Jef Geys in Sao-Paolo: voetbal en architectuur
Op dezelfde manier als “künstlerische Leiter” Jan Hoet die baseball in het Documenta-gebeuren introduceert om zijn “displacement”-concept te illustreren, maakte Jef Geys gebruik van een sportdiscipline, het voetbal, om een structuur van één welbepaald gesloten circuit naar een ander over te brengen. Geys is immers een kunstenaar die gedurende zijn gehele artistieke loopbaan heeft gepoogd het fenomeen van de kunst in de realiteit van het dagelijkse leven te katapulteren. Niet zozeer om hierdoor een harmonische esthetisering van het totale leven te bewerkstelligen, zoals de eertijdse avant-gardes beoogden, maar eerder in de zin van een confrontatie. In plaats van kunst in de wereld te trachten integreren, laat Geys kunst fungeren als obstakel, als katalysator van onverwachte effecten. Voor Geys gaat het er nog steeds om, zoals hij zich liet ontvallen naar aanleiding van zijn project “Kunst in de School” (1984), “te leren luisteren naar onbekende stemmen, het respecteren van onbekende culturen, eerbied voor het zichtbaar maken van redeneringen, het naast elkaar leggen van formele problemen, materialen, enzovoort”. Geys’ fascinatie voor het verbinden van “hogere” formele modellen of produktiemethodes, ontleend aan de eigentijdse kunstpraktijk, met “lagere” vormcodes (kitsch bvb.) bracht hem ertoe allerhande formele talen in zijn kunst te incorporeren. Ook het project dat Geys realiseerde op de Biënnale van Sao-Paolo (1991), dat op de tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten een belangrijke plaats krijgt toebedeeld, grijpt onder meer terug op een studie die Geys met zijn leerlingen eerder wijdde aan de emblemen van de concentratiekampen: heel eenvoudige basisvormen die een zwaar inhoudelijk aspect bezitten. Het ging er immers om menselijke individuen te catalogiseren aan de hand van onpersoonlijke meetkundige vormen in primaire kleuren, zoals je voetbalspelers uit elkaar kan houden. Overigens worden voetbalstadions de laatste jaren vaak als gevangenis of als concentratiekamp gebruikt: bij een staatsgreep of om een meute hooligans binnen de tralies te beteugelen. Voetbal is bovendien een massaspektakel dat er in slaagt andere eenvoudige basisvormen in ere te houden. Terwijl grands récits met alle scepsis worden onthaald, kan de nationale driekleur wel bovengehaald worden wanneer de Rode Duivels een overwinning hebben behaald. En in tijden van een opflakkerend en hallucinant nationalisme lijken vlaggen met hun eenvoudige geometrische structuren en hun primaire kleuren trouwens niet anders dan concentratiekampen aan te kondigen. Geys maakte met zijn Sao-Paolo-project ook gebruik van het voetbal als voedingsbodem voor een al dan niet onschuldig nationalisme door het in zijn tentoonstellingsmechanisme te integreren. De architectonische structuren die in Sao-Paolo werden opgesteld, werden immers ook op een kleinere schaal gestuurd naar de zetels van de nationale voetbalbonden om er als trofee te prijken in een glazen kast. Beide formaten zijn nu in Brussel op de tentoonstelling te zien.
Mensenmaat
De achttien structuren zelf zijn fragiele, elegante constructies die met hun rasterpatronen zowel de constructivistische theaterdecors van bijvoorbeeld Popova als de modulaire structuren van een Sol Lewitt oproepen. De structuren die Geys in samenwerking met architect Guy Mertens vervaardigde, zijn afgeleid uit bestaande gebouwen van zowel architecten uit de “heroïsche” periode van het modernisme als van eigentijdse realisaties. Elke structuur draagt een ster als een arbitrair ornament. Dit loskoppelen van vormen van hun inhoud weerspiegelt zich ook in het terugbrengen van de architectuurmodellen tot andere dimensies. Ze werden bijvoorbeeld op menselijke schaal in het Biënnalegebouw tentoongesteld als schijnbaar typische “objects” uit de minimal art. Geys, wars van elk formalisme, ondermijnt echter meteen de minimalistische preoccupatie met “scale” door de structuren ook op een kleinere schaal te vervaardigen. Daarenboven werd één structuur op 65% van de ware grootte van het gebouw als een “definitief voorlopige constructie” in Sao-Paolo als geschenk voor de wijkbewoners opgetrokken.
Opvallend is dat Geys, die zelf in 1977 een woning uit gerecupereerd materiaal construeerde, voor zijn halve ready-mades nagenoeg uitsluitend woningen selecteerde. Elf van de achttien structuren zijn afgeleides van woningen, waarbij een tweetal andere aanverwante functies vervullen: van Nouvel werd een hotel uitgekozen en van Lubetkin het Elephant House dat hij in 1937 voor de Londense Zoo ontwierp. Dit laatste ontwerp is overigens, net als het kippenhok dat Schindler voor Taliesin ontwierp, een interessante “displacement” op zich. Geys: “Hoe kon Lubetkin weten welke brievenbus een olifant zou kiezen ? Kunnen konijnen in een avant-garde-hok jongen?”
Ook hier sluit Geys aan bij vroegere onderzoekingen zoals de reductie van het UNO-gebouw op mensenmaat, waarbij het menselijk lichaam werd geconfronteerd met verhoudingen als de gulden snede en de abstracte ideologische maat van de architectuur. Het humanisme van het modernistische project wordt door Geys treffend tot “mensenmaat” teruggebracht.
• De retrospectieve Jef Geys loopt samen met deze van David Hockney ten einde op 26 juli. Het Paleis voor Schone Kunsten vindt u in de Koningsstraat 10, in 1000 Brussel, 02/5078466. De catalogus (met teksten van Marie-Ange Brayer en Frederik Leen) kost 950 BF. De bundeling Kempense Informatiebladen kost 1250 BF. Andere publicaties: Bienal Sao-Paolo: 1750 BF, Pro Justitia: 1250 BF, ABC Ecole de Paris: 2500 BF.