Le monde nouveau de Charlotte Perriand
Charlotte Perriand (1903–1999) heeft een rijk en gevarieerd leven gehad, dat bijna de hele twintigste eeuw omspant. Wat ze heeft gerealiseerd is uitzonderlijk, niet alleen voor een vrouw in een door mannen gedomineerde architectuurcultuur, maar voor om het even wie: er zijn weinig oeuvres die zo consistent en toch verrassend hebben ingespeeld op maatschappelijke veranderingen en economische kansen, zonder uitschuivers en eigenlijk ook zonder hoogtepunten of meesterwerken. De overzichtstentoonstelling dit najaar in de Fondation Louis Vuitton in Parijs moet miljoenen euro’s gekost hebben: het gehele gebouw van Frank Gehry uit 2014 wordt gevuld om, verspreid over twaalf zalen, een chronologisch overzicht aan te bieden. Hoofdsponsor is het Italiaanse bedrijf Cassina, dat vandaag een twintigtal meubelstukken van Perriand in productie heeft, als onderdeel van een aanbod ‘high-end designer furniture’, zoals de Tokyo Chaise Longue, ontworpen in 1940 en uitgevoerd in bamboe of teak (respectievelijk 5.000 en 6.000 euro), of de LC7, een stalen, draaiende buisstoel uit 1927 (2.400 euro), die jarenlang als gezamenlijk ontwerp van Le Corbusier, diens neef Pierre Jeanneret en Perriand te boek stond, maar waarvan het auteurschap ondertussen definitief aan Perriand toebehoort.
Op de wat hyperbolisch getitelde tentoonstelling Le monde nouveau de Charlotte Perriand is veel meer te zien dan meubelstukken. Het team van curatoren, waar naast kunst- en architectuurhistorici als Arthur Rüegg en Gladys Fabre ook Perriands dochter en haar echtgenoot deel van uitmaken, is erin geslaagd om niet alleen meer dan tweehonderd designobjecten, maar ook tweehonderd kunstwerken te verzamelen. Het leidt, vooral wat de eerste helft van de twintigste eeuw betreft, tot de reconstructie van een artistiek klimaat in Frankrijk en bij uitbreiding Europa. Werk van Alexander Calder, Pablo Picasso en vooral Fernand Léger (met wie Perriand bevriend was en vaak samenwerkte) is tekenend voor een generatie die in de jaren twintig en dertig zonder remmingen verliefd werd op alle mogelijkheden die industriële ontwikkelingen en technologische innovaties aanboden. In 1927 werd Perriand lid van het team van Le Corbusier, die haar tijdens een eerste bezoek nog brutaal de deur had gewezen: ‘We doen hier niet aan borduren.’ In hetzelfde jaar maakte ze een collier van een kogellager, een stalen en cirkelvormig machineonderdeel dat opduikt in Légers schilderij Nature morte (Le mouvement à billes) uit 1926. Op een heldere, eenvoudige en aantrekkelijke manier werd het vertrouwen in het machinetijdperk uitgedrukt – het geloof dat ook het dagelijks leven er alleen beter op zou worden door zo compleet mogelijk te moderniseren. Fantastisch zijn de reconstructies van interieurs voor tentoonstellingen en beurzen waaraan Perriand meewerkte, zoals het Salon d’Automne (1929) of het Maison du Jeune Homme, een conceptwoning op de wereldtentoonstelling van 1935 in Brussel. Het ideaal van een gezonde geest in een gezond lichaam wordt ruimtelijk vertaald; een bureau om te studeren (met een krijtbord aan de wand) is door een groot net gescheiden van een kleine gymnastiekzaal met hoog plafond, waaraan een trapeze en ringen zijn bevestigd. Om bij wijze van spreken niets aan de twijfel over te laten, realiseerde Léger in deze turnkamer een kleurig schilderij van 2,4 bij 4 meter, met de afbeelding van touwen, halters, balken, gestrekte armen en witte vlekjes die op uitvergrote zweetdruppels lijken. Het werk van Léger werd als verloren beschouwd, maar in de aanloop naar deze tentoonstelling is het in een Amerikaanse privécollectie teruggevonden.
Eind jaren dertig verschuift Perriands interesse voor het mechanische en het geometrische naar ‘de lessen van de wetten van de natuur’, zoals ze het zelf omschreef. In de tentoonstelling wordt dat zichtbaar in de foto’s die ze maakte en in de voorwerpen die ze verzamelde: keien, botten, skeletten, maar ook takken en wrakhout. Haar meubelontwerpen worden organisch, en minder symmetrisch en rechtlijnig. Het is een evolutie die vanaf de jaren vijftig sterker wordt, en waarin een langdurig verblijf in Japan een belangrijke rol heeft gespeeld. In 1940 wordt Perriand door de Japanse overheid uitgenodigd om over de productie van industrieel design te adviseren. Al snel blijkt dat ze zelf bereid is om veel te leren, bijvoorbeeld door de stalen chaise longue die ze in 1929 maakte in Japan uit te voeren met plaatselijke materialen en technieken. De spanning tussen lokale en traditionele gebruiken enerzijds, en massaproductie, standaardisering en industrialisering anderzijds – altijd al sluimerend in haar werk aanwezig – wordt een expliciet thema. Kunst reikt een strategie aan om die spanning het hoofd te bieden: als interieurs in de consumptiemaatschappij meer generisch, formulair en zelfs onmenselijk worden, dan zijn het artistieke interventies die in een serieel geproduceerde woonkamer vormen van creativiteit en authenticiteit garanderen. Samen met Léger en Le Corbusier organiseert Perriand in 1955 in het warenhuis Takashimaya in Tokyo de tentoonstelling Synthesis of the arts: het interieur, met kunst van Hartung, Richier en Soulages, wordt als gesamtkunstwerk gepresenteerd waarin, aldus Perriand, ‘levende elementen in een voortdurende vernieuwing de artistieke noden van elk individu bevredigen’.
Ook in de volgende decennia ontbreekt het haar niet aan mogelijkheden om verder te werken, hoewel net zoals bij de meeste andere ontwerpers van haar generatie de democratiserende en licht utopische lading verdwijnt. Naarmate de twintigste eeuw vordert, lijkt in de inrichting van het ‘woonmilieu’ de middenweg steeds moeilijker te volgen: geglobaliseerde massaproductie wordt door Ikea opgeknapt, terwijl wat Cassina maakt enkel voor kapitaalkrachtigen is weggelegd. In 1961 verhuist Perriand met haar echtgenoot naar Brazilië, wat tot een tweede uitwisseling met een niet-westerse cultuur leidt. In hetzelfde decennium wordt ze uitgenodigd om het Palais de Tokyo in te richten – op de tentoonstelling is de mooie, houten, gebogen ticketbalie te zien. Begin jaren zeventig is ze betrokken bij wat haar grootste opdracht zal worden: de bouw, samen met een projectontwikkelaar, van een wintersporthotel in het skioord Les Arcs in de Savoie, met maar liefst 30.000 bedden. De badkamers en keukens, geprefabriceerd in rood polyester, worden als doosjes in de hotelkamers geplaatst.
De complete en zorgvuldige tentoonstelling in de Fondation Louis Vuitton eindigt met de reconstructie van een eenvoudig theehuis uit 1993, gemaakt in opdracht van UNESCO, als onderdeel van een Japans cultuurfestival in Parijs. Het dak bestaat uit een dunne, groene, lichtdoorlatende film van polyester; de draagstructuur is gemaakt uit bamboe, en het paviljoen wordt omringd door bamboeplanten. Tegenstellingen tussen natuur en techniek, tussen west en oost, tussen luxe en toegankelijkheid worden voor een laatste keer in het oeuvre van Perriand opgeheven, op heel kleine schaal.
• Le monde nouveau de Charlotte Perriand, tot 24 februari 2020 in Fondation Louis Vuitton, 8 Avenue du Mahatma Gandhi, 75116 Parijs.