width and height should be displayed here dynamically

Jeff Cowen: Photoworks

Camille 1 and 2, een tweeluik van de in Berlijn wonende Amerikaanse fotograaf Jeff Cowen, krijgt bij de overzichtstentoonstelling in Huis Marseille een bijzondere plek toegewezen, in het met glasplaat overkapte binnenplaatsje van het pand, waar het licht van boven invalt. De portretten, bijna twee meter hoog en meer dan een meter breed, zouden in elke grote tentoonstellingshal blikvangers zijn, en ook in deze statige doorgangsruimte dwingen ze tot stilstand.

Camille is een meisje met een witte, oplichtende huid en zwarte, over de oren vallende haren. Op de eerste foto, afgesneden net onder haar blote schouders, kijkt ze rustig voor zich uit, dromerig, onbestemd, wat versterkt wordt doordat het beeld net niet scherp is gesteld. De foto daarnaast toont hetzelfde hoofd, dezelfde houding, maar een andere blik. Camille kijkt hier recht de lens in, en in plaats van sprakeloos te poseren staat ze op het punt een opmerking te maken, met andere woorden tot leven te komen. Het verschil is zo subtiel dat je als bezoeker zou kunnen denken dat de onbeweeglijke figuur links in een moment van onoplettendheid geanimeerd is geraakt en even jouw kant op blikt.

Het tot leven gekomen sprekende beeld – dat is de wensdroom van iedere realist; de indrukken die een persoon achterlaat opvangen en de afwezige zo nauwkeurig mogelijk opnieuw aanwezig stellen. Jeff Cowen legt juist de nadruk op het kunstmatige van de afbeelding. Wanneer je de diptiek nadert en er in de afzondering van deze privékapel tegenover staat, valt de levensechte figuur uiteen in de korrelige structuur van de analoge fotografische vergroting, en overvalt je, in een laatste poging nóg dichter bij de gelijkenis te komen, die typische misselijkheid die ook optreedt wanneer je in de bioscoop op de eerste rij plaatsneemt en de beelden zich schoksgewijs en zonder samenhang met geweld aan je opdringen.

Zet je weer een pas terug, dan valt op hoe gemaakt deze foto in feite is; oog in oog met Camille is ze niet langer een treffende afbeelding, laat staan Camille zelf, maar een patroon van licht en donker, van helwit en schaduw dat onder invloed van de fotograaf in de donkere kamer tot stand is gekomen. Het had evengoed een schilderij kunnen zijn, van Gerhard Richter bijvoorbeeld, die op zijn eigen manier de realiteitsaanspraken van de fotografie en ons begerige geloof in beelden heeft ondermijnd. Ze lijken gepenseeld, die korrelige schaduwpartijen van de neusgaten, lippen en hals. En kijk je dit meisje van dichtbij in de ogen, dan zie je een paar zwarte ovalen, met een vlek donkergrijs daaromheen, en daarbinnen twee vlinderstrikjes van licht – de sporen van de belichting tijdens het nemen van de foto. Later, tijdens het ontwikkelen, heeft Cowen, met een brede kwast een kleurloze streep op haar schouder gezet. Vervolgens zijn de twee prints, net als alle foto’s van Cowen, met vier stalen punaises op de ondergrond bevestigd. Een volkomen glad, rimpelloos beeldoppervlak tref je in zijn werk niet aan.

Nog een laatste keer kijken, dit keer vanaf twee meter afstand. Camille heeft haar wenkbrauwen geëpileerd, valt nu op, en dat is afgezien van haar naam het enige nadrukkelijk vrouwelijke aan haar. Dit meisje zou best een jongen kunnen zijn, een mooie androgyne jongen met een symmetrisch gezicht en nieuwsgierige ogen. Of is ze veel ouder, een vrouw die de twintig allang is gepasseerd? Het halflange haar heeft grijze streken, wat op ouderdom zou kunnen duiden. Ze bezit dat tijdloos serene dat je ook aantreft in het portret van een onbekende Vlaamse jonkvrouw dat Petrus Christus in de vijftiende eeuw schilderde en vandaag vol craquelures in de Gemäldegalerie van Berlijn hangt. Wie is Camille nu eigenlijk?

Camille is een meisje van tien, geeft de zaaltekst als antwoord. En hoewel ze een klassieke schilderpose aanneemt, zo gaat de uitleg verder, wilde Cowen haar innerlijke leven vangen en laten zien wat ze in hem teweegbracht – ‘what she provoked in me’. Hij werkte met een lange belichtingstijd en wilde zo het ‘innerlijk leven’ van zijn model vangen.

Die frase komt nog een keer terug in een ander (vrouwen)portret, dat van Golshifteh, in een gelijkaardig groot formaat. Deze vrouw heeft eenzelfde kin, eenzelfde smalle neus, eenzelfde schoonheid als Camille, hoewel ze jaren ouder moet zijn. Cowen stelt, in de begeleidende tekst, dat men in haar portret de Perzische cultuur en de getroebleerde geschiedenis van Iran kan terugzien, maar het sterke aan dit beeld is toch vooral dat je er als kijker uiteindelijk geen vat op krijgt. Je kunt niet scherp stellen op haar ogen, van waar je ook kijkt, en daardoor blijft de macht hier bij degene die afgebeeld wordt en peilend de lens in tuurt. De ander, de toeschouwer, op zoek naar oogcontact, staat daar machteloos tegenover.

Jeff Cowen leerde het vak als assistent bij Larry Clark en Ralph Gibson, en volgde daarna in New York een teken- en schilderopleiding. De tentoonstellingsmakers en ook de kunstenaar zelf benadrukken zijn geduldige, technische vakmanschap in de donkere kamer, gecombineerd met een ongrijpbare, expressieve, haast spirituele inzet. Met name bij het werk waarin Cowen teruggrijpt op de traditie van het landschapsbeeld en het stilleven, ligt de nadruk op de expressiviteit van de beelden.

Voor een recente reeks – uitvoerig bewerkt met emulsies en verf, vandaar de arbeidzame titel Photoworks – maakte Cowen beelden op de Pfaueninsel nabij Potsdam, eind achttiende eeuw door Friedrich Wilhelm II gebouwd voor zijn jonge minnares, Wilhelmina Encke. Het afgescheiden privédomein werd eerst een dierentuin en later een openbaar park. Cowen brengt er graag tijd met zijn Leica door, en de zwart-witbeelden moeten uitdrukking geven aan de eenvoud en puurheid die hij daar ervaart. In de catalogus, met teksten alleen in het Engels en Duits, proberen zowel Nanda van den Berg als David Campany te duiden wat dit werk nu modern of eigentijds maakt, ondanks de schatplichtigheid aan een negentiende-eeuwse grondlegger als William Henry Fox Talbot. Van den Berg komt tot de formulering van het oxymoron ‘patina van het heden’: de extra laag of zelfs dimensie die ontstaat na de handmatige beeldbewerking door Cowen. Het is een formule die het kwetsbare punt van deze kunst blootlegt: de neiging tot afsluiting, tot estheticisme, tot een verlangen naar een tijd die er nooit is geweest.

Boven aangekomen, in de nok van Huis Marseille, eindigt de voortreffelijke opstelling, die in tegenstelling tot de catalogus geen opdeling naar onderwerp (o.m. stilleven, sculptuur, portret) kent. Op de zolderkamer hangt tegenover een kleine collage van gescheurd fotomateriaal (Z3) een echo van Camille: een tweede grootformaat dubbelportret, getiteld Charlotte 2. Het meisje op de foto is hoogblond, draagt haar lange lokken in een ouderwets om haar hoofd gedrapeerde vlecht, en ligt op het gras met haar ogen gesloten. De lijst hangt dicht bij de vloer, verfstreken ontbreken, niets verstoort de rust, en je zou haast denken dat het twee keer dezelfde foto betreft, dat het ene meisje een kloon is van het andere.

Wat is hier nu zo unheimisch aan? De kwetsbaarheid van de slaapster, haar hals ter hoogte van de knieën van de kijker? Of de verraderlijke perfectie van de beelden? Een eerste associatie, door dat vooroorlogse blond en de veronderstelde zuiverheid, is die met filmer en fotograaf Leni Riefenstahl. Toont de kunstenaar hier de grenzen van de eigen esthetiserende werkwijze, de onmogelijkheid de ogen te sluiten voor de vernietigende engel van de geschiedenis? Bevinden we ons aan de bosrijke rand van Berlijn, dichtbij de Wannsee? Of wil Cowen juist ondanks alles de onschuld laten zien, of het verlangen daarnaar – de mogelijkheid om in het gras in slaap te vallen en nergens meer aan te denken?

 

Jeff Cowen. Photoworks, tot 4 juni in Huis Marseille, Keizersgracht 401, Amsterdam (020/531.89.89; huismarseille.nl).