width and height should be displayed here dynamically

Jean Cocteau

Jean Cocteau (1889-1963) was vooral een dichter, maar als artistieke duizendpoot omarmde hij alle disciplines met evenveel enthousiasme, zij het niet altijd met evenveel talent. Zijn belangrijkste kwaliteit was echter de gave om zich met grote kunstenaars te omringen, van Proust tot Genet, van Nijinski tot Chaplin, van Stravinsky tot Edith Piaf. Dat vermogen werd niet door iedereen geapprecieerd – Picasso noemde hem smalend la queue de ma comète.

Cocteaus oeuvre omspant niet alleen vijftig jaar, van de jaren tien tot de jaren zestig, het strekt zich ook uit over de meest diverse disciplines: literatuur, theater, cinema en plastische kunsten. Hij organiseerde zowel theatervoorstellingen als boksmatchen, maar zijn grootste passie was het scheppen van illusies, zowel in de kunst als in het leven. Dat hij uiteindelijk in de film terechtkwam, was dan ook een logisch gevolg. Met een reeks surrealistische films, Le Sang d’un poète (1930), La Belle et la Bête (1946), Orphée (1950) en Le testament d’Orphée (1960), waarin hij zijn eigen angsten, obsessies en fantasieën de vrije loop kon laten, verwierf hij een plaats in de filmgeschiedenis. De dood van de dichter was zijn belangrijkste thema. Hij inspireerde zich daarbij op de mythe van Orpheus en kon rekenen op de geniale vertolking van Jean Marais.

Zelf definieerde Cocteau zich als “een leugenaar die altijd de waarheid spreekt”. Hij was een mondain en modebewust kunstenaar die niet vies was van schandaalsuccessen. In zijn werk was hij een touche-à-tout. Enerzijds was zijn eigen persoonlijkheid zijn belangrijkste werk, en tegelijk beheerste hij als geen ander de magie van de metamorfose. Cocteau kende een symbolistische en een surrealistische periode, maar ook een dadaïstische, een pédérastico-mondaine, een apollinairiaanse, een opiumane, een neoklassieke en een feeëriek-orfistische. Hij kende zelfs een katholieke en een heteroseksuele periode. Dat hij hierbij regelmatig bij andere kunstenaars te leen ging, waaronder Picasso, of hen schaamteloos plagieerde, maakte deel uit van zijn artistieke attitude. Vandaag noemt men hem een postmodernist.

Als schrijver is Cocteau een belangrijke vertegenwoordiger van een bepaalde Franse literaire traditie die in het begin van de vorige eeuw ook zijn stempel trachtte te drukken op de plastische kunsten. In tegenstelling tot Apollinaire of Breton had Cocteau ook zelf ambities op het vlak van de beeldende kunst, die hij met wisselend succes beoefende. Toch blijft zijn poëzie eerder literair dan plastisch.

Eigenlijk is Cocteau de perfecte tegenpool van zijn bijna-tijdgenoot Marcel Duchamp (1887-1968), die eveneens afkomstig was uit een welgestelde notarisfamilie. Ook het werk van Duchamp is sterk literair – als zijn belangrijkste invloeden noemde hij Roussel, Jarry en Lautréamont – maar in tegenstelling tot Cocteau heeft hij de plastische kunsten met de readymade wel degelijk fundamenteel vernieuwd. Op het moment dat Duchamp besliste “de ne plus toucher à rien”, besloot Cocteau “de toucher à tout”.

Cocteau was een belangrijke actor in het Parijse culturele leven van zijn tijd, en hij ontpopte zich door zijn publieke optredens tot een van de meest opgemerkte mondaine verschijningen van het naoorlogse Frankrijk. Toch voelde hij zich als kunstenaar miskend: “trop connu et donc méconnu”, zoals hij het zelf uitdrukte. Veertig jaar na zijn dood krijgt hij in het Centre Pompidou eindelijk zijn eerste belangrijke tentoonstelling. Alsof men zijn jarenlange afwezigheid in de musea wil verantwoorden, spreekt men nu plotseling over een belangrijke herontdekking. Cocteau, die in beperkte kring en niet altijd om de juiste redenen – zijn werk heeft een vrij hoog campgehalte – een fanatieke aanhang kende, is in publieke verzamelingen inderdaad niet sterk vertegenwoordigd.

Plotseling blijkt zijn werk een grote actualiteitswaarde te hebben. Hierbij wordt vooral de nadruk gelegd op de manier waarop hij in zijn polymorfe oeuvre, als een gepatenteerd postmodernist, diverse stijlen en disciplines met elkaar wist te combineren. Hij is tegelijk modern en neoklassiek, revolutionair en reactionair. Hij hield zowel van hogere als van lagere kunstvormen, zoals circus, music-hall, populair chanson, mode, cabaret en variété. Hij werkte zowel met de Russische balletten als met de Groupe des Six, zes jonge componisten rond Erik Satie; hij maakte een ring voor Cartier, een ensemble voor Chanel en juwelen voor Schiaparelli. Maar in zijn hang naar verwondering, betovering, romantiek en symbolisme, en in zijn terugkeer naar de klassieke mythologie is hij eerder een antimodernist.

De opzet van Jean Cocteau. Sur le fil du siècle – de titel is al even nietszeggend als het concept van de tentoonstelling – werd min of meer gecalqueerd van de tentoonstelling Hitchcock et l’ art die twee jaar geleden in het Centre Pompidou plaatsvond. De persoon van de kunstenaar staat centraal en het oeuvre, dat zich maar in beperkte mate leent tot een museale presentatie, wordt ‘geëvoceerd’. Het verschil is evenwel dat er aan Hitchcock (letterlijk) meer vlees was dan aan Cocteau. Het plastisch werk, dat zich beperkt tot verschillende ensembles van tekeningen en enkele schilderijen, heeft onvoldoende kwaliteit om de tentoonstelling te dragen, en dan hebben de organisatoren nog de tact gehad om zijn homo-erotische tekeningen, zijn fresco’s (onder andere in de Chapelle Saint-Pierre te Villefranche bij Nice, en in de Chapelle Saint-Blaise-des-Simples in Milly-la-Fôret) en zijn kitscherige keramiek, die al jaren bepaalde galeries van de rive-gauche teistert, te verzwijgen. De consequent lineaire tekeningen van Cocteau zijn wel vertegenwoordigd. Ze staan dichter bij het schrift dan bij de tekening. “Ecrire, pour moi, c’est dessiner, nouer les lignes de telle sorte qu’elles se fassent écriture, ou les dénouer de telle sorte que l’écriture devienne dessin.”

De tentoonstelling bestaat uit zeven hoofdstukken, evenveel als de kunsten die Cocteau beoefende. Ze begint, typerend voor deze narcistische kunstenaar, met een reeks getekende zelfportretten gevolgd door een indrukwekkende portrettengalerij met geschilderde portretten van Cocteau door onder andere Modigliani, Delaunay, Dufy, Ribera, Picabia en Andy Warhol, naast gefotografeerde portretten van Man Ray, Berenice Abbott, Germaine Krull, Gisèle Freund en Irving Penn. Een belangrijk hoofdstuk is gewijd aan Parade (1917), het mythische spektakel van de Russische balletten van Diaghilev naar een idee van Cocteau. Satie schreef de muziek en Picasso maakte de decors. Ondanks de plagerige houding van Picasso tegenover Cocteau was eerstgenoemde een van zijn weinige vrienden. Dankzij Cocteau leerde hij zijn vrouw Olga kennen, die danseres was bij Diaghilev. Cocteau was getuige op hun huwelijk in de Russisch-orthodoxe kerk van Saint Alexandre Newsky in Parijs.

Verder zijn er thematische hoofdstukken gewijd aan de spiegel, het masker of de droom en de zogenaamde lagere kunstvormen als de mode, de music-hall, het circus, het boksen, het cabaret, het chanson of de variété. Cocteau was zowel manager van de bokser Al Brown en drummer in het restaurant Boeuf sur le toit als regisseur van de Fratellini-clowns. Zijn oorlogservaringen als ambulancier verwerkte hij in zijn romans Potomak (1919) en Thomas l’imposteur (1923). Het zijn tragische fabels, vol symboliek en met dromerige protagonisten. Tijdens de bezetting verdedigde hij zowel de ontaarde kunstenaar Picasso als Arno Breker, de beeldhouwer van Hitler. Opportunisme of lafheid? In 1951 verdedigt hij zich als volgt: “L’homme libre passe à notre époque pour un lâche alors qu’il ne se réserve aucune place où ne peuvent l’atteindre les coups. Il est lapidé de toute part. C’est la statue de neige du Sang d’un poète.” In 1944 beweegt hij tevergeefs hemel en aarde om Max Jacob te bevrijden uit het kamp van Drancy.

De talrijke filmfragmenten doen vandaag gedateerd aan. Zijn Testament d’Orphée is van hetzelfde jaar als Godards A bout de souffle, maar de surrealistische cinema van Cocteau, die nog sterk onder de invloed staat van het theater, is de antipode van de nouvelle vague. Toch zijn er raakpunten – zo kon Truffaut dankzij Cocteau zijn eerste film Les Quatre Cents Coups draaien, en met de opbrengst daarvan werd vervolgens Cocteaus Testament d’Orphée gefinancierd.

Jean Cocteau overleed in 1963 in Milly-la-Forêt. Hij werd er begraven in de door hemzelf beschilderde twaalfde-eeuwse kapel van Saint-Blaise-des-Simples, naast zijn borstbeeld door Arno Breker en een geluidsopname van Jean Marais. Als grafschrift koos hij “je reste avec vous” – de zoveelste illusie van deze meesterlijke illusionist. Maar de grootste illusie die hij heeft gecreëerd was ongetwijfeld die van zichzelf als geniaal kunstenaar.

Jean Cocteau. Sur le fil du siècle loopt tot 5 januari in het Centre Georges Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).