Essays
-
Waar het allemaal goed voor is
Over Sontag
Dirk Lauwaert -
Plankenkoorts
Andrea Fraser -
Kippenburgerking
Jennifer Allen -
Op ware grootte
Beschouwingen over Jan Fabre
Bart Meuleman -
Grote offers, vele slachtoffers
Waarom subsidies kunstenaars arm houden
Hans Abbing -
Een gesprek over subsidies
Hans Abbing -
Waarom blijven schrijvers schrijven?
Jan Baetens -
Men neemt de kunst haar crisis af
Frank Vande Veire
Besprekingen
-
Michelangelo Pistoletto & Cittadellarte &
Maarten Van Den Driessche -
Andy Warhols Time Capsules
Sven Lütticken -
Jean Cocteau
Lieven Van Den Abeele -
Valie Export
Lieven Van Den Abeele -
Andrea Fraser
Sven Lütticken
-
Gordon Matta-Clark
Wouter Davidts -
Territorium
Petra Brouwer
106
november-december 2003
Heilige kunst
Soms lijkt het erop dat ‘de anderen’ altijd te veel of te weinig respect voor de kunst hebben, maar nooit precies genoeg. Wat voor de een al te veel is, is voor de ander nog lang niet voldoende. Door over kunstenaars te spreken alsof het gewone menselijke wezens betreft, met gewone en soms zeer banale beweegredenen, kunnen wij de razernij opwekken van degenen die ons op hún beurt het schuim op de lippen brengen met hun aan devotie grenzende eerbiediging van het artistieke. Consecratie en ontheiliging werken volgens een onfeilbaar mechanisme op elkaar in, suggererend dat de gewijde plek van de kunst in de samenleving een soort sacrale battleground is.
In dit nummer van De Witte Raaf komt de lezer beide attitudes in verschillende varianten tegen, op een manier die wellicht duidelijk maakt dat zowel aan het consacreren als aan het ontheiligen van de kunst motieven ten grondslag liggen die soms uiterst nobel en soms uiterst aards en profaan van karakter zijn. Hans Abbing verdedigt de stelling dat kunstenaars in veel opzichten beter af zouden zijn wanneer hun vermeende roeping meer als een gewoon beroep zou worden gezien. In het rondetafelgesprek naar aanleiding van Abbings tekst stelt Jerome Symons daar tegenover dat de heilige mythe van de kunst een masker is dat maakt dat de kunstenaar kan blijven functioneren in een kunstvijandige omgeving. De ontmaskering van de kunstenaar en zijn entourage wordt vervolgens beproefd door Bart Meuleman in zijn artikel over Jan Fabre, een artikel waarin het respect voor de gewijde sfeer van de kunst even helemaal wordt opgeschort. Meuleman constateert dat de beeldende middelen die Fabre aanvankelijk inzette om de mystiek van het theater af te breken, tegenwoordig juist dienen om de sacraliteit van diens oeuvre te bekrachtigen. De lezer wordt uitgenodigd om een vergelijking te maken met Martin Kippenberger, een kunstenaar die het kunstenaarschap liever zelf ontheiligde dan dat aan anderen over te laten.
Camiel van Winkel