width and height should be displayed here dynamically

Kandinsky

 

De unieke Kandinskytentoonstelling die deze zomer in het Centre Pompidou te zien is, werd mogelijk gemaakt door de samenwerking tussen de drie musea die zijn belangrijkste werken bezitten. Nooit eerder werden zoveel topwerken van de schilder samengebracht. Het Centre Pompidou beschikt dankzij het legaat van zijn echtgenote Nina Kandinsky over het archief en een groot deel van zijn late werk. De werken uit het Lenbachhaus vertegenwoordigen overtuigend de periode van de Blaue Reiter in München en Murnau. Solomon Guggenheim kocht de ‘ontaarde’, door de nazi’s uit de musea verwijderde schilderijen van Kandinsky op waardoor New York dan weer een mooi overzicht van de Bauhausperiode bezit. Jammer genoeg waren de Russische musea iets minder vrijgevig. Belangrijke werken uit zijn meest experimentele periode ontbreken, zoals Compositie VI en Compositie VII, allebei uit 1913 en respectievelijk bezit van de Hermitage van Sint-Petersburg en de Tretyakov Galerie in Moskou. Wel werd zijn eerste abstracte schilderij, Schilderij met cirkel (1911), uit het Nationaal Museum van Georgië in Tbilissi speciaal voor de tentoonstelling naar Parijs gebracht.

Kandinsky staat geboekstaafd als de uitvinder van de abstracte kunst. Een verdienste waardoor hij de reputatie kreeg een ‘intellectueel’ kunstenaar te zijn en de eigenlijke kwaliteiten van zijn oeuvre sterk onderbelicht bleven. De tentoonstelling nodigt uit om wars van enig vooroordeel opnieuw naar dit fascinerende werk te kijken. In een sobere architectuur hangen ruim gespatieerd en op hagelwitte muren honderd grote schilderijen in chronologische volgorde. Hierdoor komt de logica en de coherentie, maar ook de radicaliteit van zijn revolutionaire parcours uitstekend uit de verf. In een rijke symfonie van bewegende kleurvlakken creëert de tentoonstelling één grote ritmische beweging, waardoor de afzonderlijke schilderijen opgaan in een totale visuele ervaring. Dankzij de klassieke accrochage komen de picturale kwaliteiten van dit grootse oeuvre volledig tot hun recht. Verfrissend aan deze tentoonstelling is dat ze niets hoeft te bewijzen. Het is geen betoog, geen illustratie of demonstratie van een theorie of een hypothese, maar puur esthetisch genot.

In tegenstelling tot de Duitse expressionisten van die Brücke stond Kandinsky niet onder de invloed van Gauguin, Van Gogh of Cézanne. Wat hem bezighield was de uitdrukking van het immateriële. Ver van elke picturale expressie ging hij ernaar op zoek in de muziek. Hij ontwikkelde systemen om de abstracte, suggestieve kracht van de muziek over te brengen naar de schilderkunst. Zijn ontmoeting met Arnold Schönberg in 1911 in München was hierbij cruciaal. Allebei waren ze gefascineerd door de overeenkomst van klanken en kleuren. Gedurende de daaropvolgende jaren zouden ze druk met elkaar corresponderen. Impression III (Concert) maakte Kandinsky naar aanleiding van een concert dat Schönberg op 2 januari 1911 in München gegeven had. Onmiddellijk na de uitvoering ‘componeerde’ hij een ‘kleurconcert’ waarin hij zijn auditieve ervaring in visuele indrukken omzette.

Zijn ambitie bestond erin om naar analogie met de muziek een picturale taal te ontwerpen die in staat moest zijn om gevoelens, aspiraties, dromen en verlangens te vertalen, zonder dat de kunstenaar nog verplicht was te verwijzen naar de natuur of naar de werkelijkheid. In zijn onderzoek naar synesthesie experimenteerde hij met vormen en kleuren die klanken oproepen, of omgekeerd, klanken die vormen en kleuren oproepen. In theoretische geschriften trachtte hij zijn principes uiteen te zetten. Over het spirituele in de kunst werd een klassieker in zijn genre.

De tentoonstelling begint in 1907. Vassily Kandinsky (Moskou, 1866 – Parijs, 1944) was dan eenenveertig. Verbitterd door de scherpe kritiek die zijn toen nog romantische schilderijen, geïnspireerd op de Russische volkskunst en het Duitse symbolisme, in Parijs te beurt vielen, vestigde hij zich opnieuw in München, waar hij tien jaar eerder, na een rechtenstudie en een academische carrière in de economie en de statistiek, was heengetrokken om schilderkunst te studeren. Samen met Gabriele Münter stichtte hij de kunstenaarskolonie van Murnau waar Der blaue Reiter zou uit voortkomen. Zijn samenwerking met Marc, Macke, Jawlensky en Paul Klee zijn genoegzaam gekend. Ze maken geen deel uit van de tentoonstelling.

Aan het begin van het parcours hangt zijn fameuze Landschap met toren (1908) dat hem volgens de legende zal leiden tot de abstracte kunst. Op een zekere dag zag hij dit schilderij in zijn atelier omgekeerd tegen de muur staan, waardoor het motief zelfs voor de kunstenaar niet meer herkenbaar was. En toch werd hij getroffen door de sterke compositie van uitsluitend vormen en kleuren. Hieruit concludeerde hij dat het onderwerp zijn schilderijen alleen maar schade kon berokkenen. Als zijn eerste echt abstracte schilderij – daarvoor had hij evenwel reeds abstracte aquarellen geschilderd – beschouwde hij Schilderij met cirkel (1911). (De cirkel was voor hem een ‘synthese van de grootste tegenstellingen’.) Kandinsky hield niet van de term abstract. Zelf sprak hij van concrete kunst. Schilderijen kregen titels als Klein schilderij met geel, Schilderij met rode vlek (1914), Schilderij met witte boord (1913) of Blauwe cirkel (1922).

Geïnspireerd door de muziek ontwikkelde hij in München een ongelooflijke schildersdrift. Reeksen Impressies, Composities en Improvisaties volgden elkaar in snel tempo op. Zijn doeken zijn zowel lineair als plastisch, grafisch als picturaal. Ze lijken op impressionistische cataclysmen, door elkaar wriemelende micro-organismen of vloeiend magma. Deze eerste, hoogst creatieve periode werd door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog abrupt afgebroken. Als niet-Duitser was Kandinsky verplicht het land te verlaten. In Moskou kwam hij in revolutionair vaarwater terecht. Samen met Tatlin trachtte hij het kunstonderwijs te hervormen, maar al snel kwam hij in aanvaring met Rodchenko. Hun dispuut handelde over de artistieke vrijheid. Ondertussen was zijn stijl zuiverder en geometrischer geworden. V Serom (In het grijs) uit 1919 vormde het eindpunt van wat hij zelf zijn dramatische periode noemde.

In 1921 profiteerde Kandinsky van een officiële missie om samen met zijn vrouw Nina naar Duitsland te vluchten. Op uitnodiging van Gropius werd hij leraar aan het Bauhaus. In Dessau woonde hij samen met Paul Klee in een van de woningen die Gropius speciaal voor de professoren ontworpen had. Gabriele Münter stuurde hem de meubels uit hun woning in Murnau. De bohèmestijl van de Blaue Reiter vormde er een fel contrast met de eetkamer die Marcel Breuer speciaal voor hem ontworpen had.

Aan het Bauhaus onderzocht hij de relatie tussen vormen en kleuren. De driehoek werd geassocieerd met citroengeel, het vierkant met scharlakenrood en de cirkel met diepblauw. Zijn formeel vocabularium en zijn kleurengamma werden eenvoudiger. Tegenover een egale achtergrond plaatste hij abstracte vormen en fijne zwarte lijnen. Geometrische figuren ritmeerden het oppervlak. In Moskou had hij zich nog tegen de zuiver geometrische schilderkunst van de suprematisten afgezet, maar aan het Bauhaus maakte hij deze kunst de zijne.

In naam van het sociaal realisme hadden de stalinisten ondertussen het Museum voor westerse kunst gesloten, waardoor belangrijke sleutelwerken, waaronder de reeds hoger geciteerde Composities VI en VII, voor een halve eeuw in het depot verdwenen. Hun afwezigheid op de tentoonstelling toont aan dat de relaties met de voormalige Sovjet-Unie nog altijd niet genormaliseerd zijn.

Toen Hitler het Bauhaus liet sluiten en het werk van de lesgevers als ontaarde kunst aangeslagen en vernietigd werd, vluchtte Kandinsky naar Frankrijk. Hij vestigde zich in Neuilly, een rijke buitenwijk van Parijs. Hier vond hij aansluiting bij het surrealisme. Zijn geometrische vormentaal werd onder invloed van de biomorfe en microscopische figuren van Arp en van Miro organischer. Zijn laatste schilderijen zijn gekenmerkt door zachte vormen en suikerzoete pastelkleuren tegen een meestal egale achtergrond.

Terwijl zijn werk in Duitsland als ontaard en in de Sovjet-Unie als bourgeois verketterd werd, hing het in Parijs op de tentoonstelling Origines et développement de l’art international indépendant, die in 1937 ter gelegenheid van de Exposition internationale georganiseerd werd. Tijdens de Koude Oorlog werd abstracte kunst, als toppunt van artistieke vrijheid, een ideologisch programma in de strijd tegen het communisme en het verplichte realisme. Op die manier werd het werk van deze tweeledige banneling, die als slachtoffer van het nazisme en het stalinisme verplicht werd terug te keren naar de plaats van zijn eerste mislukkingen, de inzet van kapitalistische cultuurpropaganda. Toch draagt Kandinsky’s werk geen enkel spoor van het drama van de geschiedenis, dat wel zijn bewegingsvrijheid beperkte, maar niet zijn scheppingsdrang.

 

Kandinsky tot 10 augustus in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Paris (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).