width and height should be displayed here dynamically

Larry Sultan

Het S.M.A.K. in Gent wijdt momenteel samen met het Kunstmuseum Bonn een overzichtstentoonstelling aan de onlangs overleden Amerikaanse fotograaf Larry Sultan (1946-2009). Deze musea zijn overigens niet de enige die interesse tonen in dit oeuvre: ook in het Los Angeles County Museum of Art loopt een vergelijkbare (zij het iets ruimere) overzichtstentoonstelling. Het S.M.A.K. presenteert zes series. Voor de drie vroege reeksen werkte Sultan samen met Mike Mandel, de drie latere maakte hij solo. De beeldstrategie wordt in het vroege werk gekenmerkt door de toe-eigening van ‘gevonden beeldmateriaal’, in het latere werk door een eerder documentaire aanpak.

Sultan en Mandel leerden elkaar kennen in de vroege jaren zeventig toen beiden studeerden aan het San Francisco Art Institute. Het was een roerige periode, niet alleen op sociaal en politiek vlak (vredesmanifestaties, studentenprotesten, rassenrellen…), maar ook op het artistieke terrein (happenings, performance, ‘conceptuele kunst’…). De instelling waar zij studeerden, keek echter vooral naar het verleden en teerde daarbij op de eerbiedwaardige erfenis van moderne grootmeesters als Ansel Adams en Minor White. De formalistische aanpak van deze ‘oude’ fotografen paste niet bij de woelige tijdgeest, vonden zowel Sultan als Mandel, en dus zochten ze gretig naar andere voorbeelden. Die vonden ze onder andere in de kunstscene van Los Angeles, met kunstenaars als Ed Ruscha en John Baldessari. Net zoals hun voorbeelden lieten ze zich inspireren door de populaire beeldcultuur, zoals blijkt uit hun eerste gezamenlijke project. Voor de reeks Billboards (1973-1989) voorzagen Sultan en Mandel reclamepanelen van ‘subversieve’ beelden en boodschappen: hun eerste billboard uit 1973 bevatte een beeld van een handvol brandende appelsienen, geflankeerd door de slogan ‘Oranges on fire’. Met hun artistieke interventie gebruikten ze het reclamepaneel om op een kritische wijze het functioneren van beelden in de openbare ruimte aan de orde te stellen. Ze begrijpen en bestuderen de fotografie als een praktijk waarvan de functie en betekenis bepaald worden door de sociale, culturele en economische context waarbinnen ze opereert.

Met Evidence (1975-1977) volgt een project dat zowel een boek als een tentoonstelling omvat (het S.M.A.K. toont de boekversie). Sultan en Mandel verzamelden verschillende fotografische beelden uit de archieven van allerlei overheidsinstellingen, private bedrijven, universitaire laboratoria en onderzoekscentra. Ze kiezen er vervolgens voor om deze beelden, die binnen deze instellingen als bewijsmateriaal fungeren, titelloos te presenteren (en te publiceren). Door het ontbreken van elke informatie over het hoe en/of waarom van de beelden, verliezen ze hun transparantie. Of liever, ze worden maar al te evident: ze vallen letterlijk samen met wat ze tonen. Het wegstrepen van de context dwingt de kijker om louter uit te gaan van de visuele informatie die het beeld bevat, informatie die voor zijn ongetrainde oog moeilijk te plaatsen valt. Waarvoor dienen al deze draden, deze machinerie? Wat ontploft er daar en waarom? Hoe moet dat beeld van een agent, die een verdachte in een houdgreep houdt, gelezen worden – is het een reportagefoto van een gewelddadige manifestatie, of dient het om toekomstige agenten te tonen hoe een verdachte te immobiliseren… of misschien betekent het wel iets helemaal anders?

Het overvolle fotografische beeld, op het eerste gezicht zo makkelijk leesbaar, wordt nu plots een leeg scherm dat de kijker alleen maar betekenis kan geven door zijn verbeelding (en verlangens) erop te projecteren.

Van 1983 tot 1992 werkte Sultan aan zijn eerste soloproject Pictures from Home, een grootschalige reeks over zijn familie. Het is een complex project, een reactie op de politieke ruk naar rechts en de manier waarop een begrip als ‘familiewaarden’ tijdens het presidentschap van Ronald Reagan werd ingevuld. Pictures from Home omvat een amalgaam van beelden en teksten: geposeerde portretten, geënsceneerde jeugdherinneringen, maar ook snapshots uit het familiealbum, stills uit familiefilms, overpeinzingen van de fotograaf en flarden van gesprekken met zijn vader. Het project evolueerde van een eerder abstracte beschouwing over het idee ‘familie’ naar een persoonlijk verhaal. Sultan besefte dat hij niet als een buitenstaander over het onderwerp heerste, maar er ten diepste in verwikkeld was: het project betrachtte een afstandelijke getuigenis af te leggen over het sociaaleconomische traject van zijn ouders, maar ging evenzeer over de verlangens die hij zelf projecteerde op zijn familie (en zijn eigen rol daarin).

Na Pictures from Home volgden nog een reeks over de relatie tussen suburbane huiselijkheid en de porno-industrie (The Valley) en de serie Homeland (2006-2009), zijn wellicht meest ambitieuze project. Voor het maken van deze reeks huurde Sultan Zuid-Amerikaanse dagloners in om een dag voor hem te poseren. Hij zet hen in het suburbane landschap van zijn jeugd. De dagloners worden in een rol geplaatst die niet de hunne is: van onzichtbare hulpjes worden ze nu tot hoofdpersoon gemaakt, alsof ze in plaats van passanten bewoners zijn. Maar de enscenering ‘pakt’ niet: ze vallen constant uit hun rol. Ze zijn niet thuis in het beeld. Ook de kijker voelt zich buitengesloten, niet in staat werkelijk door te dringen tot de geportretteerden en dat wat ze representeren. Deze grote, heldere, uiterst gedetailleerde beelden worden bespookt door een duistere, opake kern, een onvoorstelbaar geheim. In tegenstelling tot wat de titel suggereert, biedt de reeks eerder een bespiegeling over thuisloosheid, over het onvermogen zich ooit echt thuis te voelen, en op die manier ook over de wijze waarop fotografie (die ons toch altijd weer die luchtspiegeling van een volkomen transparant contact voorhoudt) de onmogelijkheid van dat verlangen zichtbaar kan maken.

 

• Larry Sultan, tot 24 mei in het S.M.A.K., Jan Hoetplein 1, 9000 Gent (09/240.76.01; smak.be).