstelling ook mogelijke historische referentiepunten aangebracht die de centrale tentoonstelling van deze Zomer van de Fotografie, “Het portret in vraag”, kunnen helpen situeren.

 

Iemand, Niemand en Honderdduizend

Het portret in vraag – I.C.C. Antwerpen

Dat er verschillende raakvlakken bestaan tussen het overzicht in Witte de With en de fototentoonstelling in het Antwerps Internationaal Cultureel Centrum, blijkt uit een artikel over Philip Akkerman in de Volkskrant. (12) Een metafoor voor Akkermans zelfportretten vindt Paul Depondt in “Iemand, niemand en hondderdduizend”, de roman van Luigi Pirandello die ook als titel van de hoofdtentoonstelling van de Zomer van de Fotografie fungeert. Het boek van Luigi Pirandello handelt over Vitangelo Moscarda, die door een terloopse opmerking van zijn vrouw over zijn neus, die scheef zou staan, tot een ontstellend besef komt: hij is niet één iemand, maar meerdere, misschien wel honderdduizend verschillende iemanden. “Want iedereen bekeek hem op een andere manier; niemand zag degene die hij kende.”

Schrijft Pirandello: “… uw werkelijkheid en die is niet van een ander, en ook niet van een tweede of een derde. Bestaat er dan één enkele werkelijkheid, één voor ons allemaal? Maar we hebben toch gezien dat er niet eens één enkele werkelijkheid bestaat voor ieder van ons, omdat ook onze eigen werkelijkheid in onszelf voortdurend verandert! Dus?…”

Vanuit deze “fabel van de persoonlijkheid, de fictie van de identiteit en de thematiek van de vervreemding” werd een overzicht samengesteld van recente benaderingen van het portret. Een overzicht dat door samenstelster Hilde Van Leuven een nogal zwaarwichtige, moralistische inleiding meekreeg; weliswaar initieel gerelativeerd – “niet dé, maar een waarheid…”.

Uiteindelijk gaat het om portretten die, hoe uiteenlopend ze formeel of naar intentie ook mogen zijn, dit gemeen hebben, dat ze gemaakt zijn vanuit het besef dat “het portret” nooit het fameuze “zelf” of de illustere “ander” reveleert. “We are not what we seem ” bloklettert Barbara Kruger op het uithangbord van deze tentoonstelling.

Of hoe Craigie Horsfield – jammer genoeg niet in deze tentoonstelling opgenomen – het “raken van het raadsel van het leven” verwoordt: “Het enige wat we kunnen hopen is dat we komen tot een precieze en accurate aflijning van de oppervlakte der dingen. Al de rest is verbeelding.”

Nancy Burson tart die verbeelding meteen hevig met werk dat voor Hilde Van Leuven een sleutelrol speelt in deze tentoonstelling. Via technologie (video, electronic image processing) en het procédé van de composietfoto worden nieuwe, virtuele beelden geproduceerd. Mogelijkheden ten over: simulaties van verouderingsprocessen, het vermengen van verschillende rassen. Portretten van bizar uitziende mutanten, het portret als een cocktail. “Individuele identiteiten worden niets meer dan een verschijning in de tijd” (Régis Durand). En de tijd zelf, de geschiedenis die het individu bepaalt, kan nu op elk moment gemanipuleerd worden. Identiteit is slechts een hypothese, een variabele.

Over een vervaging van de mannelijke en vrouwelijke identiteit handelen de “Young Lovers” van Bettina Rheims. “Il y avait un moment, un seul, où ils devenaient homme et femme à la fois. J’avais juste le temps d’appuyer sur le bouton avant que cette impression ne disparaisse…”. Ikonen van de jaren negentig, net op tijd gevat.

Daartegenover: een “klassiek” kleurportret van Thomas Ruff, de koele, autonome registratie: Iemand, niemand en honderdduizend op groot formaat. Even evident is de aanwezigheid van Cindy Sherman in deze tentoonstelling. Geen zelfportretten, maar rollenspelen. De catalogustekst: “Haar foto’s tonen een verlies aan identiteit en illustreren de vraag van de Franse filosoof Gilles Deleuze of onze enige identiteit niet zou bestaan in het uitproberen van alle mogelijke combinaties.”

Jean Rault plaatst advertenties in een krant op zoek naar vrouwen die, chez eux, naakt voor hem willen poseren. Roland Fischer maakt grote kleurenfoto’s van “bekende” Amerikaanse vrouwen in hun zwembad, “vlottende bustes in het water”. Beide hebben het onder meer over identiteit als culturele en sociale conventie.

Naast Dirk Braeckman, Florent Vermeiren, Ria Pacquée, Stephen Sack, plaatst verder ook Romy Fincke vraagtekens bij het begrip “portret” als identiteit. Ze toont dubbelportretten van (verschillende?) individuen. Geraffineerde variaties op het vanitas-motief.

En dan de schokkend mooie beelden van Rudolf Schäfer. Waar Stephen Sack de halfvergane portretmedaillons op graven uitvergroot tot suggesties van de “geest” van de overledene, confronteert Schäfer ons in “Visages de Morts” met het omhulsel, het “zielloze” gelaat. De ultieme invraagstelling van het portret.

“Het portret is een definitief gelaat; het is een dodenmasker met open ogen; het is een beeld dat kijkt.” (13)

 

“Iemand, Niemand en Honderdduizend” is, wat Hilde Van Leuven zelf stelt, een embryonale tentoonstelling, die reeds vele vragen plaatst bij een essentiële thematiek, maar die blijft uitkijken naar een verdere uitdieping.

 

(1) Michel Tournier, Vom Selbstbildnis zur Selbstzerstörung  in: Das Selbstportrait im Zeitalter der Photographie , Benteli Verlag Bern, 1985.

(2) Dieter Schmidt, Otto Dix im Selbstbildnis , Henschel Verlag 1981.
Geciteerd in Erika Billeter, Das Selbstportrait im Zeitalter der Photographie..

(3, 4, 5) Herma Bijl, Terug naar de realiteit, Chris Dercon in gesprek met Philip Akkerman , Metropolis M, jaargang 13, nr. 1, februari 1992.

(6, 7, 8) P. Tegenbosch, 32 portretten – Fotografie in kunst , SDU Den Haag, 1989.

(9) T. Reynders, Bob Negrijn, Ambigue werkelijkheid en dubbelzinnige schoonheid , Perspektief, nr. 39, september 1990.

(10) Photopoche nr. 27, Du bon usage de la photographie , CNP, Paris 1987.

(11) Geciteerd in E. Billeter, Das Selbstportrait im Zeitalter der Photographie.

(12) Paul Depondt, Oudmeesterlijke zelfportretten in drie stappen , De Volkskrant, 29 mei 1992.

(13) Bart Verschaffel, On Death Masks , in The Lectures, Witte de With, Rotterdam, 1992.

 

“Zelfportretten” van Philip Akkerman, nog tot 12 juli in Witte de With, Witte de Withstraat 50, 3012 BR Rotterdam, 0031/10.411.01.44. De accurate catalogus bij deze tentoonstelling bevat een selectie uit de zelfportretten en teksten/berichten van Jan van Adrichem, Bert Jansen, Johan Polak en Bart Verschaffel.

 

De vierde Zomer van de Fotografie loopt nog tot september. Voor een volledig overzicht van alle praktische gegevens en het uitgebreide aanbod van randmanifestaties en galerietentoonstellingen verwijzen we naar de agenda en naar de advertentie op pagina 3. In het kader van de Zomer van de Fotografie organiseert de Stad Antwerpen in samenwerking met de Culturele Raad een fotowedstrijd met als thema “De mens in de stad”. Deelnemers dienen hun foto’s samen met het deelnemingsformulier vóór 1 augustus 1992 in te leveren op het volgende adres: Stadhuis, Grote Markt, 2000 Antwerpen. Verdere inlichtingen op het volgende nummer: 03/220.08.33.