width and height should be displayed here dynamically

IV Ars Asiatica

Victor Goloubew

Brussel en Parijs, Éditions G. Van Oest, 1914-1935
26,5 x 34,5 cm, per volume ca. 50 pagina’s tekst en ca. 50 pagina’s met illustraties
Ontwerp: Éditions G. Van Oest; druk: L’imprimerie Protat Frères, Mâcon

 

Gérard Van Oest (1875-1935) werd als kind van Nederlandse ouders geboren in Frankrijk, maar leidde een tijdlang een boekhandel in Gent. In 1904 startte hij te Brussel een uitgeverij gespecialiseerd in kunstboeken. Tijdens de eerste jaren publiceerde Van Oest onder de naam Librairie nationale d’art et d’histoire boeken over grote tentoonstellingen in België en Frankrijk, maar ook grotere studies zoals Les grands artistes des Pays-Bas (1906) en monografieën, onder meer Auguste Rodin. L’homme et l’œuvre (1908) van Judith Cladel. Later zou hij boeken op de markt brengen over oude meesters, eigentijdse kunstenaars, architectuur en Aziatische kunst.

De publicaties vallen op door hun kwaliteit. De fotografische reproducties zijn steevast sterk en sprekend, de drukkwaliteit is voortreffelijk en de boeken liggen goed in de hand. Het papier werd weldoordacht geselecteerd – in een aantal publicaties wordt aan de papierkeuze een volledige pagina gewijd. De typografie en het ontwerp van de pagina’s, hoewel eerder traditioneel, verraden een voorliefde voor het kunstboek als object, als een esthetisch samengaan van meerdere factoren. Voor de inhoud van de publicaties steunde Van Oest op een uitgebreid netwerk in intellectuele en artistieke kringen, en werkte hij samen met vooraanstaande historici en auteurs, onder wie Alphonse-Jules Wauters, Camille Lemonnier en Judith Cladel. Na de Eerste Wereldoorlog en een verhuizing naar Parijs legde Van Oest zich toe op het publiceren van reeksen. Zo verschenen er series over Vlaamse en Franse miniatuurkunst, over de schatten in de Franse nationale bibliotheek, over architectuur en decoratieve kunsten en over schilderkunst in België en Frankrijk.

Opmerkelijk is Ars Asiatica, een van de eerste gedetailleerde, geïllustreerde studies van kunst uit het Aziatische continent. De reeks startte in 1914 nadat de Frans-Russische kunsthistoricus, oriëntalist en verzamelaar Victor Goloubew (1878-1945) met een enorme collectie foto’s uit Azië terugkwam. Van Oest besloot zijn onderzoek uit te geven en boekte meteen succes met een volume over Chinese schilderkunst. Er zouden tussen 1914 en 1935 (het jaar van het overlijden van de uitgever) uiteindelijk 18 volumes verschijnen. Elke publicatie werd door Goloubew zelf geredigeerd en uitgegeven onder auspiciën van de École française d’Extrême-Orient. Elk volume is groot van formaat, ligt zwaar in de hand en wordt geïllustreerd met heliotypieën rechtstreeks gedrukt op de pagina’s. De fotografische reproducties bevinden zich hors-texte: na twintig tot vijftig pagina’s tekst steeds op afzonderlijke pagina’s. De volumes hebben eenzelfde kaft waarop in gouden letters titel, volume en auteur worden vermeld. Opvallend is de ‘Franse pagina’ met telkens een illustratie; een uitgepuurde lijntekening of een grafisch element met de titel en naam van de reeks binnen een strakker, moderner ontwerp.

De onderwerpen variëren sterk. Enerzijds wordt Aziatische kunst in Europese musea en privécollecties uitgelicht. Anderzijds worden sites in Azië in kaart gebracht en uitgebreid gefotografeerd. De herkomst van de reproducties wordt duidelijk geduid, waaruit men kan opmaken dat het gros van de afbeeldingen aangeleverd werd door redactieleden. De afbeeldingen worden naargelang grootte alleen, of in een groepering (volgens een meer encyclopedische ordening met nummering) op de pagina gedrukt. Objecten worden gedetoureerd en als fragmenten binnen een doordachte compositie op de pagina geplaatst. Daarbij wordt afgewisseld tussen lichte en donkere achtergronden. In een aantal publicaties zijn grotere, uitvouwbare afbeeldingen gekleefd.

Sculpturen worden vanuit meerdere hoeken gefotografeerd. Waar mogelijk worden details getoond. In Ars Asiatica. Sculptures Civaïtes (1921), het derde volume binnen de reeks, staan bijvoorbeeld 47 heliotypieën. De publicatie behandelt Indische Shiva-sculpturen en werd samengesteld en geschreven door Goloubew, met aanvullingen van Auguste Rodin, Ananda Coomaraswamy en E.B. Havell. De foto’s werden door Goloubew genomen tijdens een reis in 1911, en tonen zowel diverse sites als sculpturen van Shiva, maar ook opmerkelijke details. Beeldhouwwerken werden van (zeer) dichtbij gefotografeerd, wat de beelden een duidelijke materialiteit verleent, maar ook resulteert in een scherptediepte die uitzonderlijk is voor de fotografie van kunstwerken in de vroege twintigste eeuw. De afbeeldingen staan individueel op groot formaat op een pagina. Dat geldt bijvoorbeeld voor twee Shiva’s uit de tiende eeuw die, op de daaropvolgende pagina’s, volgens een stramien worden vergeleken: eerst het frontale gelaat, daarna een profiel en tot slot de handen. De foto’s van de handen tonen telkens vanuit eenzelfde standpunt de open handpalm en een linkerhand, waarbij vooral de gratie van de vingers opvalt. De poëtische kracht van deze beelden is onder meer geprezen door Rodin, die op vraag van Goloubew een tekst schreef die postuum in het boek werd opgenomen.

De boeken die Van Oest op de markt bracht over oude meesters, eigentijdse kunstenaars, architectuur en Aziatische kunst werden hoog gewaardeerd. Recensies en témoignages in een catalogus, die naar aanleiding van de vijfentwintigste verjaardag van de uitgeverij verscheen, zijn lovend over de kwaliteit van de fotografische reproducties, de typografie en het grafisch ontwerp. Door de balans tussen ‘het wetenschappelijke’ en ‘het artistieke’ werden de boeken gezien als essentiële instrumenten binnen de studie van de kunst.

 

Les Éditions G. Van Oest. Catalogue Général, Brussel, G. Van Oest, 1929.

Victor Goloubew, ‘Gérard Van Oest’, Bulletin de l’École française d’Extrême-Orient, nr. 2, 1935, pp. 577-580.

Louis Malleret, ‘Le vingtième anniversaire de la mort de Victor Goloubew (1878-1945)’, Bulletin de l’École française d’Extrême-Orient, nr. 2, 1967, pp. 331-373.