width and height should be displayed here dynamically

Stijlloos, realisme versus abstractie in Museum Arnhem

Dit jaar herdenkt men in Nederland het ontstaan van De Stijl, een beweging die het beeld van de moderne kunst ingrijpend zou veranderen. Het begin ervan wordt doorgaans gesitueerd in oktober 1917, bij het verschijnen van het eerste nummer van het gelijknamige tijdschrift. De noemer waaronder de activiteiten rond dit jubileum zijn geschaard, luidt Van Mondriaan tot Dutch Design. 100 jaar De Stijl. Een van de oogmerken is klaarblijkelijk het hedendaagse ‘Dutch Design’ van historische wortels te voorzien: ‘In wezen legden ze [i.e. de kunstenaars van De Stijl] de basis voor het design van nu’, meldt NBTC Holland Marketing dat de publiciteit verzorgt. Wie het bedrijf niet kent, kan op de website lezen: ‘NBTC Holland Marketing is verantwoordelijk voor de branding en marketing van Nederland in binnen- en buitenland.’ Zo dicht mogelijk tegen De Stijl aanschurken met het oog op city branding, lijkt het devies in dit Stijl-jaar. Het resultaat is een dusdanig bont en over heel Nederland versnipperd geheel van activiteiten (zie www.mondriaantotdutchdesign.nl) dat je je afvraagt of één groot overzicht in bijvoorbeeld het Rijksmuseum met topstukken uit binnen- en buitenland, inclusief een presentatie van de meest baanbrekende interieur- en architectuurprojecten van Stijl-betrokkenen, niet een beter eerbetoon was geweest. Nu eigenen gemeentelijke musea, van Den Haag tot Harderwijk en van Drachten tot Eindhoven, zich een Stijl-kunstenaar toe om hun stad op de kaart te zetten, en het belang van ‘hun’ kunstenaar in de geschiedenis van De Stijl te onderstrepen. Tentoonstellingen als Piet Mondriaan en Bart van der Leck. De uitvinding van een nieuwe kunst in het Gemeentemuseum Den Haag (dat over de grootste Mondriaancollectie beschikt), Rietvelds Meesterwerk: Leve De Stijl in het Centraal Museum in Rietvelds geboorteplaats Utrecht en Huszár van De Stijl in het Stadsmuseum van Huszárs laatste woonplaats Harderwijk zijn hier voorbeelden van. De populariteit van individuele kunstenaars als Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Bart van der Leck en Vilmos Huszár wordt, ben ik bang, overschat en daarmee ook de aantrekkingskracht van de Van Mondriaan tot Dutch Design-trail op toeristen uit binnen- en buitenland. Boegbeeld Mondriaan is ontegenzeggelijk een groot kunstenaar, maar met het ietwat stijve en rechtlijnige imago van zijn werk en persoon is hij geen publiekslieveling à la Van Gogh.

Museum Arnhem laat met Stijlloos, realisme versus abstractie, want om deze tentoonstelling gaat het hier, een ander en verfrissend geluid horen met de eigen collectie als voornaamste instrument, aangevuld met bruiklenen uit de collecties van Singer Laren, Centraal Museum Utrecht en Museum De Fundatie in Zwolle. Nu eens even niet De Stijl – want dat is toch wel de betekenis die in het woord ‘stijlloos’ van de titel het sterkst doorklinkt. Hier worden kunstenaars voor het voetlicht gehaald die in de eerste decennia van de twintigste eeuw artistieke wegen insloegen die juist in tegengestelde richting voerden. Met de keuze van, als ik goed heb geteld, honderd (!) werken van onder anderen Jan Mankes, Jan Sluijters, Jacob Bendien, Charley Toorop, Paul Citroen en neorealisten als Wim Schuhmacher, Carel Willink, Raoul Hynckes, Pyke Koch en Dick Ket is niets mis: het zijn stuk voor stuk schilders die inmiddels de reputatie van toonaangevend kunstenaar hebben verworven en die in de tentoonstelling met representatief werk zijn vertegenwoordigd. Een lust voor het oog van de liefhebber.

De opzet van de expositie echter, het concept erachter, is een andere zaak. Museum Arnhem heeft gekozen voor een ambitieuze thematisch-chronologische ordening van de geselecteerde werken: ‘In dit De Stijl-jaar nemen we u mee op een ontdekkingstocht tussen realisme en abstractie. Met werken uit de collectie van Museum Arnhem en met bruiklenen van andere musea geven we een beeld van de relatie tussen kunst en maatschappij in de eerste helft van de twintigste eeuw. We laten zien hoe kunstenaars samenwerken en reizen, commentaar geven en vragen stellen, zoeken en vooruit kijken. Dit uit zich in vele vormen, kleuren en stijlen, waarbij het realisme de rode draad is.’ Deze intentieverklaring markeert de entree van het tentoonstellingsparcours dat de gehele westvleugel van het museum beslaat. De bezoeker wordt achtereenvolgens geleid langs ‘stilte voor de storm’ (de periode rond 1900), ‘gevoelige binnenwereld’ (de jaren 1910-1914), ‘utopie en desillusie’ (1913-1914) en de in elkaar overlopende ‘roaring twenties’ en ‘bange jaren dertig’, om te eindigen in de Rijnzaal bij ‘abstractie versus realisme’, met werken uit de jaren 1919-1978. Maar de veelheid aan invalshoeken van waaruit de kunstwerken bezien moeten worden  – realisme versus abstractie, vernieuwing, veelvormigheid, de relatie tussen kunst en maatschappij, artistieke netwerken, Parijs als kunstcentrum – werkt op de bezoeker eerder verwarrend dan verhelderend. Wat ontbreekt, is een duidelijke focus. De toelichtende zaalteksten maken vooral duidelijk dat een catalogus een geschikter medium zou zijn om een complexe kunsthistorische visie uit de doeken te doen, en de uitgangspunten van de samenstellers te verhelderen. Helaas is daarin niet voorzien.

Wat een gouden greep had kunnen zijn, is door dit gebrek aan focus een gemiste kans geworden. Maar voor wie zich niets aantrekt van het warrige concept is er veel te genieten; daarvoor zorgt de kwaliteit van de getoonde werken. Vanuit het momenteel vigerend kunsthistorisch standpunt staan de hier gepresenteerde kunstenaars in de schaduw van de gecanoniseerde grootheden van De Stijl, maar destijds, in de jaren waarin deze kunstenaars naast elkaar werkzaam waren, viel de waardering heel anders uit. Kunstenaars als Hynckes, Schuhmacher, Willink en Koch golden met hun combinatie van schilderkundig vakmanschap en een nieuwe verbeelding van de werkelijkheid als de vernieuwers van de kunst. Dat die toenmalige waardering nog niet zo gek was, dat had hier nu juist zo mooi aangetoond kunnen worden. Museum Arnhem had er beter aan gedaan het belang dat aan De Stijl is gehecht te relativeren door het feestgedruis rond de honderdjarige in een historisch perspectief te plaatsen. Het tijdschrift De Stijl had – iets wat men zich tegenwoordig nauwelijks realiseert – in de jaren dat het verscheen (1917-1928) met zo’n honderd abonnees een uiterst beperkt bereik. Volledig abstracte kunst, en zeker de De Stijl-variant daarvan met de rechte lijnen en de primaire kleuren, deed er in Nederland in het interbellum niet of nauwelijks toe. Kunstenaars als Mondriaan en Van Doesburg kregen buiten het beperkte kunstcircuit waarin zij verkeerden weinig waardering. Toonaangevende kunstcritici en museumdirecteuren, maar ook particuliere verzamelaars met museale ambities haakten gewoonlijk af bij volledige abstractie. De opvatting dat de voorstelling van het kunstwerk zichtbaar gebonden moest zijn aan de waarneembare werkelijkheid was in de jaren twintig en dertig gemeengoed. De waardering voor De Stijl kwam in Nederland pas in de jaren na de Tweede Wereldoorlog op gang. Het einde van de oorlog betekende tevens het einde van de periode waarin het realisme in al zijn facetten de boventoon voerde. Er vond een kritische evaluatie plaats van de artistieke principes die in de jaren dertig en tijdens de oorlogsjaren normatief waren geweest: die van het realisme in het algemeen en die van het neorealisme in het bijzonder. De jaren vijftig geven een polarisatie van figuratie en abstractie te zien, in de expositie aangestipt in het laatste thema ‘abstractie versus realisme’. De waardering voor de abstracte kunst ging ten koste van die voor de realistische. Eerst vanaf die tijd wordt ook in Nederland in het ontwikkelingsmodel van de moderne kunst aan De Stijl-kunstenaars een prominente positie toegekend.

Museum Arnhem kan bogen op een lange geschiedenis van liefde voor het realisme en dat is te zien in de collectie. Zijn directeuren August van Erven Dorens en, na de Tweede Wereldoorlog, Johan Mekkink, Bram de Lorm en Liesbeth Brandt Corstius, hebben een collectie Nederlandse interbellumrealisten bijeengebracht die kwalitatief alleen wordt geëvenaard door de collectie van Museum voor Modern Realisme MORE in het Gelderse Gorssel. Tot de Arnhemse spécialité de la maison horen topwerken van de grote vijf van het neorealisme, Hynckes, Schuhmacher, Willink, Koch en Ket, een kern die wordt aangevuld met die van ‘voorloper’ Jan Mankes en met expressief-realistische schilderijen van Charley Toorop en werk van haar zoon Edgar Fernhout, dat de ontwikkeling van realisme naar abstractie belichaamt. Maar waarom moet, in een knieval voor De Stijl, het belang van een kunstenares als Toorop worden gereduceerd tot haar vriendschap met Mondriaan en de aanwezigheid, in haar atelier in haar Bergense woning, van meubels van Rietveld? Zo krijgt haar monumentale groep Zeeuwse boeren, Boeren uit 1930, als ‘bijschrift’ een foto van haar atelier in 1933, met de toelichting ‘Aan de muur schilderijen van Charley Toorop [ter verduidelijking: niet Boeren] en Piet Mondriaan en meubels van onder anderen Gerrit Rietveld.’ Daar kun je uit afleiden: ze kenden elkaar; misschien ook: ze waardeerden elkaar. Maar wat dan nog? Wat zegt dat over háár kunstenaarschap? In het ‘Stijljaar’ tegenwicht bieden aan de suprematie van De Stijl door de eigen collectie, zo nodig met aanvullingen, te presenteren als het meer succesvolle contemporaine alternatief, dat was nog eens een daad geweest van museale moed. Stijlvol was niet alleen in dat geval, maar sowieso een passender titel van de tentoonstelling geweest.

 

Stijlloos, realisme versus abstractie, 18 februari – 7 mei 2017, Museum Arnhem, Utrechtseweg 87, 6812 AA Arnhem (026/30.31.400; museumarnhem.nl).