L’Équerre. Réédition intégrale/The Complete Edition 1928-1939
Het Franse woord ‘l’équerre’ (de (winkel)haak) verwijst naar niet minder dan drie verschillende, maar innig met elkaar verbonden kunst- en architectuurinitiatieven tijdens het interbellum. Allereerst was het de naam die de gebroeders Pierre en Victor Bourgeois aan hun uitgeverij gaven, die onder meer het wekelijkse kunsttijdschrift 7 Arts (1922-1928) uitbracht. Wellicht door die naam geïnspireerd startten enkele architectuurstudenten van de Académie des Beaux-Arts de Liège een gelijknamig studententijdschrift in het jaar waarin het laatste nummer van 7 Arts verscheen. L’Équerre werd na het afstuderen van de initiatiefnemers — Yvon Falise, Victor Rogister (junior), Jean Moutschen, Albert Tibaux, Edgard Klutz en Emile Parent — een onafhankelijk tijdschrift waarin naast architectuur en urbanisme ook aandacht werd besteed aan kunst. In 1933 trad ook Paul Fitschy tot de redactie, een architect die zijn diploma had behaald aan La Cambre en die korte tijd in het architectenbureau van Victor Bourgeois had gewerkt. De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan dit uitzonderlijke intellectuele avontuur.
De derde ‘(winkel)haak’ betreft de Groupe L’Équerre, die in 1935 werd opgericht, en waar alle redactieleden van het tijdschrift deel van uitmaakten, behalve Jean Moutschen, die inmiddels benoemd was tot stadsarchitect van Luik, en Victor Rogister junior, die met een eigen bureau was begonnen. De Groupe L’Équerre kreeg het Belgische secretariaat van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) toegewezen, dat tot dan toe beheerd werd door Victor Bourgeois. Het bureau realiseerde tal van imposante projecten. Voor de oorlog speelde de Groupe een belangrijke rol bij de inrichting van de Exposition Internationale de l’Eau in 1939; na de oorlog was het betrokken bij tal van urbanistische studies en verwezenlijkte het verschillende indrukwekkende gebouwen, onder meer het Luikse Palais des Congrès (1958).
Aan de Groupe L’Équerre werd in 1977 een bescheiden publicatie gewijd, nauwelijks 72 pagina’s dik, waarin voor het tijdschrift L’Équerre slechts twee pagina’s waren voorbehouden. Met de recent gepubliceerde Réédition intégrale/The Complete Edition staat nu het tijdschrift in de schijnwerpers. Het contrast met de publicatie over de Groupe L’Équerre kon niet groter zijn: het tweetalige boek, dat werd uitgegeven door de Luikse culturele vereniging L’Émulation, op initiatief van architect Pierre Hebbelinck, telt 1.348 bladzijden. Alle afleveringen van het tijdschrift zijn opgenomen in facsimile, behalve het eerste nummer dat onvindbaar bleek. (Vreemd genoeg wist de redacteur van het aan de Groupe L’Équerre gewijde boekje, Jean Lejeune, ereschepen van Luik, wel de hand te leggen op een exemplaar van het eerste nummer.)
De — bijna — volledige herdruk van L’Équerre stelt ons in staat om kennis te nemen van de Belgische verwerking van het internationale modernisme zoals dat door onder meer Le Corbusier, Sigfried Giedion, Alberto Sartoris en Walter Gropius gepropageerd werd. Van alle genoemde architecten publiceerde L’Équerre teksten en het tijdschrift besteedde ook aandacht aan hun architecturale of urbanistische projecten. In het boek kunnen we op de voet volgen hoe de inzichten van de CIAM door de leden van L’Équerre eerst vertaald werden in eigen standpunten en vervolgens in bouwkundige en urbanistische projecten. Zo realiseerde Yvon Falise in 1933 een modernistische woning in de Rue Adrien de Witte in Luik en begon de groep vanaf 1937 met de planning van een volledige wijk — Les Trixhes in Flémalle, nabij Luik.
Het boek is evenwel veel meer dan een bundeling van de 107 afleveringen van L’Équerre. Onder begeleiding van een wetenschappelijk comité werden vijf auteurs gevraagd om beschouwingen te wijden aan de diverse aspecten van het uitgeven van een tijdschrift over architectuur tijdens het interbellum. Zowel Jean-Louis Cohen als Hélène Jannière nemen het gehele spectrum van architectuurtijdschriften tussen de twee wereldoorlogen onder de loep. L’Équerre komt jammer genoeg nauwelijks ter sprake in deze encyclopedische bijdragen.
De historiek van het tijdschrift en de Groupe L’Équerre staat daarentegen centraal in de tekst van Sébastien Charlier, de ‘directeur scientifique’ van het boek. Op meticuleuze wijze ontvouwt hij de unieke geschiedenis van het tijdschrift, de eerste individuele architecturale realisaties van de redactieleden, de werkzaamheden van de groep vanaf 1935 en de relaties met de CIAM. Hij heeft daarbij oog voor de diverse achtergronden van de leden van de redactie (Falise, Rogister, Moutschen, Tibaux, Klutz, Parent en Fitschy), de intellectuele omgeving van de Académie des Beaux Arts de Liège en het culturele klimaat in Luik en de rest van België. Op heel overtuigende wijze zet Charlier uiteen hoe het tijdschrift een wezenlijke rol vervulde in de toenaderingspogingen van de Groupe L’Équerre tot de toenmalige Belgische Werkliedenpartij, meer bepaald Hendrik De Man (op nationaal niveau) en Georges Truffaut (op nationaal én lokaal niveau). Het resultaat liet niet lang op zich wachten: Jean Moutschen werd door Georges Truffaut, Schepen van Openbare Werken van Luik, benoemd tot stadsarchitect; Yvon Falise kreeg niet weinig later de functie van architecturaal coördinator van de Exposition Internationale de l’Eau toegeschoven; de socialististische burgemeester van Flémalle verleende de Groupe L’Équerre de urbanistische studie die zou resulteren in de woonwijk Les Trixhes.
Geoffrey Grulois gaat in zijn essay precies op dit urbanistische project dieper in. In 1937 wordt het project aangevat, maar de plannen worden herhaaldelijk aangepast en uiteindelijk pas politiek bekrachtigd in 1962. Grulois beschrijft hoe de aanvankelijke fascinatie voor de aanpak van Le Corbusier, die overigens ook verdedigd werd in het tijdschrift, langzaam plaatsmaakt voor een eigen benadering, die mede is ingegeven door het multidisciplinaire karakter van het ontwerpteam. In plaats van de hoogbouw van de Unité d’habitation is in Flémalle eerder sprake van een Unité de voisinage, aldus Grulois.
Voor de laatste bijdrage in het boek tekent Sébastien Martinez Barat, medeoprichter van het ‘kleine’ tijdschrift Face b. Hij benadert het tijdschrift aan de hand van een aantal steekwoorden: object, gemeenschap, strategie en archief. Even erudiet als ironisch schetst hij de wezenstrekken van het maken van een tijdschrift.
De heruitgave van L’Équerre, het uitgebreide register en de kritische teksten die deze facsimile-uitgave begeleiden, zijn zonder meer een tour de force die bewondering afdwingt en tot navolging strekt.
• L’Équerre. Réédition intégrale/The Complete Edition 1928-1939 is een uitgave van Éditions Fourre-Tout / Société Libre d’Émulation de Liège, Liège, 2013. Contact: Pierre Geurts, Editions Fourre-Tout, 43 rue Fond-Pirette, 4000 Luik (04/226.53.26; www.pierrehebbelinck.net/fourretout).