width and height should be displayed here dynamically

Koenraad Dedobbeleer. Kunststoff – Gallery of Material Culture

De overzichtstentoonstelling van Koenraad Dedobbeleer in Wiels, gesitueerd op de derde verdieping en in de dakkamer, is opgedeeld in drie delen. De eerste, meest compacte ruimte biedt een selectie werk teruggaand tot 2003. De zaal is opgevat als een veld van los met elkaar dialogerende sculpturen, wat volgens de brochure ‘een overdekt sculpturenpark of een architecturale promenade’ oproept. Meer nog doet de opstelling denken aan de heterogene, drukke verzameling zoals we die in het kabinet van de kunstliefhebber zouden aantreffen (een ‘Russische opstelling’, om een uitdrukking van Martin Kippenberger te gebruiken). Deze opstelling laat toe om clusters of thema’s in het oeuvre te traceren, zonder dat deze de toeschouwer opgespeld worden. Zo tast Dedobbeleer de schemerzone tussen kunst en gebruiksvoorwerp af, en meer specifiek tussen sculptuur en design. Hij thematiseert het parergon, vaak de sokkel of de muurophanging, en hij alludeert op kunsthistorische categorieën, concepten en genres (vaak afkomstig uit de schilderkunst, ondanks zijn focus op sculptuur), zoals mimesis, de replica, de spiegel, het masker en het (zelf)portret. Interessant zijn vooral werken die thema’s combineren. Zo bestaat Man (2016) uit een houten, deels geschilderde sokkel met daarop een chromen schaal, voorzien van een selectie vers, ‘exotisch’ fruit en een kleine, stalen buissculptuur, die op een dysfunctioneel, overgeproportioneerd handvat lijkt. Het werk refereert aan een gebruiksvoorwerp, maar ondermijnt deze lezing ook. Tevens reflecteert het op de sokkel, die een onderdeel van het werk wordt, en het alludeert op het stilleven, waarin fruit de natuur, het bourgeois interieur en de overvloed representeert.

Deze ambiguïteit, of meervoudigheid, staat centraal in Dedobbeleers werk. Zoals de kunstenaar stelt: ‘Misschien is het zo, als iets ‘ontdubbelt’, zoals het Nederlands dat toelaat, dat in die variatie misschien een vorm van echtheid, of waarheid, of realiteit zou kunnen ontstaan. Noch het ene noch het andere, maar ergens tussenin.’ (Pompidou, Klara, 27 september 2018) Het is een strategie waarbij betekenissen ‘losgemaakt’ worden en objecten in al hun singulariteit en wars van voorgekauwde categorieën getoond, knipogend naar het werk van voorgangers zoals Dan Graham, Michelangelo Pistoletto, Fischli & Weiss, Martin Kippenberger, (de late) Franz West en Bruce Nauman. De gelijktijdige retrospectieve van René Daniels op niveaus 1 en 2 is daarom uiterst pertinent. Beide kunstenaars focussen op het singuliere, pseudoautonome object in relatie tot de taal, de geschiedenis en het parergon. Dedobbeleers werk wortelt in de jaren tachtig en vroege jaren negentig, wanneer de sculptuur via de semiotiek en intertekstuele, kunsthistorische referenties onder spanning gebracht werd.

Dedobbeleers interesse in deze historische episode van de sculptuur toont zich ook in de dakkamer, die als gespreksruimte of huiskamer is ingericht. Centraal in de ruimte staat een functionele houtkachel (Libertarian Purists, 2018), waarrond enkele biomorfe, lichtpaarse banken (Transgression Has its Entire Space in the Line it Crosses, 2018) en een gedeconstrueerd, maar nog steeds werkend espressoapparaat (Grandeur of the Old Theater, 2013) zijn opgesteld. De zaal bevat ook drie cilindrische sokkels waarop kunstboeken — waaronder drie exemplaren van een Daniels-catalogus uit 2001 — worden getoond (Transforming them into Analogies, 2011/2018). Dit werk, een variant op het reeds in België gepresenteerde Doublures (2011/2014), thematiseert verscheidene versies van dezelfde publicaties: een herdruk, een vertaling, een foutieve eerste druk, meerdere catalogi van een hernomen expo, enzovoort. De strategie van de dubbel, waarbij het kunstobject ‘ontsnapt’ aan de semantiek en de waarheid als het ware ‘in het midden’ ligt, komt hier terug. Tegelijk zijn de boeken een referentiekader voor Dedobbeleer; het gaat om (een deel van) het kunsthistorische veld waarmee zijn werk een dialoog aangaat en waarbinnen het geïnterpreteerd moet worden. Conform aan de scepsis voor voorgekauwde categorieën bestaat dit referentieveld voornamelijk uit concrete werken, praktijken en toonmomenten: kunstenaars, designers en architecten (Brancusi, Rodney Graham, Kippenberger, Oldenburg, Nauman, Le Corbusier, Amédée Ozenfant… ), vrienden en gelijkgestemden (Kersten Geers, Falke Pisano, Aglaia Konrad), tentoonstellingen (Het Sublieme Gemis, The Family of Man, Paris–Berlin 1900–1933….) en, in mindere mate, overzichtspublicaties (zoals William Tuckers The Language of Sculpture en Early Modern Sculpture, beide uit 1974).

De tweede zaal, tussen ‘sculpturenpark’ en dakkamer, bevat een stalen, spiraalvormige sculptuur die tevens dienstdoet als radiator; een plaasteren Dianafiguur stapsgewijs gemodelleerd naar het beeld van Dedobbeleers echtgenote, Valérie Mannaerts (hij is ‘tot aan de neus’ geraakt, stelde hij in het Klara-interview); en twee paar foto’s van kunst- en natuurhistorische musea. Het meest enigmatische en atypische is echter de nieuwe reeks werken Things are Stubbornly Thinglike I-V (2018): vaalgroene, schuin afgesneden sokkels met daarop een amalgaam van gevonden en gefabriceerde voorwerpen. Eén sculptuur combineert een verpakte plastic spaarpot in de vorm van een goudstaaf; een lege verpakking van de JML Wheel Brush, een borstel om autovelgen te reinigen; een kaars met houder en gekleurd doek; een platenhoes van Pif et Hercule (het Franse stripduo, hier verbeeld door twee personen gekostumeerd als hond en kat); een Franstalig Mickey Mousestripalbum met op de achterzijde een Goofycartoon; een miniatuurbeeld van de Leeuw van Waterloo; een plank met daarop een tekening van een schattig poesje; iets wat lijkt op een afgedankt stuk hout in de kleuren van de Italiaanse vlag; een carnavalstoeter; en een briefje van 500 Romeinse Lei met beeltenissen van Brancusi’s werk, aangekocht bij een Ierse muntverzamelaar.

Zulke voorwerpen lijken het kunst- en cultuurhistorische kader, zoals getoond in de dakkamer, te willen verbreden tot wat de subtitel van de tentoonstelling ‘materiële cultuur’ noemt. Zo kan het gaan om uitwisselingen tussen hoge en lage cultuur: de Mickey en Goofy van Lichtenstein, het Brancusibriefje, de gekostumeerde figuren van Fischli & Weiss, de kleurstokken van André Cadere enzovoort. Maar net zo goed lijkt het werk te alluderen op een haast vruchteloze zoektocht naar betekenis in een tijdperk waarin een wildgroei aan beelden de wereld tot een ‘woud van tekens’ heeft herdoopt. Ook dit is niet nieuw: het thema wortelt in het surrealisme en duikt op in de appropriatiekunst van de late jaren zeventig. De zaaltekst verwijst naar de surrealistische montagetechniek, en curator Zoë Gray spreekt in haar catalogustekst (in een overigens puik vormgegeven boek) over het werk van Kurt Schwitters en Aby Warburgs Mnemosyne Atlas. Maar de reeks doet vooral denken aan de objectieve kans en het interpretatief delirium van André Breton, die het verzamelen van objecten als een verknoping van de psyche, het alledaagse, en het leven van de kunstenaar zag. Ook de collectie van Dedobbeleer doelt op zulke verknoping: het gaat om een onverzadigbaar verlangen naar betekenis en het plezier dat schuilt in de zoektocht. Het blijft de vraag of het om een strikt persoonlijke zoektocht gaat, dan wel om een thematisering van een typisch kapitalistisch scheppen van verlangen en recuperatie van kunsthistorische bronnen en motieven.

 

• Koenraad Dedobbeleer. Kunststoff – Gallery of Material Culture, tot 6 januari 2019 in Wiels, Centrum voor Hedendaagse Kunst Van Volxemlaan 354, 1190 Brussel.